Hof Leeuwarden, 16-11-2004, nr. 24-001235-03
ECLI:NL:GHLEE:2004:AR7196
- Instantie
Hof Leeuwarden
- Datum
16-11-2004
- Zaaknummer
24-001235-03
- LJN
AR7196
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHLEE:2004:AR7196, Uitspraak, Hof Leeuwarden, 16‑11‑2004; (Hoger beroep)
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2006:AV0404
Cassatie: ECLI:NL:HR:2006:AV0404
Uitspraak 16‑11‑2004
Inhoudsindicatie
Verdachte heeft zich derhalve schuldig gemaakt aan een drietal (soms zeer) gewelddadige delicten, steeds gericht tegen slachtoffers in hun eigen woon- of werkomgeving, en enkele zedendelicten. Gelet op het voorgaande dient naar oordeel van het hof – vooral ter vergelding van het leed dat deze slachtoffers is aangedaan - een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zeer lange duur opgelegd te worden.
Partij(en)
Parketnummer: 24-001235-03
Arrest d.d. 16 november 2004 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te Assen d.d. 27 augustus 2003 in de oorspronkelijk onder de parketnummers 19-830203-02 en 18-830203-02 afzonderlijk aangebrachte, doch ter terechtzitting in eerste aanleg gevoegde strafzaken, hierna te noemen respectievelijk zaak A en zaak B, tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
thans zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans verblijvende in HvB Ooyerhoekseweg - Zutphen te Zutphen
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman, mr C.L. Kranendonk, advocaat te Beverwijk.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank te Assen heeft de verdachte op tegenspraak wegens misdrijven veroordeeld tot een straf, hem een maatregel opgelegd en voorts op de vordering van een benadeelde partij beslist, zoals in het vonnis nader omschreven.
Aanwending van het rechtsmiddel
De verdachte is d.d. 5 september 2003 op de voorgeschreven wijze en tijdig van voormeld vonnis in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Het hof heeft gelet op het onderzoek van 19 februari 2004, 13 augustus 2004 en 2 november 2004 en op het onderzoek in eerste aanleg als voorgeschreven bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering.
Omvang van het aangewende rechtsmiddel
De raadsman van verdachte heeft verklaard geen hoger beroep te hebben willen instellen tegen de in het vonnis, waarvan beroep, vervatte vrijspraak ter zake van het in zaak A onder 2 en 3 en in zaak B onder 4 ten laste gelegde. Het hof zal het hoger beroep aldus beperkt opvatten.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, voor zover aan hoger beroep onderworpen, vernietigen en in zoverre opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan dit arrest zijn gehecht fotokopieën van de inleidende dagvaardingen, waaruit de - als voor dit hoger beroep van belang - in zaak A onder 1, 4 en 5 en in zaak B onder 1, 2 en 3 vermelde inhoud van de tenlasteleggingen geacht moet worden hier te zijn overgenomen.
Vrijspraak
Het hof acht niet bewezen hetgeen aldus in zaak A onder 4 primair en 5 primair aan verdachte is ten laste gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht het aan verdachte in zaak A onder 1 primair, 4 subsidiair en 5 subsidiair en in zaak B onder 1, 2 en 3, telkens primair, ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
(zaak A):
hij op 27 september 2001 in het arrondissement Assen en/of het arrondissement Groningen, door feitelijkheden [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1], hebbende verdachte een of meer van zijn vingers in de vagina van die [slachtoffer 1] geduwd/gebracht, en bestaande die andere feitelijkheden hierin dat verdachte de door die [slachtoffer 1] gedragen blouse en het door haar gedragen t-shirt omhoog heeft getrokken en aan de door die [slachtoffer 1] gedragen broek heeft getrokken en aan die [slachtoffer 1] heeft gevraagd of zij de seks niet miste en die binnendringingshandeling heeft verricht ondanks de door die [slachtoffer 1] gedane pogingen zijn hand uit haar broek te trekken en aan die [slachtoffer 1] heeft gevraagd of zij van pijpen en beffen hield en die binnendringingshandeling heeft verricht ondanks het door die [slachtoffer 1] geboden verbaal en lichamelijk verzet en aldus voor die [slachtoffer 1] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
hij op 14 augustus 2001 in de gemeente Ooststellingwerf, met [slachtoffer 2], geboren [geboortedatum], die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een ontuchtige handeling heeft gepleegd, die bestond uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2], hebbende verdachte een of meer van zijn vingers in de vagina van die [slachtoffer 2] geduwd/gebracht;
