Rb. Midden-Nederland, 12-07-2019, nr. C/16/475286 / JL RK 19-91
ECLI:NL:RBMNE:2019:3183
- Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
- Datum
12-07-2019
- Zaaknummer
C/16/475286 / JL RK 19-91
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMNE:2019:3183, Uitspraak, Rechtbank Midden-Nederland, 12‑07‑2019; (Eerste aanleg - enkelvoudig, Beschikking)
- Vindplaatsen
PFR-Updates.nl 2019-0187
Uitspraak 12‑07‑2019
Inhoudsindicatie
GI geeft een schriftelijke aanwijzing met daarin een (tijdelijke) omgangsregeling tussen vader en minderjarige. Overweging uitspraak Hoge Raad
Partij(en)
beschikking
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Familierecht
Zittingsplaats: Almere
Zaakgegevens : C/16/475286 / JL RK 19-91
datum uitspraak:
beschikking vervallenverklaring schriftelijke aanwijzing
in de zaak van
[verzoekster] , hierna te noemen de moeder,
wonende op een geheim adres,
advocaat: mr. G.E. van der Pols,
hierna te noemen: de moeder,
betreffende
[naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] , hierna te noemen [voornaam van minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[belanghebbende 1] , hierna te noemen de vader,
wonende te [woonplaats] ,
Leger des Heils Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, hierna te noemen de gecertificeerde instelling (GI),
gevestigd te [vestigingsplaats 1] .
Het procesverloop
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoek met bijlagen van de moeder van 30 januari 2019, ingekomen bij de griffie op 8 februari 2019;
- OTS rapportages, nagezonden door de GI op 11 februari 2019 en ingekomen bij de griffie op 13 februari 2019;
- een aanvullende reactie op het verzoek van moeder van de GI van 31 mei 2019, ingekomen bij de griffie op 3 juni 2019.
Op 13 juni 2019 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld en gehoord:
- de heer [A] namens de GI,
- de moeder,
- de vader, bijgestaan door mr. A. van Eijkeren.
De feiten
Het ouderlijk gezag over [voornaam van minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders. [voornaam van minderjarige] woont bij de moeder. Bij beschikking van 22 oktober 2018 is de ondertoezichtstelling van [voornaam van minderjarige] verlengd tot 15 november 2019.
De GI heeft op 17 januari 2019 een schriftelijke aanwijzing gegeven betreffende de verzorging en opvoeding van [voornaam van minderjarige] . Hierin is het volgende opgenomen:
Er dient een omgangsregeling vastgesteld te worden tussen [voornaam van minderjarige] en zijn vader. De omgangsregeling ziet er als volgt uit:
Frequentie: eens per drie wekenLocatie: [locatie] [vestigingsplaats 2]
Datum:10 februari 2019 10.00 tot 14.00 uur
10 maart 2019 10.00 tot 14.00 uur
24 maart 2019 10.00 tot 14.00 uur
14 april 2019 10.00 tot 17.00 uur
5 mei 2019 10.00 tot 17.00 uur
26 mei 2019 10.00 tot 17.00 uur
15 juni 2019 10.00 uur tot 16 juni 2019 17.00 uur
6 juli 2019 10.00 uur tot 7 juli 2019 17.00 uur
27 juli 2019 10.00 uur tot 28 juli 2019 17.00 uur.
Het verzoek
De moeder heeft verzocht de schriftelijke aanwijzing van de GI geheel of gedeeltelijk vervallen te verklaren.
Ter onderbouwing van het verzoek is het volgende naar voren gebracht. De GI is van mening dat er tussen [voornaam van minderjarige] en zijn vader onbegeleide contacten kunnen plaatsvinden. Moeder is van mening dat de contacten tussen [voornaam van minderjarige] en vader onder begeleiding van de GI of een andere onpartijdige persoon dienen plaats te vinden. Dit gelet op de problemen die er zijn en de zorgen die moeder heeft ten aanzien van de veiligheid van [voornaam van minderjarige] in het contact met vader. Tijdens het omgangsmoment op 11 december 2018, waarbij geen begeleiding aanwezig was, kwam [voornaam van minderjarige] terug met twee blauwe plekken. [voornaam van minderjarige] wilde het daaropvolgende omgangsmoment niet naar vader toe. De GI heeft diverse data voorgesteld voor de omgangsregeling, waaronder een contact op 27 en 28 juli. Dat is precies in de vakantieperiode van moeder. Moeder heeft er geen bezwaar tegen als dit omgangsmoment wordt verplaatst naar een datum in augustus, maar vader zegt die hele maand niet beschikbaar te zijn.
