*
Rb. Amsterdam, 11-03-2015, nr. HA ZA 14-413
ECLI:NL:RBAMS:2015:1958
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
11-03-2015
- Zaaknummer
HA ZA 14-413
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2015:1958, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 11‑03‑2015; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 11‑03‑2015
Inhoudsindicatie
Publicatie van artikelen in krant onrechtmatig? Rechtbank oordeelt dat eventuele onrechtmatigheid van artikel 1 is weggenomen door publicatie van het latere artikel 4. Rechtbank ziet geen aanleiding de voortgezette publicatie op de website refdag als onrechtmatig aan te merken. Publicatie van artikel 1 op de website digibron is onrechtmatig zolang daarbij geen verwijzing naar artikel 4 is opgenomen. De normen van richtlijn 95/46 zijn ook van toepassing op de beheerder van een krantenarchief. Een bevel aan uitgever om aan google instructies te geven betreffende zoekresultaten bij een zoekopdracht met bepaalde zoektermen kan verzoend worden met de vrijheid van meningsuiting.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/563401 / HA ZA 14-413
Vonnis van 11 maart 2015
in de zaak van
[naam eiser] ,
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat eerst mr. drs. I.M.C.A. Reinders Folmer, thans mr. M.Ch. Kaaks te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ERDEE MEDIA B.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
gedaagde,
advocaat mr. D.M. Wille te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en Erdee genoemd worden.
De vader van [eiser], [gemachtigde] - voor wie [eiser] in deze procedure mede als gemachtigde optreedt - zal hierna ook worden aangeduid als [gemachtigde] [eiser] en [gemachtigde] zullen gezamenlijk worden aangeduid met [eiser&gemachtigde].
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het tussenvonnis van 18 juni 2014
- -
het proces-verbaal van comparitie van 6 oktober 2014
- -
de brief van mr. Wille van 29 oktober 2014 naar aanleiding van het proces-verbaal van de comparitie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
[eiser&gemachtigde] hebben al dan niet door middel van een rechtspersoon vanaf de jaren negentig van de twintigste eeuw bemiddeld bij de immigratie van Nederlandse agrariërs naar Oost-Europa.
2.2.
Tussen [eiser&gemachtigde] en enkele van de boeren met wie zij zaken hebben gedaan zijn zakelijke conflicten ontstaan.
2.3.
Erdee is uitgeefster van de krant Reformatorisch Dagblad (hierna RD). Het archief van RD is - voor zover hier van belang - te vinden op de website van Erdee: www.refdag.nl, alsmede op de website: www.digbron.nl.
2.4.
Op 11 februari 2005 is in RD een artikel verschenen onder de titel “Hij is zo christelijk, ik dacht, dat zit wel goed” (hierna artikel I) dat, onder meer en voor zover hier van belang inhoudt:
“[…]
Toen hij na lang aanhouden een financieel overzicht kreeg, bleek hem pas goed hoe de zaken in elkaar staken. Het financieel overzicht was niet meer dan een handgeschreven, slecht leesbaar A4’tje waaruit voor zijn gevoel maar één ding viel op te maken: dat hij was voorgelogen. [naam 1] besloot definitief af te haken.
[…]
[naam 2] heeft zich krom gewerkt, is in die vijf jaar nauwelijks met vakantie geweest en ziet uit naar ‘licht aan het eind van de tunnel.’ Hij noemt met name [gemachtigde] ‘ontzettend geldzuchtig’ maar wat hem het meest steekt, is dat hem een boerderij in de maag werd gesplitst die eigendom zou zijn van de Poolse BV maar die in werkelijkheid werd gepacht van het Poolse bureau dat de privatisering regelt. ‘Ik ben te goed van vertrouwen geweest. Hij is zo christelijk, ik dacht: Dat zit wel goed. Zelfs accepteerde ik dat we niet naar een notaris hoefden. [(...)], zei hij, je hebt nu een BV gekocht, dan is dat anders.’