hij in de periode van 1 juni 2001 tot en met 16 juli 2001 in de gemeente Assen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met [slachtoffer 3], geboren op [geboortedatum], die toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen te plegen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 3], het lichaam van die [slachtoffer 3] heeft betast en een arm om die [slachtoffer 3] heen heeft geslagen en zijn penis tegen het lichaam van die [slachtoffer 3] heeft geduwd en tegen die [slachtoffer 3] heeft gezegd dat hij met haar wilde neuken en die [slachtoffer 3] heeft omgedraaid en op die [slachtoffer 3] is gaan liggen en de handen van die [slachtoffer 3] boven haar hoofd heeft vastgehouden en de door die [slachtoffer 3] gedragen string opzij heeft geschoven en heeft geprobeerd zijn penis in de vagina van die [slachtoffer 3] te duwen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(zaak B):
hij op 17 oktober 2001 te Lütz, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 4] met een fles op/tegen het hoofd heeft geslagen en die [slachtoffer 4] met een gebroken fles heeft gestoken en de keel van die [slachtoffer 4] heeft dichtgedrukt en enige tijd dichtgedrukt heeft gehouden en die [slachtoffer 4] met een lade tegen het hoofd heeft geslagen en die [slachtoffer 5] met een of meer zware en harde voorwerpen op/tegen het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welke vorenomschreven poging tot doodslag werd gevolgd en vergezeld van enig strafbaar feit, te weten diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, in vereniging, van sieraden en auto’s en afpersing, in vereniging, van sleutels, en welke poging tot doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van die feiten voor te bereiden en gemakkelijk te maken;
hij in de periode van 3 oktober 2001 tot en met 6 oktober 2001 te Groningen, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 6] heeft gedwongen tot afgifte van een geldbedrag toebehorende aan die [slachtoffer 6], welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte en/of zijn mededader die [slachtoffer 6] met een zwaar en hard voorwerp op/tegen het hoofd hebben/heeft geslagen en dreigend die [slachtoffer 6] om geld hebben/heeft gevraagd en dreigend dat voorwerp zichtbaar voor die [slachtoffer 6] heeft/hebben vastgehouden;
hij op 5 oktober 2001, te Groningen, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen, een geldbedrag en een telefoon, toebehorende aan [slachtoffer 7], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 7], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden, dat verdachte en/of zijn mededader die [slachtoffer 7] een op een vuurwapen gelijkend voorwerp tegen het hoofd van die [slachtoffer 7] heeft/hebben gezet en die [slachtoffer 7] dreigend heeft/hebben bevolen hun geld te geven en die [slachtoffer 7] heeft/hebben bevolen in een kast te gaan zitten.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld in zaak A, onder 1 primair, 4 subsidiair en 5 subsidiair en in zaak B onder 1, 2 en 3, telkens primair, meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Hetgeen het hof als bewezen heeft aangenomen levert respectievelijk op de misdrijven:
In zaak A:
Onder 1 primair:
Verkrachting
Onder 4 subsidiair:
Met iemand die de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam
Onder 5 subsidiair:
Poging tot het met iemand die de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
In zaak B:
Onder 1 primair:
Poging tot medeplegen van doodslag gevolgd en vergezeld van een strafbaar feit gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en gemakkelijk te maken
Onder 2 primair:
Afpersing, terwijl het feit werd gepleegd door twee of meer verenigde personen
Onder 3 primair:
Diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit is gepleegd door twee of meer verenigde personen
Strafbaarheid
Omtrent verdachte is door A.A.R. de Kom, psychiater, E.A. Boorsma, arts-assistent psychiatrie en H.E.W. Koornstra, psycholoog, allen verbonden aan het Pieter Baan Centrum te Utrecht, d.d. 7 mei 2003 een multidisciplinair rapport uitgebracht.
In deze rapportage wordt geconcludeerd dat bij verdachte ten tijde van het plegen van de hem in zaak A, onder 1, 4 en 5 en in zaak B onder 1 ten laste gelegde feiten een zodanige gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens (in de zin van een borderline stoornis en een antisociale persoonlijkheidsstoornis) bestond dat deze feiten hem slechts in verminderde mate kunnen worden toegerekend. Ten tijde van het plegen van het in zaak B onder 2 en 3 ten laste gelegde bestond bij verdachte – volgens de rapporteurs – een zodanig gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens dat deze feiten hem in enigszins verminderde mate kunnen worden toegerekend
Het hof neemt deze conclusies over en maakt die tot de zijne.
