HR 12 maart 2002, NJ 2002, 317 m.nt Schalken, r.o. 3.33 e.v.
HR, 21-12-2010, nr. 09/01532
ECLI:NL:PHR:2010:BN9201
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
21-12-2010
- Zaaknummer
09/01532
- Conclusie
Mr. Machielse
- LJN
BN9201
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BN9201, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 21‑12‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BN9201
ECLI:NL:PHR:2010:BN9201, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 21‑12‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BN9201
- Wetingang
art. 280 Wetboek van Strafvordering
- Vindplaatsen
NbSr 2011/52
Uitspraak 21‑12‑2010
Inhoudsindicatie
Verstekverlening. Aanwezigheidsrecht. De Hoge Raad herhaalt de toepasselijke overweging 3.42 uit HR LJN AD5163. De aan de per fax ingediende schriftuur gehechte kopieën, die niet volledig zijn, bieden onvoldoende steun voor de stelling dat verdachte ttv de behandeling van zijn zaak in hoger beroep uit anderen hoofde was gedetineerd. Zo uit die stukken al kan worden afgeleid dat op 9 maart 2009 de inverzekeringstelling van verdachte is bevolen, brengt dat niet zonder meer mee dat ervan moet worden uitgegaan dat de invrijheidstelling op 10 maart 2009, de dag van de terechtzitting in hoger beroep, voortduurde.
21 december 2010
Strafkamer
Nr. 09/01532
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 24 maart 2009, nummer 20/002291-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962, ten tijde van de betekening van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.M. Beg, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel bevat de klacht dat het Hof ten onrechte verstek heeft verleend aangezien de verdachte ten tijde van de behandeling van zijn zaak ter terechtzitting in hoger beroep uit anderen hoofde was gedetineerd en hij niet vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn recht om bij de behandeling aanwezig te zijn.
2.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 10 maart 2009 houdt onder meer het volgende in:
"De verdachte genaamd:
(...)
Zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande, is - hoewel behoorlijk gedagvaard - niet verschenen.
De raadsman van verdachte, mr. B.M. Beg, advocaat te Amsterdam, is - hoewel behoorlijk van de zitting in kennis gesteld - evenmin verschenen.
De voorzitter onderbreekt het onderzoek teneinde de griffier in de gelegenheid te stellen contact op te nemen met het kantoor van de raadsman om te informeren waarom de raadsman niet ter terechtzitting is verschenen.
Na hervatting van het onderzoek geeft de voorzitter het woord aan de griffier. Deze deelt het volgende mede.
Ik heb tijdens de onderbreking telefonisch contact gehad met de secretaresse van de raadsman. Zij deelde mede dat de raadsman niet zal verschijnen, maar wilde dit verder niet toelichten. Ik heb vervolgens mr. Beg tweemaal gebeld op zijn mobiele telefoon, maar kreeg telkens slechts zijn voicemail.
Op vordering van de advocaat-generaal verleent het gerechtshof verstek tegen de niet verschenen verdachte en beveelt dat met de behandeling van de zaak zal worden voortgegaan."
2.3. Aan de per fax ingediende schriftuur is gehecht een kopie van de eerste bladzijde van een bevel als bedoeld in art. 21, vijfde lid, van de Overleveringswet, waarin is vermeld dat de verdachte op 9 maart 2009 te 23.45 uur is geleid voor de hulpofficier van justitie [verbalisant 1], inspecteur van politie van de Politie IJsselland, alsmede een kopie van een Melding Piketcentrale, waarop is vermeld:
"Instantie Politie
Naam [verbalisant 1]
Datum & tijd IVS/IBS 09-03-2009 23:45 uur."
Bij de originele schriftuur zijn geen stukken gevoegd.
2.4. Vooropgesteld moet worden dat aan een cassatieklacht over de betekening van dagvaardingen dan wel de toepassing van de regels ter zake van het aanwezigheidsrecht slechts gegevens ten grondslag kunnen worden gelegd die blijken uit de stukken van het geding of die als vaststaand kunnen worden aangenomen op grond van eerst in cassatie overgelegde bescheiden aan de herkomst en betrouwbaarheid waarvan in redelijkheid niet kan worden getwijfeld (vgl. HR 12 maart 2002, LJN AD5163, NJ 2002/317, rov. 3.42).
2.5. De hiervoor genoemde kopieën, die niet volledig zijn, bieden onvoldoende steun voor de stelling waarop het middel steunt, te weten dat de verdachte ten tijde van de behandeling van zijn zaak door het Hof uit anderen hoofde was gedetineerd. Zo uit die stukken al kan worden afgeleid dat op 9 maart 2009 de inverzekeringstelling van de verdachte is bevolen, brengt dat niet zonder meer mee dat ervan moet worden uitgegaan dat de inverzekeringstelling op 10 maart 2009, de dag van de terechtzitting in hoger beroep, voortduurde. Het middel faalt derhalve.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 21 december 2010.