Net als [naam 2] voelt ook [naam 1] zich beetgenomen. Voor [eiser&gemachtigde] heeft hij geen goed woord over. ‘Voor echte christenen die naar de Tien Geboden proberen te leven, heb ik respect. Voor die [eiser&gemachtigde] niet.’ Behalve van hele en halve leugens, gesjoemel met geld en gerommel met onroerend goed beschuldigt hij [gemachtigde] van bedrieglijke bankbreuk. In de periode dat ik zaken met hem deed, verkeerde hij in staat van faillissement. Maar hij ging gewoon door met het aangaan van transacties buiten het zicht van de curator.’
[…]
Een volgende advocaat bestudeerde zijn dossier en kwam tot de slotsom dat er sprake was van strafbare feiten.
Dat leidde tot een strafklacht bij justitie in Assen, Daar werd de zaak voortvarend opgepakt, totdat zich de bouwfraude aandiende. Plotseling ontbrak het justitie aan mankracht en werd de aangifte geseponeerd.
[…]
Tijdens de vorige maand gehouden beurs [(...)] in [woonplaats] verzorgde [gemachtigde] een presentatie waarin hij in eerste instantie waarschuwde voor een blind avontuur, maar vervolgens ‘de gigantische mogelijkheden’ schetste die de juiste managerstypes in [land] toelachen. Na afloop wil hij ‘met alle liefde’ op kritische vragen ingaan. Dat het bij [naam 1] misging, rekent hij ‘niet primair’ tot zijn verantwoordelijkheid. Diens compagnon liet het uiteindelijk afweten en dat kan hem, [gemachtigde], moeilijk worden aangerekend.
Maar is hij wel de aangewezen persoon om voor boeren te bemiddelen en hen te begeleiden? In het Nederlandse zakenleven maakte hij hoofdzakelijk brokken en liet hij een onafzienbare rij aan schuldeisers achter. Bovendien ging hij ook persoonlijk op de fles.
[gemachtigde], laconiek: ‘Ach, in Amerika is het zelfs een pre als je een keer failliet bent gegaan.’
Maar bent u wel capabel? In door u opgestelde contracten ontbreken zelfs elementaire gegevens als geboortedatum en adressen van partijen.
‘Er zijn best dingen die juridisch beter hadden gekund, ja.’
U sloot ook nog eens transacties af buiten het zicht van uw curator.
‘Dat liegt hij. Hij wist overal van.’
[eiser] reageert woedend op alle beschuldigingen. ‘Wij hebben geprobeerd het met [naam 1] in orde te maken, maar hij wil niet. Ook zijn we bezig vroegere schuldeisers terug te betalen. Daar zijn we formeel niet eens toe verplicht. Bovendien betreft het maar twee zaken en we hebben tientallen tevreden klanten.’
[…]
De Hoofddorpse zakenman [gemachtigde] was tot begin jaren negentig penningmeester van [(...)], een charitatief fonds voor bevindelijk gereformeerden die gemoedsbezwaren hebben tegen verzekeren. Toen hij zakelijk aan de grond dreigde te lopen, sluisde [gemachtigde] een bedrag van in totaal 625.000 gulden van de stichting naar zijn privé-rekening. Hij zegt daarvoor toestemming te hebben gekregen van een aantal bestuursleden.
[…]
De huidige voorzitter van [(...)], [naam 3], die graag openheid zegt te willen betrachten, ontkent dat [gemachtigde] indertijd toestemming had voor de financiële transactie. Hij betitelt die handeling als ‘verduistering’.
Dat er indertijd geen aangifte is gedaan, komt volgens de Nederhemertse predikant vooral doordat het toenmalige bestuur wilde voorkomen dat ‘de naam des Heeren zou worden gelasterd’ Verder speelde mee dat de penningmeester veel vrijheid was gegeven en bovendien zou aangifte er waarschijnlijk toe leiden dat er dan nooit meer een cent terug zou komen, nog afgezien van de schade voor het imago van [(...)].
