Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] , wachtmeester der eerste klasse der Koninklijke Marechaussee van de Koninklijke Marechaussee Zuid-Holland, recherche, opgemaakte proces-verbaal, proces-verbaalnummer 14-083455, gesloten op 24 december 2014 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
Rb. Gelderland, 07-12-2015, nr. 05/760003-15
ECLI:NL:RBGEL:2015:7579, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Gelderland
- Datum
07-12-2015
- Zaaknummer
05/760003-15
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBGEL:2015:7579, Uitspraak, Rechtbank Gelderland, 07‑12‑2015; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2017:1009, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 07‑12‑2015
Inhoudsindicatie
De militaire kamer veroordeelt een 51-jarige man uit ’s-Gravenhage voor het voorhanden hebben van wapens, wapenonderdelen en munitie tot een werkstraf van 100 uren (met aftrek) en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden.
Partij(en)
RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/760003-15
Datum uitspraak : 7 december 2015
Tegenspraak
vonnis van de militaire kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1964 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] , [woonplaats]
Raadsman: mr. B. Damen, advocaat te Maastricht.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
23 november 2015.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 07 oktober 2014 te 's-Gravenhage een of meer wapens van
categorie III, te weten:
- een (militair model) geweer/karabijn (merk: Mauser, model: K98K, kaliber:
7,92 x 57 mm) en/of
- een (militair model) geweer/karabijn (merk: Schmidt Rubin, model: K31,
kaliber: 7,5 x 55 mm) en/of
- ( bijbehorende) munitie van categorie III, te weten 21 (scherpe) patronen
(kaliber 7,5 x 55 mm, geschikt voor de Schmidt Rubin, model K31), en/of
- een patroonmagazijn (kaliber 9mm, vermoedelijk voor pistool merk
Bernardelli, model P6) en/of
- een patroonmagazijn (kaliber .30M1, karabijn M1 en/of M1A1)
voorhanden heeft gehad.
2.
hij op of omstreeks 07 oktober 2014 te 's-Gravenhage voorhanden heeft gehad
- vijftig (50) (scherpe) patronen (kaliber: 9 mm) en/of
- 18 ( scherpe) patronen (diverse kalibers) en/of
- 19 ( knal) patronen (zogenaamde 'blanks', diverse kalibers) en/of
- zes (6) (scherpe) patronen (kaliber .30 M16) en/of
- twintig (20) (knal) patronen (zogenaamde blanks, kaliber .223/5.56 mm) en/of
- 71 ( scherpe) patronen (kaliber 7,75) en/of
- 15 ( scherpe) patronen (kaliber 9 mm)
in elk geval munitie in de zin van de Wet Wapens en Munitie van categorie
III.
3.
hij op of omstreeks 07 oktober 2014 te 's-Gravenhage een wapen van categorie I
onder 7°, te weten:
- een gasdruk revolver (Merk: Smith & Wesson, type 586),
zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende
gelijkenis vertoonde met een (echt) vuurwapen, te weten een Smith & Wesson
Model 586, kaliber .357 Magnum en aldus voor bedreiging of afdreiging
geschikt, voorhanden heeft gehad.
4.
hij op of omstreeks 07 oktober 2014 te 's-Gravenhage (een) wapen(s) van
categorie I onder 7°, te weten:
- vier (4) stuks steelhandgrana(a)t(en) (van Duitse makelij voorzien van een
stempel van een Duitse Adelaar en voorzien van een ijzeren kop), en/of
- zes (6) stuks handgranaten (van Engelse Makelij, type "Mills")
zijnde (een) voorwerp(en) dat/die voor wat betreft zijn/hun vorm en afmetingen
een sprekende gelijkenis vertoonde(n) met (een) voor ontploffing bestemd(e)
voorwerp(en) en aldus voor afdreiging of bedreiging geschikt, voorhanden
heeft gehad.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs1.
Ten aanzien van feit 1
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 7 oktober 2014 werden in het huis van verdachte te ’s-Gravenhage de volgende wapens en munitie aangetroffen:
- een (militair model) geweer/karabijn (merk: Mauser, model: K98K, kaliber: 7,92 x 57 mm)
- een (militair model) geweer/karabijn (merk: Schmidt Rubin, kaliber: 7,5 x 55 mm)
- 21 ( scherpe) patronen (kaliber 7,5 x 55 mm, geschikt voor de Schmidt Rubin)
- een patroonmagazijn (kaliber 9mm, vermoedelijk voor pistool merk Bernardelli, model P6)
- een patroonmagazijn (kaliber .30M1, karabijn M1 en M1A1).