Van de zijde van verdachte is ter zitting van het hof aangevoerd dat verdachte wat betreft de feiten in zaak A onder 4 en 5 dient te worden ontslagen van rechtsvervolging vanwege afwezigheid van alle schuld. Het hof overweegt met betrekking tot deze verweren het volgende. Een beroep op afwezigheid van alle schuld vereist zeer bijzondere omstandigheden. Deze omstandigheden zijn in deze zaken niet aangevoerd of gebleken.
Gelet hierop en voorts in aanmerking genomen dat ten opzichte van verdachte – ook overigens - geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht, acht het hof verdachte te dezer zake strafbaar.
Strafmotivering
De rechtbank heeft verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren en zes maanden en heeft tevens de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging opgelegd. Verdachte is tegen dit vonnis in hoger beroep gekomen. De advocaat-generaal heeft ter zitting van het hof dezelfde straf gevorderd als de rechtbank heeft opgelegd. De raadsman van verdachte meende dat met een kortere vrijheidsstraf moet worden volstaan.
Het hof heeft de in hoger beroep op te leggen straf bepaald op grond van de aard en de ernst
van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder gelet op het volgende.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zeer agressieve poging tot doodslag. Samen met zijn mededader heeft hij een roofoverval gepleegd waarbij zij twee slachtoffers in hun slaap hebben verrast en op brute wijze in elkaar geslagen hebben. Beide slachtoffers zijn met harde voorwerpen op het hoofd geslagen en gekneveld met tape. Vooral ten opzichte van het slachtoffer [slachtoffer 5] werd buitensporig veel geweld gebruikt. Hij heeft, als gevolg van ernstig hoofdletsel, enige tijd in levensgevaar verkeerd en heeft een langdurig revalidatieproces moeten ondergaan. Bijna een jaar later had hij nog steeds hulp nodig in zijn dagelijks functioneren. Zijn spraakvermogen is aangetast.
Verdachte en zijn mededader pleegden de gewelddadige roofoverval nadat [slachtoffer 5] hen in zijn huis had binnen gelaten en hun een slaapplaats had verschaft. De mannen misbruikten dit vertrouwen door een plan te beramen auto’s en sieraden van het slachtoffer te roven. Reeds van tevoren spraken de verdachten af hun slachtoffers met voorwerpen bewusteloos te slaan, zodat ze rustig met de gestolen goederen konden weggaan.
Bij de strafoplegging houdt het hof rekening met de rolverdeling tussen verdachte en zijn mededader. Verdachte’s mededader was degene die de leidende rol in het geheel speelde. Niettemin hebben beide verdachten een rol van betekenis gespeeld bij de beraming en uitvoering van de overval.
Voorts heeft verdachte zich, samen met dezelfde mededader, schuldig gemaakt aan een tweetal gevallen van afpersing/ diefstal met geweld. In beide gevallen hebben de mannen een prostituee onder bedreiging - in het ene geval met een krik en in het andere met een neppistool - geld afhandig gemaakt.
Beide slachtoffers waren prostituees die, omdat zij alleen werkten, in een extra kwetsbare positie verkeerden. Verdachte en zijn mededader hebben bovendien een van de slachtoffers – ondanks het feit dat zij onmogelijk verzet had kunnen bieden tegen twee (gewapende) mannen - zonder enige aanleiding met een krik op haar hoofd geslagen.
Verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan het seksueel misbruik van enkele jonge meisjes. Verdachte heeft de voor hem onbekende slachtoffers benaderd in een situatie waaraan zij zich niet konden onttrekken. Hij heeft geen enkel begrip getoond voor die benarde situatie en voor de dreiging die van hem uitging. Met zijn handelen heeft hij de psychische en lichamelijke integriteit van de slachtoffers, waaronder twee veertienjarige meisjes, geschonden. Het slachtoffer [slachtoffer 1] heeft aangegeven veel psychische schade van het delict te hebben ondervonden en zelfs meermalen professionele hulp te hebben gezocht.