[…]
Intussen blijft een aantal zaken onopgehelderd. Zo is onduidelijk waar een deel van het geld dat [gemachtigde] via [(...)] naar zich toe sluisde, van afkomstig was. […] [gemachtigde] zelf is een van de weinigen die daarop het antwoord weet, maar hij weigert op vragen in te gaan omdat hij vindt ‘dat het RD hier geen moer mee te maken heeft’”
2.5.
Bij email van 14 februari 2005 heeft [eiser] zich tot Erdee gewend met het vriendelijke doch dringende verzoek om een bij de email bijgesloten schrijven “in zijn geheel en zonder weglatingen” op te nemen in het RD.
Erdee is vervolgens in onderhandeling getreden met [eiser&gemachtigde] over de publicatie van een aangepaste brief. Daarover en over de voorwaarden waaraan de publicatie van de brief zou moeten voldoen, is overeenstemming bereikt, maar een aangepaste brief is door [eiser] niet aan Erdee aangeleverd.
2.6.
Naar aanleiding van een klacht van [eiser&gemachtigde] bij de Raad voor de Journalistiek tegen het weekblad Panorama stond op 8 juli 2005 in RD een artikel onder de titel: “Zaak [gemachtigde] is banaal conflict” (hierna artikel II). Artikel II houdt voor zover hier van belang het volgende in :
“[…]
De publicatie in weekblad Panorama van begin februari over de zaak-[gemachtigde] betrof een ordinair zakelijk conflict. ‘Het was een fout stuk over een familie die wel fouten heeft gemaakt maar niet fout is.’
Dat betoogde ex-journalist [naam 4] vrijdagmiddag tijdens de behandeling van een klacht tegen Panorama door de Raad voor de Journalistiek. [naam 4], tegenwoordig media-adviseur, is door de Hoofddorpse zakenman [gemachtigde] in de arm genomen in een poging het weekblad tot rectificatie te bewegen.
Begin februari publiceerde zowel deze krant als Panorama over de activiteiten van [gemachtigde] als bemiddelaar in Poolse boerderijen. Ex-cliënten van [gemachtigde] stelden in de publicatie dat hij hen ernstig had gedupeerd en misleid. Ook beschuldigde het bestuur van de stichting [(...)] hem ervan dat hij een bedrag van ruim 600.000 gulden had verduisterd toen hij penningmeester was van deze organisatie.
[naam 4] bracht naar voren dat de gevallen in de publicaties weliswaar niet de schoonheidsprijs verdienden, maar dat [gemachtigde] alles had gedaan om de gemaakte fouten op te lossen. Bovendien was het in alle andere gevallen waarin [gemachtigde] had bemiddeld, wel goed gegaan.
Daarom verweet hij Panorama eenzijdigheid. Ook laakte hij dat het blad een foto van zijn cliënt had geplaatst waarbij hij onherkenbaar was gemaakt. Volgens hem werkt zoiets criminaliserend.
[…].”
2.7.
In vervolg op artikel II stond op 5 augustus 2005 een artikel in RD onder de titel: “Afwijzing klacht [gemachtigde]”(hierna artikel III). Artikel III houdt onder meer en voor zover hier van belang in:
‘[…]
De Raad voor de Journalistiek (RvdJ) heeft de klacht van de Hoofddorpse zakenman [gemachtigde] (sr.) en [eiser]tegen het weekblad Panorama op alle onderdelen ongegrond verklaard.
[gemachtigde] had geëist dat het blad de publicatie over zijn activiteiten als bemiddelaar in Poolse boerderijen zou terugnemen. Panorama zou onzorgvuldig onderzoek hebben gedaan en onvoldoende wederhoor hebben toegepast. De raad acht die verwijten niet terecht. Ook vond [gemachtigde] de kop ‘Makelaar of zwendelaar?’ suggestief. De RvdJ deelt die mening evenmin. Gezien de aard van de vermeende wanpraktijken is de term ‘zwendelaar’ volgens de raad toelaatbaar.