De genoemde wapens en munitie vallen onder categorie III van de Wet wapens en munitie (hierna: WWM).2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het hem tenlastegelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft opgemerkt dat de Mauser onklaar was gemaakt op de Duitse manier. Als dergelijke geweren op de Duitse of Belgische manier onklaar zijn gemaakt dan kan de eigenaar van het niet op de vereiste Nederlandse manier onklaar gemaakte wapen dit bij de politie aanbieden zodat het alsnog op de juiste en vereiste manier onklaar wordt gemaakt. Gelet op dit ‘gedoogbeleid’ moet verdachte ten aanzien van dit deel van de tenlastelegging worden ontslagen van rechtsvervolging.
Ten aanzien van de Schmidt Rubin heeft verdachte gedwaald ten aanzien van het onklaar maken van het geweer. Hij meende dat dit reeds gebeurd was. Verdachte had niet de intentie om er iets strafbaars mee te doen. Ten aanzien van de magazijnen heeft verdachte eveneens gedwaald.
Beoordeling door de militaire kamer
Vast staat dat verdachte de onder feit 1 genoemde goederen onder zich had. Met betrekking tot het verweer van de verdediging aangaande de Mauser overweegt de militaire kamer dat áls er al sprake is van dergelijk gedoogbeleid, verdachte hier geen aanspraak op kan maken. Immers verdachte is niet naar de politie gegaan om het wapen alsnog op de Nederlandse manier onklaar te laten maken.Met betrekking tot het verweer van de verdediging over de dwaling ten aanzien van de Schmidt Rubin overweegt de militaire kamer dat verdachte zich er op geen enkele wijze van heeft vergewist dat deze onklaar gemaakt was, laat staan dat dit op de juiste manier was gedaan. Bij de aanschaf van het wapen heeft verdachte hierover niets gevraagd aan de verkoper, hetgeen op zijn minst voor de hand had gelegen. Van verontschuldigende dwaling kan derhalve geen sprake zijn. Met betrekking tot de door de verdediging aangevoerde dwaling ten aanzien van de magazijnen overweegt de militaire kamer dat dit niet is onderbouwd en derhalve geenszins aannemelijk is gemaakt. De militaire kamer acht derhalve het onder 1 tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen. De militaire kamer overweegt dat niet kan worden bewezen dat de Schmidt Rubin een model K31 is, nu de verdediging dit onderbouwd betwist heeft.
Ten aanzien van feit 2
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal, p. 119;
- het proces-verbaal, p. 127;
- het proces-verbaal, p. 123;
- het proces-verbaal, p. 145, aanvullend dossier;
- het proces-verbaal, p. 147, aanvullend dossier;
- het proces-verbaal, p. 149, aanvullend dossier;
- het proces-verbaal, p. 151 en 153, aanvullend dossier;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 23 november 2015.
Ten aanzien van feit 3
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 7 oktober 2014 werd in het huis van verdachte te ’s-Gravenhage een gasdruk revolver van het merk Smith & Wesson, type 586 aangetroffen. Dit wapen valt onder categorie I van de WWM. Dit revolver vertoont een sprekende gelijkenis met een echt vuurwapen, te weten een Magnum van het merk Smith & Wesson Model 586, kaliber .357.3.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 3 tenlastegelegde feit gelet op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich primair op het standpunt dat er sprake is van afwezigheid van alle schuld omdat de gasdrukrevolver valt onder de ontheffing van artikel 13, tweede lid, van de WWM. Hij werd gebruikt ten behoeve van de krijgsmacht ofwel onderwijs, namelijk bij de cavalerie om de paarden schotvast te krijgen. Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat de Speelgoedrichtlijn 2009/48/EG van toepassing is. Deze richtlijn houdt in dat op echte wapens gelijkende replica’s worden toegestaan. Dit maakt dat verdachte moet worden vrijgesproken van het hem tenlastegelegde feit.