Verdachte heeft zich derhalve schuldig gemaakt aan een drietal (soms zeer) gewelddadige delicten, steeds gericht tegen slachtoffers in hun eigen woon- of werkomgeving, en enkele zedendelicten. Gelet op het voorgaande dient naar oordeel van het hof – vooral ter vergelding van het leed dat deze slachtoffers is aangedaan - een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zeer lange duur opgelegd te worden. Het hof heeft bij de bepaling van de hoogte van deze straf tevens rekening gehouden met de persoonlijkheidsproblematiek, de verminderde toerekeningsvatbaarheid en de achtergronden van verdachte, zoals deze zijn gebleken uit eerdergenoemde rapporten en uit rapporten van de reclassering, en met de op te leggen maatregel. Niettemin is het hof van oordeel dat de door de advocaat-generaal geëiste en door de rechtbank opgelegde straf van zeven jaar en zes maanden geen recht doet aan de aard en de ernst van de feiten zoals hierboven uiteengezet. Het hof zal een hogere straf opleggen.
Motivering van de op te leggen maatregel
Verdachte is tweemaal opgenomen geweest in het Pieter Baan Centrum (PBC). Naar aanleiding van de eerste opname is eerdergenoemd advies d.d. 7 mei 2003 opgemaakt. Ten einde deze rapportage te actualiseren is verdachte in juli 2004 voor de tweede maal opgenomen. Uit een door het PBC opgemaakt rapport d.d. 9 september 2004 blijkt dat verdachte aan dit onderzoek geen medewerking heeft willen verlenen. Hij was derhalve een zogenoemde weigerende observandus. Het hof verwerpt het verweer van de verdediging, hierop neerkomende dat verdachte niet heeft geweigerd zijn medewerking aan het onderzoek te verlenen. Die weigering is door laatstgenoemd rapport en de verklaringen van verdachte ter terechtzitting voldoende komen vast te staan. Voor zover de verdediging nog heeft willen betogen dat van een weigering niet kan worden gesproken, omdat verdachte niet élk onderzoek van de hand heeft gewezen, maar slechts dat in het PBC, vindt dit standpunt geen steun in het recht.
Het eerdere rapport van de deskundigen in het PBC is meer dan een jaar oud en voldoet niet aan het actualiteitsvereiste van artikel 37, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. De verdediging stemt niet in met het gebruik van deze rapportage.
Artikel 37, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht, maakt het mogelijk dat ook aan een weigerende observandus een terbeschikkingstelling met dwangverpleging wordt opgelegd. De eis van recente multidisciplinaire rapportage geldt in een dergelijk geval niet. Wel dient er te worden vastgesteld dat verdachte op het moment van het begaan van de misdrijven leed aan een psychische stoornis en dient er zoveel mogelijk informatie te worden vergaard over de wenselijkheid van een terbeschikkingstelling.
In eerste aanleg is aan verdachte een terbeschikkingstelling opgelegd op grond van het eerdergenoemde rapport van het PBC dat is opgemaakt in onderhavige strafzaak. In dit rapport wordt onder meer geconcludeerd –zakelijk weergegeven - :
Verdachte lijdt aan een borderline persoonlijkheidsstoornis en een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Er is een diepgaand patroon van instabiliteit in intermenselijke relaties en in het zelfbeeld; verdachte is impulsief, de gewetensfuncties zijn lacunair en de empathische vermogens gebrekkig. Omdat hij een leven leidt zonder structuur, waarin hij zich moeilijk kan handhaven en gemakkelijk vervalt in middelenmisbruik en grensoverschrijdend gedrag, moet het recidiverisico als aanzienlijk worden aangemerkt. Wij adviseren een terbeschikkingstelling met verpleging. Vanwege het middelenmisbruik en het ontbreken van probleeminzicht en verantwoordelijkheid bij verdachte, biedt een terbeschikkingstelling met voorwaarden te weinig garanties voor een succesvolle behandeling.
Op grond van de inhoud van deze rapportage, waarmee het hof zich verenigt, is voldoende vast komen te staan dat verdachte ten tijde van het plegen van de delicten leed aan een psychische stoornis. Voorts is het hof van oordeel - gelet op het PBC-rapport, de overige rapporten in het dossier en op de indruk die het hof zelf van de verdachte heeft gekregen - dat verdachte behandeld dient te worden voor zijn persoonlijkheidsstoornis en dat deze behandeling dient plaats te vinden in een klinische setting. Met de rapporteurs van het PBC acht het hof een terbeschikkingstelling met voorwaarden niet geschikt, omdat - gelet op het grote recidivegevaar en het geringe inzicht dat verdachte in zijn ziekte heeft - te weinig garanties worden geboden voor het voorkomen van het opnieuw plegen van ernstige misdrijven.