Conclusie 21‑12‑2010
Mr. Machielse
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
De verdachte is door het Gerechtshof te 's‑Hertogenbosch bij arrest van 24 maart 2009 bij verstek niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Breda van 13 juni 2008 waarbij hij wegens 1. ‘Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod’ en 2. ‘Diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking’ veroordeeld tot een werkstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis.
2.
Mr. B.C.A. Reijnders, advocaat te Venlo, heeft cassatie ingesteld. Namens de verdachte heeft mr. B.M. Beg, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
3.1.
Het middel bedoelt kennelijk te klagen dat het Hof, nu blijkt dat de verdachte ten tijde van de behandeling van zijn zaak ter terechtzitting in hoger beroep uit anderen hoofde gedetineerd was, ten onrechte heeft aangenomen dat de verdachte vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn recht om bij die behandeling aanwezig te zijn.
3.2.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt onder meer het volgende in:
‘De verdachte genaamd:
[Verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962,
Zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
is — hoewel behoorlijk gedagvaard — niet verschenen.
De raadsman van verdachte, mr. B.M. Beg, advocaat te Amsterdam, is — hoewel behoorlijk van de zitting in kennis gesteld — evenmin verschenen.
De voorzitter onderbreekt het onderzoek teneinde de griffier in de gelegenheid te stellen contact op te nemen met het kantoor van de raadsman om te informeren waarom de raadsman niet ter terechtzitting is verschenen.
Na hervatting van het onderzoek geeft de voorzitter het woord aan de griffier. Deze deelt het volgende mede.
Ik heb tijdens de onderbreking telefonisch contact gehad met de secretaresse van de raadsman. Zij deelde mede dat de raadsman niet zal verschijnen, maar wilde dit verder niet toelichten. Ik heb vervolgens mr. Beg tweemaal gebeld op zijn mobiele telefoon, maar kreeg telkens slechts zijn voicemail.
Op vordering van de advocaat-generaal verleent het gerechtshof verstek tegen de niet verschenen verdachte en beveelt dat met de behandeling van de zaak zal worden voortgegaan.’
3.3.
Aan de cassatieschriftuur is gehecht een kopie van een bevel ex art. 21, vijfde lid, van de Overleveringswet, gegeven door de Hulpofficier van Justitie, tot inverzekeringstelling van de met verdachte's personalia aangeduide persoon voor de duur van drie dagen, te rekenen vanaf het tijdstip van voorlopige aanhouding. Het bevel is gegeven op 9 maart 2009 en houdt onder meer in dat de verdachte op diezelfde dag is aangehouden.
3.4.
Het in de bestreden uitspraak besloten liggende oordeel dat de dagvaarding van de verdachte op te verschijnen ter terechtzitting in hoger beroep van 10 maart 2009 op wettige wijze is betekend, wordt in cassatie niet bestreden.
Uit de inhoud van het hiervoor onder 3.3 genoemde stuk — aan de herkomst en betrouwbaarheid waarvan in redelijkheid niet kan worden getwijfeld — moet echter worden afgeleid dat de verdachte ten tijde van de behandeling van zijn zaak in hoger beroep uit anderen hoofde was gedetineerd. Dat betekent dat het Hof het onderzoek ter terechtzitting had moeten schorsen teneinde de verdachte in de gelegenheid te stellen alsnog bij het onderzoek aanwezig te zijn.1. Achteraf bezien is de beslissing van het Hof om verstek te verlenen en het onderzoek ter terechtzitting voort te zetten dus onjuist.
In aanmerking genomen het grote belang van de verdachte om bij de behandeling van zijn zaak aanwezig te zijn, brengt het vorenoverwogene mee dat de verdachte de mogelijkheid dient te hebben om zijn zaak alsnog in hoger beroep in zijn tegenwoordigheid te doen behandelen. Dit brengt mee dat het bestreden arrest moet worden vernietigd en dat de zaak moet worden teruggewezen opdat deze op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt behandeld.2.
Het middel slaagt.
4.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's‑Hertogenbosch teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 21‑12‑2010
HR 19 december 2006, LJN AZ1660. Dat het Hof de verdachte ex art. 416, tweede lid, Sv niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn hoger beroep, is m.i. niet relevant. De verdachte heeft in dit geval geen gelegenheid gehad mondeling zijn bezwaren tegen het vonnis op te geven. Dat zou na terugwijzing alsnog kunnen gebeuren.