[…]
Begin februari beschuldigden ex-cliënten van [gemachtigde] de zakenman in Panorama en in deze krant ervan dat hij hen had gedupeerd en misleid.”
2.8.
Begin 2006 is tussen [eiser&gemachtigde] en de klagende agrariërs een oplossing voor hun zakelijke conflicten gevonden. De advocaten van [eiser&gemachtigde] hebben aan Erdee verklaringen van de betreffende wederpartijen toegezonden. Naar aanleiding van een en ander stond op 17 februari 2006 een artikel in RD onder de titel “Beschuldigingen tegen [gemachtigde] ingetrokken” (hierna artikel IV), waarvan de inhoud op voorhand aan [eiser&gemachtigde] voor commentaar was toegezonden. Artikel IV luidt:
“Beschuldigingen tegen [eiser] ingetrokken
Twee boeren en het [land] Informatie & BemiddelingsCentrum van de Hoofddorpse zakenman [gemachtigde] hebben een minnelijke schikking getroffen. Onderdeel van de schikking is dat de twee het belangrijkste deel van eerder geuite beschuldigingen terugnemen. Daarmee is een eind gekomen aan een langdurig conflict.
Dat blijkt uit schriftelijke verklaringen die de advocaat van de familie [gemachtigde] recent ter beschikking heeft gesteld.
Vorig jaar februari beklaagden [naam 1] uit [woonplaats] en [naam 2] uit het Poolse [woonplaats] zich in zowel het Reformatorisch Dagblad als weekblad Panorama over de handelwijze van de familie. Bij financiële transacties rond een Poolse boerderij, eind jaren negentig, voelden zij zich ernstig misleid en bedrogen.
Ondanks verschillende bemiddelingspogingen bereikten [naam 1], [naam 2] en [gemachtigde] geen overeenstemming, waarop de twee eerstgenoemden naar de media stapten. In dezelfde publicaties werd ook bekend dat [gemachtigde] jaren geleden andere problemen had.
Een jaar later is nu een schikking bereikt met [naam 1] en [naam 2]. [naam 1] zegt dat hij garanties heeft gekregen voor het terugontvangen van de aanbetaling voor de boerderij in [land]. Ook [naam 2] geeft aan dat de zakelijke problemen met de familie [gemachtigde] nu grotendeels opgelost zijn en er dat wat hem betreft een punt achter het conflict gezet is.
Inmiddels hebben beiden ook afstand genomen van de destijds geuite beschuldigingen. Zij accepteren de verklaring van de familie [gemachtigde] dat deze niet met boze opzet heeft gehandeld. [naam 1] blijft van mening dat er door de familie [gemachtigde] in de afwikkeling van de verkoop van de boerderij ernstige fouten zijn gemaakt, maar neemt de beschuldiging van bedrieglijke bankbreuk en diefstal terug.”
2.9.
Bij email van 21 februari 2006 schreef [eiser] aan de hoofdredactie van RD, voor zover hier van belang als volgt:
“[…]
Het is voor mij een grote opluchting dat er eindelijk een punt achter de zaak Rd - [gemachtigde] gezet is.
[…]
Op een bepaalde momenten kan het zelfs zo wezen dat een zakelijk geschil als iets persoonlijks wordt gezien. Ik vrees dat ook wij [en wellicht u ook] op een bepaald moment deze neiging kregen.
[..]
Het lijkt mij prettig om op enig moment wanneer de tijd hier rijp voor is eens met z’n allen aan tafel te zitten en de gehele zaak nog eens te evalueren. […] het zou mij erg opluchten om de gehele gang van zaken rond [naam 1] en [naam 2] [inclusief de door mij gemaakte fouten] toe te lichten, teneinde te bereiken dat u weet dat wij werkelijk te goede trouw hebben gehandeld in deze.
