Hof Amsterdam, 22-01-2015, nr. 14/00336
ECLI:NL:GHAMS:2015:327
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
22-01-2015
- Zaaknummer
14/00336
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2015:327, Uitspraak, Hof Amsterdam, 22‑01‑2015; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2015:2507
- Vindplaatsen
Uitspraak 22‑01‑2015
Inhoudsindicatie
Specifieke zorgkosten. Geen recht op aftrek van extra vervoers-/autokosten wegens ziekte, omdat de auto ten name van de BV staat en de kosten ook ten laste van de BV zijn gekomen. Bij gebreke van concreet bewijsmateriaal evenmin aftrek voor extra kleding en beddengoed volgens het ‘hoge’ forfait.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
kenmerk 14/00336
22 januari 2015
uitspraak van de negende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z], belanghebbende,
tegen
de uitspraak met kenmerk AWB 13/3633 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Alkmaar, de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
De inspecteur heeft voor het jaar 2010 aan belanghebbende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PV), gedagtekend 7 maart 2013, opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.430.
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar tegen de aanslag bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 11 juli 2013, afgewezen.
1.3.
Bij uitspraak van 21 maart 2014 heeft de rechtbank het door belanghebbende daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 30 april 2014. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 december 2014. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2. Feiten
2.1.
De rechtbank heeft in haar uitspraak, waarin belanghebbende als eiser wordt aangeduid en de inspecteur als verweerder, de volgende feiten opgenomen:
“2.1.Eiser heeft een stoma en lijdt (onder meer) aan incontinentie (hierna: de kwaal).
2.2.
Eiser heeft vanwege zijn kwaal in zijn aangifte ib/pvv 2010 specifieke zorgkosten ten bedrage van in totaal € 9.623 (na aftrek drempel) in aftrek gebracht, waaronder € 750 voor extra uitgaven voor kleding en beddengoed.
2.3.
Bij het vaststellen van de aanslag ib/pvv 2010 heeft verweerder een bedrag van € 300 in verband met extra uitgaven voor kleding en beddengoed geaccepteerd.
2.4.
In de beroepsfase heeft eiser naast de aftrek van € 750 voor extra uitgaven voor kleding en beddengoed verzocht tevens rekening te houden met een aftrek voor extra vervoerskosten ten bedrage van € 5.339.
2.5.
Verweerder heeft een boekenonderzoek ingesteld bij[X] Beheer B.V. (hierna: de BV), waarvan eiser directeur groot aandeelhouder is. De bevindingen van het boekenonderzoek zijn neergelegd in een rapport van 24 juli 2013. Daarin is onder meer geconcludeerd dat de BV geen ondernemer is voor de omzetbelasting, omdat geen sprake is van deelname aan het economische verkeer.”
2.2.
Nu partijen daartegen geen bezwaren hebben geuit, gaat het Hof ook van die feiten uit.
Het Hof voegt daaraan nog de volgende feiten toe.
2.2.1.
In het in de uitspraak van de rechtbank onder 2.5 genoemde rapport van 24 juli 2013 is onder meer het volgende opgenomen:
“5. Omzetbelasting
(…)
5.4.
Voorbelasting
(…) In de BV zou nog een verplichting zijn om een nog niet afgelopen 5 jarig leasecontract uit te dienen tot 2008/2009. Dit contract, dat een op basis van operational lease geleasde auto behelst, zou kunnen worden gezien als een doorlopende ondernemersverplichting. De auto is na de verkoop van de aandelen echter alleen in gebruik voor privé doeleinden. Hierdoor is er uiteindelijk geen aftrekmogelijkheid van voorbelasting.”
2.2.2.
