RvdW 2021/857:Verbaliseringsplicht m.b.t. politiegeweld bij aanhouding verdachte, bereik van art. 359a Sv. 1. Levert omstandigheid dat in het door verbalisant opgemaakte proces-verbaal van aanhouding niet is geverbaliseerd dat bij aanhouding van verdachte geweld is toegepast, schending van verbaliseringsplicht van art. 152 Sv op? In aanmerking genomen dat door hof vastgesteld geweld bij aanhouding van verdachte redelijkerwijs van belang kon zijn voor de door rechter te nemen beslissing, is ’s hofs kennelijke oordeel dat verbaliseringsplicht van art. 152 Sv niet is geschonden, niet zonder meer begrijpelijk. Dit leidt echter niet tot cassatie, in aanmerking genomen dat wet geen rechtsgevolgen verbindt aan niet-naleving van art. 152 Sv en dat gebruikt geweld, gelet op in hoger beroep aan dossier toegevoegde ‘geweldsrapportage’, alsnog ter kennis is gekomen van verdediging. Door deze toevoeging heeft hof bij zijn ex art. 348 en 350 Sv te nemen beslissingen rekening kunnen houden met uitgeoefend geweld en aanvankelijke nalatigheid m.b.t. verbaliseren. 2. ’s Hofs oordeel dat bedoelde onregelmatigheden buiten bereik van art. 359a Sv vallen omdat zij zich hebben voorgedaan i.h.k.v. onderzoek dat op verzoek van poortraadsheer heeft plaatsgevonden (waarmee tot uitdrukking is gebracht dat deze zich niet hebben voorgedaan bij onderzoek dat voorafgaat aan behandeling ttz.) is juist. In ’s hofs overwegingen ligt verder als zijn oordeel besloten dat geen sprake is van een buiten het verband van voorbereidend onderzoek begaan vormverzuim dat moet leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van OM in vervolging, nu bedoelde onregelmatigheden niet hebben geleid tot onherstelbare inbreuk op recht van verdachte op eerlijk proces die niet op een aan de eisen van behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende wijze is of kon worden gecompenseerd (vgl. HR 1 december 2020, NJ 2021/169, m.nt. Jörg). Dat oordeel geeft niet blijk van onjuiste rechtsopvatting en is, niet onbegrijpelijk. Volgt verwerping.