[…]”
2.10.
De artikelen I tot en met IV zijn opgenomen in het archief van Erdee. Bij opvragen van de onderscheiden artikelen op www.refdag.nl verschijnen steeds, aan de rechterkant van de pagina, onder het kopje: “GERELATEERDE ARTIKELEN” hyperlinks naar de andere drie artikelen. Bij artikel I ziet dat er aldus uit:
Ook aan de voet van de betreffende artikelen is telkens een verwijzing met links naar de gerelateerde artikelen geplaatst.
Bij oproeping van de betreffende artikelen op www.digibron.nl ontbreken de verwijzingen naar de andere artikelen.
2.11.
Bij het invoeren van de zoekopdracht “[eiser]” in de zoekmachine van google.nl verschijnt de verwijzing naar artikel I op www.refdag.nl op de eerste pagina van het zoekresultaat.
3. Het geschil
3.1.
[eiser] vordert - na wijziging van eis - dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht verklaart dat de artikelen “Hij is zo christelijk, ik dacht, dat zit wel goed” d.d. 11 februari 2005, “Zaak-[eiser] is banaal conflict” d.d. 8 juli 2005 en “Afwijzing klacht [eiser]” d.d. 5 augustus 2005 onrechtmatig zijn jegens [eiser];
II Primair
Erdee beveelt binnen twee dagen na betekening van het ten deze te wijzen vonnis de openbaarmaking, waaronder de publicatie op Internet, van de artikelen “Hij is zo christelijk, ik dacht, dat zit wel goed” d.d. 11 februari 2005, “Zaak-[eiser] is banaal conflict” d.d. 8 juli 2005 [en] “Afwijzing klacht [eiser]” d.d. 5 augustus 2005 te staken en gestaakt te houden;
Subsidiair
Erdee beveelt de op www.refdag.nl en www.digibron.nl gepubliceerde, althans de in de digitale archieven van voornoemde media opgenomen artikelen “Hij is zo christelijk, ik dacht, dat zit wel goed” d.d. 11 februari 2005, “Zaak-[eiser] is banaal conflict” d.d. 8 juli 2005 [en] “Afwijzing klacht [eiser]” d.d. 5 augustus 2005 niet vindbaar en doorzoekbaar te maken voor zoekmachines op internet, zodat deze artikelen uitsluitend nog via de website van het Reformatorisch Dagblad www.refdag.nl of via www.digibron.nl zelf online kunnen worden gevonden en doorzocht; Meer subsidiairalthans Erdee beveelt het er toe te leiden dat de aritkelen “Hij is zo christelijk, ik dacht, dat zit wel goed” d.d. 11 februari 2005, “Zaak-[eiser] is banaal conflict” d.d. 8 juli 2005 [en] “Afwijzing klacht [eiser]” d.d. 5 augustus 2005 niet langer in de zoekresultaten van Google.nl en Google.com worden getoond gebruikmakend van de zoektermen “[eiser]” en/of “[gemachtigde]”;
III Erdee veroordeelt tot vergoeding van € 7.500,00 (zegge: zevenduizendvïjfhonderd euro) wegens immateriële schade;
IV. Erdee veroordeelt tot verbeurte van een dwangsom van € 25.000,00 (zegge: vijfentwintigduizend euro) voor elke dag dat Erdee berzuimt het bevel onder II geheel of gedeeltelijk na te komen;
V. Erdee veroordeelt in de kosten van het geding.
3.2.
Erdee voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
Artikel II is een zakelijke weergave van een klacht die door [eiser&gemachtigde] tegen het weekblad Panorama is ingediend bij de Raad voor de Journalistiek. In het artikel wordt kort gememoreerd hoe ex-cliënten van [eiser&gemachtigde] zich in RD en Panorama hadden uitgelaten en wordt het standpunt van (de gemachtigde van) [eiser&gemachtigde] uitvoerig geciteerd.