De advocaat van moeder is niet ter zitting verschenen. Moeder heeft ter zitting het volgende aangevuld. Moeder hoopt dat de omgang weer onder begeleiding kan plaatsvinden. [voornaam van minderjarige] komt na contact met vader overstuur en onder de blauwe plekken terug bij moeder. Hij vertelt moeder nare dingen over zijn contact met vader. Moeder zou, in overleg met de jeugdhulpverlener, willen onderzoeken op welke manier de omgang begeleid kan plaatsvinden. [voornaam van minderjarige] geeft aan dat hij wordt geknepen, geslagen, geschopt en van de trap wordt geduwd. Bij de omgang kunnen bijvoorbeeld ook vrienden of familieleden van moeder aanwezig zijn. Moeder heeft schriftelijk aangegeven dat zij graag zou zien dat de plaats van overdracht wordt gewijzigd, moeder begrijpt nu echter dat dit geen optie is omdat vader is verhuisd.
De standpunten
Namens de GI is allereerst – voorafgaand aan de zitting – het volgende naar voren gebracht. Bij beschikking van 4 oktober 2018 is er een tijdelijke omgangsregeling vastgesteld en bij beschikking van 4 maart 2019 is vader mede belast met het gezag over [voornaam van minderjarige] . Aan de GI is de opdracht gegeven om de omgangsregeling tussen [voornaam van minderjarige] en zijn vader in het kader van de ondertoezichtstelling verder vorm te geven en de rechtbank Rotterdam daarover te informeren. Wanneer er geen contra-indicaties zouden zijn, diende gestreefd te worden naar een onbegeleide omgang. Op 6 november 2018 is het verloop van de omgang met ouders besproken en is aangegeven dat er geen contra-indicaties zijn. De GI heeft daarom een omgangsregeling vastgesteld en deze vastgelegd in de schriftelijke aanwijzing. Deze nieuwe (opbouwende) omgangsregeling is vastgesteld van 10 februari 2019 tot en met 27 juli 2019. Moeder voelt zich bedreigd en verdenkt vader van het mishandelen van [voornaam van minderjarige] . Moeder wil dat [voornaam van minderjarige] opgroeit zonder zijn biologische vader, [voornaam van minderjarige] reageert angstig op hem en wil niet met hem mee als de overdracht plaatsvindt. Anderzijds geeft vader aan dat [voornaam van minderjarige] moeite mee heeft om terug te moeten naar zijn moeder. De afgelopen periode hebben verschillende neutrale instanties meegekeken naar de begeleide omgangsmomenten tussen vader en [voornaam van minderjarige] . Vanuit deze instanties zijn geen zorgen gesignaleerd en is aangegeven dat de omgangsmomenten ontspannen zijn verlopen. De omgangsmomenten zijn begeleid door een familielid, [ornganisatie 1] , [organisatie 2] en [.] . De GI heeft de begeleide omgangsmomenten vervolgens overgenomen en afgebouwd naar onbegeleide omgangsmomenten. Moeder heeft daarna foto’s en filmpjes laten zien om haar zorgen over mishandeling te onderbouwen, maar deze foto’s en filmpjes kunnen op verschillende manieren worden uitgelegd. De rechtbank Rotterdam heeft de verwachting uitgesproken dat vader zal meewerken aan de hulpverlening en zich zal inspannen om de contacten met moeder te verbeteren. Van moeder mocht verwacht worden dat zij zich onder behandeling laat stellen in verband met haar angst voor vader. De GI maakt zich grote zorgen over het risico dat [voornaam van minderjarige] klem zit tussen zijn ouders. Hij reageert sneller emotioneel, wat ook blijkt uit het contact dat de GI heeft gehad met het kinderdagverblijf van [voornaam van minderjarige] .