Beoordeling door de militaire kamer
Met betrekking tot het verweer van de raadsman dat de gasdrukrevolver onder de uitzondering als gesteld in artikel 13 van de WWM valt, overweegt de militaire kamer als volgt. Het is juist dat Onze Minister verlof kan verlenen voor situaties als genoemd in artikel 13 WWM. In deze zaak echter is geen verlof verleend. Dit verweer wordt derhalve verworpen. Met betrekking tot het verweer dat ziet op de Speelgoedrichtlijn overweegt de militaire kamer dat de richtlijn volgens artikel 1 van de Algemene bepalingen ziet op producten die al dan niet uitsluitend ontworpen of bestemd zijn om door kinderen jonger dan 14 jaar bij het spelen te worden gebruikt. Vast staat dat genoemd voorwerp geen speelgoed is, het is immers een gasdruk revolver en, ook in de stellingen van verdachte, niet uitsluitende ontworpen of bestemd om door jonge kinderen bij het spelen te worden gebruikt. Om die reden valt dit wapen niet onder de Speelgoedrichtlijn. Gelet op artikel 3 onder a van de Regeling wapens en munitie kunnen als voorwerpen van categorie I, onder 7°, die een ernstige bedreiging van personen kunnen vormen of die zodanig op een wapen gelijken dat zij voor bedreiging of afdreiging geschikt zijn, worden aangewezen: voorwerpen die voor wat betreft hun vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertonen met vuurwapens of met voor ontploffing bestemde voorwerpen, met uitzondering van speelgoedvoorwerpen als bedoeld in de Richtlijn 2009/48/EG. Reeds is gebleken dat de Speelgoedrichtlijn niet van toepassing is. Gelet op vorenstaande stelt de militaire kamer vast dat de gasdrukrevolver gebruikt kan worden voor bedreiging of afdreiging. De militaire kamer acht het onder 3 tenlastegelegde feit derhalve wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 4
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 7 oktober 2014 werden in het huis van verdachte te ’s-Gravenhage de volgende wapens aangetroffen:
- vier (4) stuks steelhandgrana(a)t(en) (van Duitse makelij voorzien van een
stempel van een Duitse Adelaar en voorzien van een ijzeren kop), en
- zes (6) stuks handgranaten (van Engelse Makelij, type "Mills").
Deze wapens vallen onder categorie 1 onder sub 7 van de WWM.4.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 3 tenlastegelegde feit gelet op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich primair op het standpunt dat er sprake is van afwezigheid van alle schuld omdat de steelhandgranaten en de handgranaten onder de uitzondering van artikel 13, tweede lid, van de WWM vallen. Ze werden gebruikt ten behoeve van de krijgsmacht, namelijk de cavalerie. Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat de steelhandgranaten en de handgranaten geen gelijkenis vertonen met wapens. Niemand zou ze als zodanig herkennen zodat verdachte moet worden vrijgesproken van het hem tenlastegelegde feit.
Beoordeling door de militaire kamer
Met betrekking tot het verweer van de raadsman dat de steelhandgranaten en de handgranaten onder de uitzondering als gesteld in artikel 13 van de WWM vallen, overweegt de militaire kamer, evenals ten aanzien van feit 3, dat er door onze Minister geen verlof is verleend. Dit verweer wordt derhalve verworpen.Het verweer van de raadsman dat de goederen niet (meer) lijken op wapens overweegt de militaire kamer dat een deskundige heeft vastgesteld dat de (Duitse) steelhandgranaten en de (Britse) handgranaten sprekend lijken op echte wapens. De militaire kamer heeft geen reden om aan deze beoordeling te twijfelen.Met betrekking tot de toepasselijkheid van de Speelgoedrichtlijn overweegt de militaire kamer dat de richtlijn volgens artikel 1 van de Algemene bepalingen ziet op producten die al dan niet uitsluitend ontworpen of bestemd zijn om door kinderen jonger dan 14 jaar bij het spelen te worden gebruikt. De genoemde voorwerpen zijn niet bestemd voor gebruik door kinderen jonger dan 14 jaar. De Duitse steelhandgranaten zijn gemaakt om mee te oefenen door volwassenen. De Britse handgranaten zijn eveneens gebruikt voor voornoemd doel. Daarmee vallen de goederen niet onder de speelgoedrichtlijn. Gelet