Artikel III is een vervolg op artikel II, waarin de uitslag van de door [eiser&gemachtigde] aangespannen klachtprocedure wordt weergegeven.
[eiser] heeft niet, althans niet voldoende gemotiveerd, gesteld dat de inhoud van die artikelen (II en III) zakelijke onjuistheden bevatten.
Ook overigens heeft [eiser] naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aangevoerd op grond waarvan de publicatie van die artikelen indertijd als onrechtmatig jegens [eiser&gemachtigde] zou kunnen worden gekwalificeerd.
4.2.
Artikel I bevat een aantal passages waaromtrent partijen verschillen over het antwoord op de vraag of deze maken dat de publicatie indertijd als onrechtmatig kan worden gekwalificeerd. Het gaat daarbij in het bijzonder over de door [naam 1] en [naam 2] aan het adres van [eiser&gemachtigde] geuite beschuldigingen.
Anders dan [eiser] stelt maakt de omstandigheid dat [naam 1] en [naam 2] op een later tijdstip hun beschuldigingen hebben ingetrokken niet dat daarmee vast staat dat de publicatie door RD jegens [eiser&gemachtigde], ten tijde van de publicatie onrechtmatig was. Daarbij speelt een rol dat RD de beschuldigingen niet zonder meer als feiten publiceert, maar als de opvattingen van [naam 1] en [naam 2]. Wel heeft de krant de verplichting niet lichtvaardig tot publicatie van dergelijke beschuldigingen van derden over te gaan.
4.3.
De vraag of de publicatie indertijd onrechtmatig was kan niet worden beantwoord, zonder daarin te betrekken dat Erdee in overleg met [eiser&gemachtigde], nadat [naam 1] en [naam 2] hun beschuldigingen hadden ingetrokken en een minnelijke regeling met [eiser&gemachtigde] hadden getroffen, artikel IV heeft gepubliceerd.
Zo de publicatie al onrechtmatig zou zijn geweest is, naar het oordeel van de rechtbank, een eventuele onrechtmatigheid van de krantenpublicatie weggenomen door de publicatie nadien van artikel IV.
4.4.
Naar het oordeel van de rechtbank is er evenmin aanleiding de voortgezette publicatie op www.refdag.nl als onrechtmatig aan te merken, nu bij die publicatie verwezen wordt naar artikel IV, zodat de redelijk oplettende lezer aanstonds gewezen wordt op het bestaan van dat artikel en, nu dat uitdrukkelijk uit de titel ervan blijkt, dat de inhoud daarvan de intrekking van de beschuldigingen betreft.
4.5.
Dat ligt anders bij de publicatie op www.digibron.nl, nu bij die publicatie geen verwijzing naar de bijbehorende artikelen is opgenomen. Naar het oordeel van de rechtbank is de voortgezette publicatie van artikel I op www.digibron.nl zonder de verwijzing naar artikel IV die de bezoeker er op wijst dat de beschuldigingen door [naam 1] en [naam 2] zijn teruggenomen, in beginsel onrechtmatig. Aan [eiser&gemachtigde] worden in artikel I immers ernstige verwijten gemaakt waarvan in ieder geval is komen vast te staan dat degenen die die beschuldigingen aanvankelijk hebben geuit daarvan inmiddels afstand hebben genomen.
4.6.
Erdee heeft onder verwijzing naar EHRM 16 juli 2013, 33846/07 aangevoerd dat ook de archieffunctie van de pers onder de bescherming van artikel 10 EVRM valt. Op zich zelf is die constatering juist. Voor archiefpublicatie geldt, zoals door het EHRM wordt overwogen, “dat het niet de taak van de rechterlijke macht is om zich bezig te houden met het "herschrijven van de geschiedenis", door met het oog op reputatiebescherming van klagers, kranten tot de verwijdering uit het publieke domein van sporen van eerdere publicaties te verplichten”. Anderzijds overweegt in EHRM in dezelfde uitspraak dat uitgangspunt is: “dat aantasting van rechten onder art. 8 EVRM door effectieve maatregelen in het nationale recht geredresseerd moeten (kunnen) worden”. Daarbij verwijst het EHRM naar de in die zaak door de nationale rechter overwogen mogelijkheid van “de toevoeging van een bijschrift aan het bewuste artikel op de website van de krant, waarin het publiek wordt geïnformeerd over het initiëren of de uitkomst van eventuele gerechtelijke procedures”.