De GI heeft in mei 2019 kennis genomen van de uitspraak van de Hoge Raad van 14 december 2018 en vraagt zich af of de schriftelijke aanwijzing in het licht van bovengenoemde uitspraak niet alsnog vervallen moet worden verklaard. De GI heeft er echter, zonder schriftelijke aanwijzing, onvoldoende vertrouwen in dat moeder gaat meewerken aan de opdracht van de rechtbank Rotterdam.
Door en namens vader is ter zitting – kort gezegd - het volgende naar voren gebracht. De uitspraak van de Hoge Raad ziet op definitieve omgangsregelingen. De omgangsregeling zoals door de GI is vastgelegd in de schriftelijke aanwijzing is echter een kortdurende opbouwende omgangsregeling. De rechtbank Rotterdam heeft aangegeven dat er toegewerkt moest worden naar een weekendregeling, maar daar moet de GI dan wel de gelegenheid toe krijgen. Dat is immers het doel geweest van de ondertoezichtstelling: het onbegeleide contact tussen vader en zoon. Als de uitspraak van de Hoge Raad ook zou gelden voor tijdelijke (opbouwende) omgangsregelingen, zou dat een zeer onwerkbare situatie opleveren voor de gecertificeerde instellingen. Het kan niet de bedoeling zijn dat er telkens, na elke opbouwfase in het contact met vader, opnieuw een procedure gestart moet worden in het kader van artikel 1:265g van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Er is heel veel gebeurd tussen ouders. Hetgeen moeder aangeeft vindt nergens steun en wordt niet onderbouwd. Dat maakt de situatie bijzonder lastig. Sinds de geboorte van [voornaam van minderjarige] is er veel (vrijwillige) begeleiding en hulpverlening betrokken geweest. Ook is de omgang tussen vader en [voornaam van minderjarige] zeer lang begeleid geweest. Geen enkele instantie onderbouwt de zorgen van moeder over de mishandeling van [voornaam van minderjarige] . Vader maakt zich ook zorgen om [voornaam van minderjarige] , in die zin dat hij ziet dat [voornaam van minderjarige] last heeft van de conflicten tussen ouders. De rechtbank Rotterdam heeft moeder al twee keer meegegeven dat zij aan haar eigen problematiek moet werken. Er is de afgelopen jaren veel, zorgvuldig en rustig gekeken naar het contact tussen vader en zoon. Er kan dan ook niet anders worden geconcludeerd dan dat de GI de schriftelijke aanwijzing zorgvuldig heeft opgesteld. Moeder wil het liefste geen omgang tussen vader en [voornaam van minderjarige] en anders begeleide omgang, maar dat kan niet altijd voortduren. Als de schriftelijke aanwijzing vervallen wordt verklaard is vader terug bij af en moet alles opnieuw worden opgestart. De rechtbank Rotterdam heeft op de zitting van 6 februari 2019 ook gezegd dat er onbegeleide omgang moest gaan plaatsvinden. Dat is vastgelegd in r.o. 2.1.4. van de beschikking van 4 maart 2019. Vader heeft ter zitting aangevuld dat hij graag een vader wil zijn voor [voornaam van minderjarige] .
De beoordeling
De kinderrechter overweegt als volgt. De rechtbank Rotterdam heeft op 6 september 2018 een tijdelijke omgangsregeling vastgesteld tussen vader en [voornaam van minderjarige] . Aan de GI is de opdracht gegeven om de omgangsregeling tussen [voornaam van minderjarige] en vader verder vorm te geven, met daarbij de opmerking dat er zonder contra-indicaties toegewerkt moest worden naar een onbegeleide omgang. Begin november 2018 is het verloop van de omgang tussen [voornaam van minderjarige] en vader met ouders besproken en is besproken dat er inderdaad geen contra-indicaties aanwezig zijn. De GI heeft daarom een voorlopige omgangsregeling vastgesteld en deze later vastgelegd in de schriftelijke aanwijzing van 17 januari 2019. De inhoud van deze schriftelijke aanwijzing is hierboven al weergegeven.
