Hof Amsterdam, 27-06-2017, nr. 17/00033
ECLI:NL:GHAMS:2017:3036
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
27-06-2017
- Zaaknummer
17/00033
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2017:3036, Uitspraak, Hof Amsterdam, 27‑06‑2017; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
NLF 2017/1903 met annotatie van
Uitspraak 27‑06‑2017
Inhoudsindicatie
De rechtbank miskent dat de uitspraak waartegen verzet was gedaan is vervallen, en daarmee de in die uitspraak opgenomen beslissing over de proceskostenvergoeding. Doende wat de rechtbank had behoren te doen veroordeelt het Hof de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
kenmerk 17/00033
27 juni 2017
uitspraak van de eerste enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z], belanghebbende,
gemachtigde: mr. drs. J.M.C. Niederer
tegen de uitspraak van 17 januari 2017 in de zaak met kenmerk AMS 16/1030 van de rechtbank [Z] (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, de heffingsambtenaar.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.
1.2.
Na daartegen gemaakt bewaar, heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak van 8 februari 2016 de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3.
De rechtbank heeft bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 20 april 2016 (en verzonden op 21 april 2016) als volgt beslist:
“De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- veroordeelt verweerder [de heffingsambtenaar] in de proceskosten van eiser [belanghebbende] tot een bedrag van € 496,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiser te vergoeden.”
1.4.
De rechtbank heeft op het door belanghebbende ingestelde verzet tegen de hiervoor vermelde uitspraak bij uitspraak van 17 januari 2017 als volgt beslist:
De rechtbank:
- verklaart het verzet gegrond;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden uitspraak [van 8 februari 2016]
- draagt verweerder op binnen zes weken na het gezag van gewijsde krijgen van deze uitspraak een nieuwe uitspraak te doen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,- aan opposant [belanghebbende] te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van opposant tot een bedrag van € 247,50. ”
1.5.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 23 januari 2017. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
Het Hof heeft partijen bij brief van 19 juni 2017 meegedeeld - nadat partijen hiervoor toestemming hadden verleend - dat het onderzoek ter zitting op de voet van artikel 8:57 van de Awb achterwege blijft, en heeft het onderzoek gesloten.
Overwegingen
2.1.
Belanghebbende klaagt in hoger beroep over de weigering van de rechtbank de door hem in verband met het beroep gemaakte kosten te vergoeden. De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
2.2.
Het Hof overweegt ter zake als volgt.
2.3.1.
De rechtbank heeft bij de uitspraak waarvan hoger beroep het verzet van belanghebbende tegen de onder 1.3 vermelde uitspraak gegrond verklaard en – op de voet van artikel 8:55, tiende lid, van de Awb – aanleiding gezien tevens uitspraak op het beroep van belanghebbende te doen.
2.3.2.
De rechtbank heeft de heffingsambtenaar bij de uitspraak waarvan hoger beroep veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende, waartoe zij, voor zover relevant, het volgende heeft overwogen:
“8. Onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 12 februari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL3600, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door opposant in verband met het verzet gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank (…) voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 247,50 (0,5 punt voor het indienen van het verzetschrift, met een waarde per punt van € 495,-). Nu bij uitspraak van 20 september 2016 [Hof: de onder 1.3 vermelde uitspraak] al een proceskostenvergoeding is toegekend voor de kosten die eiser heeft gemaakt in verband met het beroep ziet de rechtbank geen aanleiding voor een nadere proceskostenvergoeding in de beroepsprocedure.”
2.4.
De klacht van belanghebbende treft doel. Door op de door haar gebezigde grond geen proceskostenvergoeding voor beroep toe te kennen, miskent de rechtbank dat ingevolge artikel 8:55, negende lid, van de Awb met de gegrondverklaring van het verzet de uitspraak waartegen verzet was gedaan is vervallen, en daarmee de in die uitspraak opgenomen beslissing de heffingsambtenaar te veroordelen in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 496.
2.5.
Het hoger beroep is gegrond. Het Hof zal de uitspraak van de rechtbank vernietigen, doch uitsluitend wat betreft de beslissing geen vergoeding toe te kennen voor de door belanghebbende gemaakte proceskosten in beroep. Doende wat de rechtbank had behoren te doen, zal het Hof de heffingsambtenaar op de voet van artikel 8:75 van de Awb veroordelen in de proceskosten van belanghebbende (kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand) in beroep ten bedrage van € 495 (1 punt voor het ingediende beroepschrift x 1 (wegingsfactor) x € 495).
3. Kosten
Het Hof ziet aanleiding voor een veroordeling van de heffingsambtenaar in de proceskosten in hoger beroep van belanghebbende op de voet van artikel 8:75 van de Awb. Voor vergoeding komen in aanmerking de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand op de voet van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit). Hiervan uitgaande, stelt het Hof het bedrag van de kosten van rechtsbijstand overeenkomstig het in de bijlage bij het Besluit opgenomen tarief op € 247,50 (1 punt (hogerberoepschrift) * € 495 * 0,5 (wegingsfactor)).
4. Beslissing
Het Hof:
- -
vernietigt de uitspraak van de rechtbank, doch alleen voor zover het de beslissing betreft aan belanghebbende geen proceskostenvergoeding in beroep toe te kennen;
- -
veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende in beroep en hoger beroep tot een bedrag van in totaal € 742,50; en
- -
gelast de heffingsambtenaar het door belanghebbende in hoger beroep betaalde griffierecht van € 124 aan belanghebbende te vergoeden.
De uitspraak is gedaan door mr. H.E. Kostense, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Lambeck als griffier. De beslissing is op 27 juni 2017 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.