In de onderhavige zaak is weliswaar geen sprake van een rechterlijke beslissing waarin de oorspronkelijke publicatie onrechtmatig is geoordeeld, maar er is wel sprake van een door de krant zonder rechterlijk bevel gepubliceerde rectificatie.
Naar het oordeel van de rechtbank kan bij de afweging van de belangen van enerzijds het recht van Erdee op de voet van artikel 10 EVRM ten aanzien van Artikel I haar archieffunctie te vervullen en anderzijds het aan artikel 8 EVRM ontleende recht van [eiser&gemachtigde] om van onnodige schending van de privacy verschoond te blijven, een rol spelen dat Erdee bij de publicatie op www.digibron.nl heeft nagelaten de verwijzing naar artikel IV op te nemen.
Het opnemen van een dergelijke verwijzing is, gezien de omstandigheid dat deze wel is opgenomen bij de publicatie op www.refdag.nl, slechts een geringe beperking. Bovendien wordt de archieffunctie ook anderszins slechts in geringe mate aangetast, nu het archief op laatste genoemde website onverminderd beschikbaar blijft.
Op grond van het voren overwogene komt de rechtbank tot het oordeel de publicatie van Artikel I op www.digibron.nl, onrechtmatig is, zolang daarbij geen verwijzing naar Artikel IV is opgenomen en dat een bevel om die publicatie te verwijderen op straffe van een dwangsom passend en geboden is.
4.7.
Vervolgens komt aan de orde de vraag of [eiser&gemachtigde] recht en belang heeft van Erdee te verlangen dat zij de publicaties op www.digibron.nl en www.refdag.nl voor zoekmachines, in het bijzonder google onvindbaar maakt.
[eiser&gemachtigde] heeft gesteld dat door de gemakkelijke vindbaarheid via zoekmachines van de artikelen door hem nog steeds schade wordt geleden, omdat potentiële zakenrelaties worden afgeschrikt. Erdee heeft niet betwist dat [eiser&gemachtigde] daardoor hinder ondervindt, en dat sprake is van een inbreuk op hun persoonlijke levenssfeer, maar stelt dat [eiser&gemachtigde] zich daarvoor tot de exploitant van de zoekmachine moet wenden. Zij voert daartoe aan dat de maatstaven van het arrest van Hof van Justitie van de Europese Unie van 13 mei 2014 (Google/Agencia Española) slechts betrekkingen hebben op de verplichtingen van exploitanten van zoekmachines en dat aan journalisten bovendien een beroep toekomt op de uitzondering van artikel 9 van Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens.
4.8.
Het is juist dat het arrest Google/Agencia Española betrekking heeft op de uitleg van de richtlijn 95/46 en dat die richtlijn in artikel 9 bepaalt:
“De Lid-Staten voorzien voor de verwerking van persoonsgegevens voor uitsluitend journalistieke of voor artistieke of literaire doeleinden in uitzonderingen op en afwijkingen van de bepalingen van dit hoofdstuk en van de hoofdstukken IV en VI uitsluitend voor zover deze nodig blijken om het recht op persoonlijke levenssfeer te verzoenen met de regels betreffende de vrijheid van meningsuiting.”
Naar het oordeel van de rechtbank moet een krantenarchief worden aangemerkt als een verzameling persoonsgegeven als bedoeld in artikel 3 van de Richtlijn 95/46, indien de daarin opgenomen artikelen gegevens bevatten die zijn terug te voeren op individuele personen. Ook de beheerder van een dergelijk archief is daarom in beginsel aan te merken als een “voor de verwerking van de gegevens verantwoordelijke” in de zin van de Richtlijn.