De GI heeft – voorafgaand aan de zitting – vraagtekens gesteld bij de gegeven schriftelijke aanwijzing, gelet op de uitspraak van de Hoge Raad van 14 december 2018 (ECLI:NL:HR:2018:2321).
Allereerst dient de vraag beantwoord te worden of de GI, gelet op de wetgeving en jurisprudentie, de schriftelijke aanwijzing van 17 januari 2019 had mogen geven, of dat het de GI niet langer vrij staat een (tijdelijke) omgangsregeling in een schriftelijke aanwijzing vast te leggen.
De Hoge Raad heeft in haar arrest van 14 december 2018 overwogen dat de GI niet langer aan de algemene aanwijzingsbevoegdheid van artikel 1:263 BW de bevoegdheid kan ontlenen tot het geven van contactbeperkende aanwijzingen. Buiten het geval van een uithuisplaatsing dient de GI zich steeds, op grond van artikel 1:265g BW, tot de kinderrechter te wenden wanneer een contactbeperkende maatregel in het belang van de minderjarige noodzakelijk wordt geacht. De Hoge Raad overweegt daarbij uitdrukkelijk dat het de GI niet is toegestaan een eerdere beschikking van de rechter door het geven van een schriftelijke aanwijzing betreffende de omgang, opzij te zetten.
De Hoge Raad noemt daarbij het verschil in rechtsbescherming tussen de procedures en het feit dat het initiatief in het geval van bezwaren tegen een schriftelijke aanwijzing bij de ouders wordt neergelegd. Artikel 1:265g BW bepaalt dat de GI tijdens een ondertoezichtstelling aan de kinderrechter kan verzoeken om een zorgregeling vast te stellen of te wijzigen.
In dit concrete geval gaat het om een schriftelijke aanwijzing van de GI die tijdens de ondertoezichtstelling is gevolgd op een eerdere vaststelling van een voorlopige omgangsregeling door de rechtbank Rotterdam, waarbij de GI de opdracht is gegeven om in het kader van de ondertoezichtstelling toe te werken naar een onbegeleide (weekend)regeling tussen vader en [voornaam van minderjarige] . De GI heeft op 17 januari 2019 een schriftelijke aanwijzing gegeven waarin een omgangsregeling tussen vader en [voornaam van minderjarige] is vastgesteld in de periode van 10 februari 2019 tot en met 28 juli 2019.
De gegeven schriftelijke aanwijzing bevat inhoudelijk aanwijzingen die de omgang betreffen, waarbij van belang is dat de rechtbank Rotterdam op 4 maart 2019 expliciet heeft overwogen dat een definitieve zorgregeling nog niet in het belang is van [voornaam van minderjarige] . Ook is overwogen dat de GI de ruimte moet hebben om de regeling aan te passen naar gelang de reactie van [voornaam van minderjarige] . De rechtbank Rotterdam heeft het verzoek tot het vaststellen van een definitieve zorgregeling aangehouden om het resultaat van de uitbreiding van de omgang, onder leiding van de GI, af te wachten. Ter zitting is gebleken dat de GI, met het geven van de schriftelijke aanwijzing, heeft willen voldoen aan de opdracht van de rechtbank Rotterdam om de contactmomenten tussen vader en [voornaam van minderjarige] , in het belang en op het tempo van [voornaam van minderjarige] , uit te breiden. Daarnaast gaat het in de gegeven schriftelijke aanwijzing expliciet over een tijdelijke regeling, en zal het vaststellen van een definitieve regeling (door de rechtbank Rotterdam) pas gebeuren als het contact tussen vader en [voornaam van minderjarige] is uitgebreid en gemonitord.
De kinderrechter concludeert dan ook dat in onderhavig geval geen sprake is van een door de GI vastgestelde of gewijzigde zorgregeling, waarbij de weg van artikel 1:265g BW gevolgd had moeten worden. Daarnaast is, naar oordeel van de kinderrechter, geen sprake van een eerdere rechterlijke beschikking die opzij wordt gezet. De schriftelijke aanwijzing van de GI is een door de rechter aan de GI opgedragen nadere uitvoering van de beslissing van 6 september 2018. Kort gezegd is het de GI toegestaan om de uitvoering van een rechterlijke beslissing vast te leggen in een schriftelijke aanwijzing, zoals gedaan op 17 januari 2019.