Het hof is van oordeel dat een terbeschikkingstelling moet worden opgelegd. Gebleken is dat bij de verdachte ten tijde van het plegen van de in zaak A onder 1 primair, 4 subsidiair en 5 subsidiair en in zaak B onder 1 primair bewezen verklaarde feiten een zodanige gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens bestond dat deze feiten hem slechts in verminderde mate kunnen worden toegerekend en dat de in zaak B onder 2 en 3 bewezen verklaarde feiten hem in enigszins verminderde mate kunnen worden toegerekend. De door hem begane feiten betreffen telkens misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld. Er is zoals hiervoor is overwogen groot recidivegevaar aanwezig.
De veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen eisen het opleggen van die maatregel en het daarbij te geven bevel dat verdachte van overheidswege zal worden verpleegd.
Motivering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [benadeelde partij] heeft zich gevoegd als benadeelde partij en een bedrag van 8792,41 euro gevorderd. De rechtbank heeft deze vordering toegewezen tot een bedrag van 2.373,60 euro en de benadeelde partij voor het overige in haar vordering niet-ontvankelijk verklaard met verwijzing naar de burgerlijke rechter. Ter zitting in hoger beroep heeft de benadeelde partij verklaard haar oorspronkelijke vordering te willen handhaven. Derhalve is de gehele vordering aan het hoger beroep onderworpen.
De raadsman van verdachte heeft ter zitting betoogd dat de vordering afgewezen moet worden omdat verdachte dient te worden vrijgesproken van het feit in zaak A onder 1. Het hof heeft echter wettig en overtuigend bewezen geacht dat verdachte dit feit jegens de benadeelde partij heeft begaan.
Het hof acht voorts aannemelijk geworden dat de benadeelde partij als direct gevolg van dit bewezen verklaarde feit reiskosten heeft moeten maken en immateriële schade heeft geleden tot na te noemen bedrag en zal de vordering derhalve in zoverre toewijzen.
Wat betreft het overige deel van de vordering is het hof van oordeel dat dit niet van zo eenvoudige aard dat het zich leent voor behandeling in het strafgeding. Het hof zal de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering met bepaling dat zij de vordering in zoverre bij de burgelijke rechter kan aanbrengen.
Het hof acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gerechtvaardigd.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 4a, 37a, 37b, 45, 47, 242, 245, 287, 288, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP in de gevoegde zaken:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, voor zover aan hoger beroep onderworpen, en in zoverre opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte als voormeld in zaak A onder 4 primair en 5 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het verdachte als voormeld in zaak A, onder 1 primair, 4 subsidiair en 5 subsidiair en in zaak B onder 1, 2 en 3, telkens primair, ten laste gelegde bewezen en te kwalificeren als voormeld en verklaart deze feiten en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van acht jaren,
beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld in zaak A onder 1 primair, 4 subsidiar en 5 subsidiair en in zaak B onder 1, 2 en 3, telkens primair, meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd.
wijst toe de vordering van de benadeelde partij, [benadeelde partij], [adres], tot een bedrag van tweeduizend driehonderdvijfenzeventig euro;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in dat deel van haar vordering waarop hiervóór niet is beslist;
bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt -tot aan deze uitspraak begroot op nihil- en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van tweeduizend driehonderddrieenzeventig euro ten behoeve van het slachtoffer, met bevel voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat hechtenis voor de duur van zevenenveertig dagen zal worden toegepast;
verstaat dat voldoening aan de verplichting tot betaling aan de Staat van voormeld bedrag ten behoeve van het slachtoffer de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij van dat bedrag doet vervallen, alsmede dat betaling van voormeld bedrag aan de benadeelde partij de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag doet vervallen;
Dit arrest is aldus gewezen door prof. mr. Hermans, vice-president, als voorzitter, mrs. Zwinkels en Niezink, raadsheren, in tegenwoordigheid van mw.mr Pier als griffier, zijnde mr. Niezink voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.