De normen van de Richtlijn zijn in die zin ook op de beheerder van het krantenarchief, in dit geval Erdee, van toepassing.
Het is voor de beheerder van de website betrekkelijk eenvoudig, zoals door [eiser] is gesteld en door Erdee niet (gemotiveerd) is betwist, om aan google een instructie te geven waardoor de betreffende artikelen niet langer in de zoekresultaten voorkomen, bij een zoekopdracht met de zoektermen “[eiser]” en/of [gemachtigde]”.
Op de voet van artikel 9 van de richtlijn 95/46 moet worden beoordeeld of een bevel aan Erdee om een dergelijk verzoek aan de exploitant van de zoekmachine te doen, teneinde het recht op de persoonlijk levenssfeer beschermen, verzoend kan worden met de vrijheid van meningsuiting.
Naar het oordeel van de rechtbank is dat het geval.
Artikel I is in belangrijke mate negatief voor [eiser&gemachtigde]. Daar komt bij dat de wijze waarop de zoekresultaten worden weergegeven er toe leidt dat wel de negatieve connotatie van de kop wordt vermeld, maar niet, zonder dat wordt door geklikt naar het artikel, de verwijzing naar Artikel IV
De gegevens van Artikel I hebben betrekking op een ver verleden. De noodzaak om daarvan thans nog aan het publiek mededeling te doen is beperkt. Door het betreffende artikel in de zoekmachine op de bedoelde namen niet-traceerbaar te maken wordt slechts in beperkte mate de toegang tot het artikel beperkt. Bij zoeken op de site zelf blijft het artikel immers wel vindbaar.
4.9.
Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering onder II subsidiair te ruim en ongespecificeerd, zodat deze niet kan worden toegewezen.
De vordering onder II meer subsidiair is toewijsbaar voor zover het Artikel I betreft, met dien verstande dat de rechtbank een termijn voor de nakoming van het bevel zal vast stellen en de gevorderde dwangsom zal beperken en maximeren als in het dictum vermeld.
4.10.
Tot slot heeft [eiser] veroordeling van Erdee tot betaling van immateriële schadevergoeding gevorderd tot een bedrag van € 7.500,00. [eiser] heeft echter ten aanzien van die vordering niets gesteld, zodat die vordering reeds daarom moet worden afgewezen.
4.11.
Nu partijen over en weer deels in het gelijk en deels in het ongelijk worden gesteld zal de rechtbank de proceskosten compenseren, aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
beveelt dat Erdee binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis de publicatie van het artikel “Hij is zo christelijk, ik dacht, dat zit wel goed” d.d. 11 februari 2005 via www.digibron.nl, zal staken en gestaakt zal houden, indien en voor zolang bij die publicatie niet, op de wijze als bij de publicatie op www.refdag.nl van dat artikel, verwezen wordt naar het artikel “Beschuldigingen tegen [eiser] ingetrokken”,
5.2.
beveelt Erdee om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis het er toe te leiden dat het artikel “Hij is zo christelijk, ik dacht, dat zit wel goed” d.d. 11 februari 2005 zoals gepubliceerd op www.refdag.nl en/of www.digibron.nl niet langer in de zoekresultaten van Google.nl en/of Google.com wordt getoond bij gebruikmaking van de zoektermen “[eiser]” en/of “[gemachtigde]”,
5.3.
bepaalt dat Erdee een dwangsom verbeurt van € 2.500,00 per dag voor iedere dag dat Erdee in gebreke blijft de bevelen onder 5.1 en/of 5.2 na te komen, met een maximum van € 50.000,00;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af;
5.6.
compenseert de proceskosten, aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Marcus en in het openbaar uitgesproken op 11 maart 2015.1.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 11‑03‑2015