De GI kan ter uitvoering van haar taak op grond van 1:263 van het Burgerlijk Wetboek (BW), eerste en tweede lid, dwingende schriftelijke aanwijzingen geven aan de gezag dragende ouder betreffende de opvoeding en verzorging van minderjarigen. Bij de beoordeling van de noodzaak tot het geven van een schriftelijke aanwijzing komt aan de GI een zekere beleidsvrijheid toe.
Ten aanzien van de verdere toetsing van de schriftelijke aanwijzing, overweegt de kinderrechter als volgt. Op grond van artikel 1:264, eerste lid, BW kan een met het gezag belaste ouder aan de kinderrechter verzoeken deze schriftelijke aanwijzing geheel of gedeeltelijk vervallen te verklaren.
Moeder heeft op 30 januari 2019 verzocht om vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing, aldus binnen veertien dagen na de dag waarop de aanwijzing is verstuurd. Aangezien moeder mede het gezag uitoefent over [voornaam van minderjarige] en het verzoek binnen veertien dagen na de gegeven schriftelijke aanwijzing is binnenkomen bij de rechtbank is moeder ontvankelijk in haar verzoek.
Moeder heeft – kort gezegd - aangegeven niet mee te willen werken aan de (onbegeleide) omgangsregeling tussen vader en [voornaam van minderjarige] , omdat zij zorgen heeft over de veiligheid van [voornaam van minderjarige] als hij bij vader is. Daarnaast zijn er data opgenomen in de schriftelijke aanwijzing die voor moeder, mede door vakantieperiodes, niet gunstig uitkomen. Ter zitting is gebleken dat over dit laatste nadere afspraken zijn gemaakt tussen ouders. Ook de wijziging van de locatie voor de overdracht van [voornaam van minderjarige] is niet langer aan de orde. Ten aanzien van de zorgen over de veiligheid van [voornaam van minderjarige] in het contact met vader kan het volgende worden vastgesteld. Meerdere organisaties ( [ornganisatie 1] , [organisatie 2] , [.] en de GI) hebben de omgang tussen [voornaam van minderjarige] en vader gemonitord. Uit de observaties van al deze organisaties zijn geen zorgen naar voren gekomen over de veiligheid van [voornaam van minderjarige] in het contact met vader. Integendeel, de GI heeft de omgangsregeling uitgebreid en deze vindt ondertussen al langere tijd onbegeleid plaats. Zoals ter zitting nogmaals is aangegeven door de GI zijn er ook op dit moment geen contra-indicaties en kan het contact tussen vader en [voornaam van minderjarige] onbegeleid blijven plaatsvinden. Over de angsten van moeder is ook gesproken op de zitting van 6 februari 2019 (rechtbank Rotterdam), waar moeder ook is meegegeven om zich te laten behandelen voor haar angsten jegens vader. Moeder lijkt hier niet voor open te staan en heeft dit tot op heden niet opgepakt.
De kinderrechter is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat het in het belang van [voornaam van minderjarige] is dat er onbegeleid contact plaatsvindt tussen [voornaam van minderjarige] en zijn vader. Er is niet gebleken van omstandigheden die maken dat het contact onder begeleiding dient plaats te vinden. Meerdere instanties hebben het begeleid contact gemonitord. De bevindingen van deze instanties onderschrijven op geen enkele wijze de zorgen die moeder heeft over de veiligheid van [voornaam van minderjarige] . Ook hebben er inmiddels onbegeleide contacten tussen [voornaam van minderjarige] en de vader plaatsgevonden en ook deze zijn positief verlopen. De kinderrechter zal het verzoek van de moeder dan ook afwijzen.
De beslissing
De kinderrechter:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.K. Nihot, kinderrechter, in tegenwoordigheid van D. van Garderen als griffier en in het openbaar uitgesproken op | ||