op artikel 3 onder a van de Regeling wapens en munitie kunnen als voorwerpen van categorie I, onder 7°, die een ernstige bedreiging van personen kunnen vormen of die zodanig op een wapen gelijken dat zij voor bedreiging of afdreiging geschikt zijn, worden aangewezen: voorwerpen die voor wat betreft hun vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertonen met vuurwapens of met voor ontploffing bestemde voorwerpen, met uitzondering van speelgoedvoorwerpen als bedoeld in de Richtlijn 2009/48/EG. Reeds is gebleken dat de Speelgoedrichtlijn niet van toepassing is. Gelet op de beoordeling van de deskundige stelt de militaire kamer vast dat de steelhandgranaten en de handgranaten gebruikt kunnen worden voor bedreiging of afdreiging. Het verweer wordt derhalve verworpen zodat het feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
3. Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de militaire kamer is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op of omstreeks 07 oktober 2014 te 's-Gravenhage een of meer wapens van
categorie III, te weten:
- een (militair model) geweer/karabijn (merk: Mauser, model: K98K, kaliber:
7,92 x 57 mm) en/of
- een (militair model) geweer/karabijn (merk: Schmidt Rubin, model: K31,
kaliber: 7,5 x 55 mm) en/of
- ( bijbehorende) munitie van categorie III, te weten 21 (scherpe) patronen
(kaliber 7,5 x 55 mm, geschikt voor de Schmidt Rubin, model K31), en/of
- een patroonmagazijn (kaliber 9mm, vermoedelijk voor pistool merk
Bernardelli, model P6) en/of
- een patroonmagazijn (kaliber .30M1, karabijn M1 en/of M1A1)
voorhanden heeft gehad.
2.
hij op of omstreeks 07 oktober 2014 te 's-Gravenhage voorhanden heeft gehad
- vijftig (50) (scherpe) patronen (kaliber: 9 mm) en/of
- 18 ( scherpe) patronen (diverse kalibers) en/of
- 19 ( knal) patronen (zogenaamde 'blanks', diverse kalibers) en/of
- zes (6) (scherpe) patronen (kaliber .30 M16) en/of
- twintig (20) (knal) patronen (zogenaamde blanks, kaliber .223/5.56 mm) en/of
- 71 ( scherpe) patronen (kaliber 7,75) en/of
- 15 ( scherpe) patronen (kaliber 9 mm)
in elk geval munitie in de zin van de Wet Wapens en Munitie van categorie
III.
3.
hij op of omstreeks 07 oktober 2014 te 's-Gravenhage een wapen van categorie I
onder 7°, te weten:
- een gasdruk revolver (Merk: Smith & Wesson, type 586),
zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende
gelijkenis vertoonde met een (echt) vuurwapen, te weten een Smith & Wesson
Model 586, kaliber .357 Magnum en aldus voor bedreiging of afdreiging
geschikt, voorhanden heeft gehad.
4.
hij op of omstreeks 07 oktober 2014 te 's-Gravenhage (een) wapen(s) van
categorie I onder 7°, te weten:
- vier (4) stuks steelhandgrana(a)t(en) (van Duitse makelij voorzien van een
stempel van een Duitse Adelaar en voorzien van een ijzeren kop), en/of
- zes (6) stuks handgranaten (van Engelse Makelij, type "Mills")
zijnde (een) voorwerp(en) dat/die voor wat betreft zijn/hun vorm en afmetingen
een sprekende gelijkenis vertoonde(n) met (een) voor ontploffing bestemd(e)
voorwerp(en) en aldus voor afdreiging of bedreiging geschikt, voorhanden
heeft gehad.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
‘handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, strafbaar gesteld bij artikel 55, eerste lid van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd’
en‘handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, strafbaar gesteld bij artikel 55, derde lid onder a van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd’
Ten aanzien van feit 2:
‘handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, strafbaar gesteld bij artikel 55, eerste lid van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd’
Ten aanzien van feit 3:
‘handelen in strijd met artikel 13, eerste lid van de Wet wapens en munitie, strafbaar gesteld bij artikel 55, eerste lid van de Wet wapens en munitie’
Ten aanzien van feit 4:
‘handelen in strijd met artikel 13, eerste lid van de Wet wapens en munitie, strafbaar gesteld bij artikel 55, eerste lid van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd’
5. De strafbaarheid van het feit
De feiten zijn strafbaar.
6. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
7. Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en voorts tot het verrichten van 120 uren werkstraf, te vervangen door 60 dagen hechtenis.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om toepassing te geven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht gelet op de grote gevolgen die onderhavige strafzaak voor verdachte heeft. Hij zal zijn baan verliezen. Subsidiair heeft de verdediging verzocht om een geheel voorwaardelijke werkstraf op te leggen ofwel onder de grens te blijven die defensie hanteert met betrekking tot toekenning van de VGB, namelijk een gevangenisstraf onder de 20 uur, een werkstraf onder de 40 uren of een geldboete onder de € 1.000,--.
Verdachte heeft afstand gedaan van de in beslag genomen wapens voor zover het voorhanden hebben daarvan verboden is.
Beoordeling door de militaire kamer
De militaire kamer heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 16 oktober 2015;
- een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland (rechtszitting), gedateerd
27 oktober 2015.
Verdachte heeft een grote hoeveelheid wapens, wapenonderdelen en munitie, waaronder scherpe munitie, voorhanden gehad. De militaire kamer rekent dit verdachte zwaar aan. Verdachte had, juist uit hoofde van zijn functie en zijn nevenactiviteiten, moeten weten dat het strafbaar én gevaarlijk was wat hij deed. Door verdachtes nalatigheid is een schot gelost met een wapen dat niet op de vereiste wijze onklaar was gemaakt. Dat hierbij niemand gewond is geraakt, is een groot geluk geweest. Dat dit kon gebeuren, heeft verdachte geheel aan zijn eigen handelen te wijten. De verstrekkende consequenties die dit heeft gehad, kan verdachte dan ook alleen zichzelf kwalijk nemen. De wapens waren binnen handbereik van minderjarigen en verdachte is er slordig mee omgegaan.
De militaire kamer overweegt ten voordele van verdachte dat de goederen ten dele collectorsitems betroffen en dat verdachte geen opzet had op het gebruiken hiervan.
De militaire kamer geeft, gelet op de ernst van de feiten, geen toepassing aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. Wel houdt de militaire kamer, in hogere mate dan de officier van justitie, rekening met de gevolgen die deze feiten voor verdachte hebben gehad. De militaire kamer zal derhalve aan verdachte een werkstraf van 100 uren en een gevangenisstraf van twee maanden geheel voorwaardelijk opleggen.
Ten aanzien van het beslag heeft de officier van justitie gevraagd om, voor zover verdachte geen afstand heeft gedaan van de goederen, deze te onttrekken aan het verkeer.
De militaire kamer overweegt dat, nu uit dit vonnis volgt dat het voorhanden hebben van de wapens, munitie en de wapenonderdelen zoals aangetroffen bij verdachte verboden is, er afstand is gedaan door verdachte, zodat de militaire kamer hierover geen beslissing meer hoeft te nemen.
8. De toegepaste wettelijke bepalingen
9. De beslissing
De militaire kamer:
verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
- -
veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden;
- -
bepaalt, dat deze gevangenisstraf, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarde(n) voor het einde van de proeftijd die op twee jaren wordt bepaald;
dat de veroordeelde zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
veroordeelt verdacht voorts tot het verrichten van een werkstraf gedurende 100 (honderd) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 50 (vijftig) dagen;
beveelt dat voor de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van de werkstraf in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Barrau (voorzitter), mr. T.P.E.E. van Groeningen, rechter, luitenant-kolonel mr. C.E.W. van de Sande, militair lid, in tegenwoordigheid van mr. H.L. Miedema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 7 december 2015. | ||
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 07‑12‑2015
Een proces-verbaal, p. 87, een proces-verbaal p. 88, een proces-verbaal p. 90 en een proces-verbaalp. 129, aanvullend dossier en de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 23 november 2015.
Een proces-verbaal, p. 104 en de verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 23 november 2015
Een proces-verbaal p. 110, een proces-verbaal pagina 114 en de verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 23 november 2015.