In hoger beroep heeft belanghebbende financiële gegevens, waaronder kolommenbalansen van de BV ingezonden, onder meer over het jaar 2010. In deze kolommenbalans zijn onder andere de volgende gegevens opgenomen:
Mutaties | ||||
Privé betaald 2010 | Rabo 2010 | |||
Debet Credit | Debet Credit | Verlies Winst | ||
R/C [blh] | 10.983,86 | (…) | (…) | |
(…) | (…) | (…) | (…) | |
Autokosten | 4.196,19 | 3.353,67 | 7.549,86 | |
(…) | (…) | (…) | (…) | |
Totalen | 10.983,86 | (…) | (…) |
3. Geschil in hoger beroep
Evenals bij de rechtbank is in geschil
a. of is gebleken dat, wegens zijn ziekte, door belanghebbende meer dan € 600 aan uitgaven voor extra kleding en beddengoed alsmede daarmee samenhangende extra uitgaven als bedoeld in artikel 6.17, eerste lid, onderdeel g, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (de Wet), zijn gedaan
en
b. of belanghebbende wegens ziekte extra uitgaven voor vervoer heeft gedaan als bedoeld in artikel 6.17, eerste lid, onderdeel b, van de Wet.
4. Beoordeling van het geschil
4.1.1.
De rechtbank heeft omtrent het onder 3.a omschreven geschil als volgt overwogen:
“4.1. Artikel 6.1 van de Wet IB 2001 (tekst 2010) luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
1. Persoonsgebonden aftrek is het gezamenlijke bedrag van:
a. de in het kalenderjaar op de belastingplichtige drukkende persoonsgebonden aftrekposten en (…)2. Persoonsgebonden aftrekposten zijn de:
(…)
d. uitgaven voor specifieke zorgkosten (afdeling 6.5);
(…)”.
Artikel 6.17 van de Wet IB 2001 luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“1. Uitgaven voor specifieke zorgkosten zijn de uitgaven die wegens ziekte of invaliditeit zijn gedaan voor:
(…)
b. vervoer;
(…)
g. extra kleding en beddengoed alsmede daarmee samenhangende extra uitgaven, volgens bij ministeriële regeling te stellen regels;
(…)”
Artikel 38 van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Uitvoeringsregeling) luidt – voor zover hier van belang - als volgt:
“1. Uitgaven voor extra kleding en beddengoed alsmede daarmee samenhangende extra uitgaven als bedoeld in artikel 6.17, eerste lid, onderdeel g, van de wet worden in aanmerking genomen voor een bedrag van € 300 dan wel, indien blijkt dat die uitgaven € 600 te boven gaan, tot een bedrag van € 750, indien:
(…).”
4.2.
De rechtbank stelt bij het navolgende voorop dat de bewijslast inzake de aftrekbaarheid van uitgaven voor specifieke zorgkosten op eiser rust.
4.3.
Eiser heeft gesteld dat hij vanwege de kwaal extra was- en droogkosten heeft die uitgaan boven het bedrag van € 600, zodat hij recht heeft op een aftrek van € 750. Eiser heeft ten aanzien van deze kosten een berekening overgelegd op grond waarvan hij komt tot een bedrag van € 624 aan bewassingskosten per jaar, zijnde de door het NIBUD gestelde normale was- en droogkosten van een eenpersoonshuishouden van € 249,60 vermenigvuldigd met een factor 2,5 in verband met de kwaal. Verweerder heeft ter zitting het standpunt ingenomen dat weliswaar sprake is van extra bewassingskosten, maar dat deze extra kosten - uitgaande van eisers berekening - niet meer bedragen dan € 374, zodat slechts rekening kan worden gehouden met een aftrek van € 300. Ook de rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van extra was- en droogkosten die het bedrag van € 600 te boven gaan. Nu (naar tussen partijen niet in geschil is) ingevolge de NIBUD-normen de normale was- en droogkosten van een eenpersoonshuishouden € 249,60 per jaar bedragen, zijn de door eiser gemaakte extra kosten € 374 (€ 624 minus € 249,60) per jaar. Dat is minder dan € 600, zodat eiser niet in aanmerking komt voor de in artikel 38, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling genoemde aftrek van € 750. Daarbij gaat de rechtbank voorbij aan de door eiser in dit verband gestelde kosten van bad- en douchebeurten van eiser ten bedrage van € 306,60. Eiser heeft daarbij gesteld dat hij zijn stomamateriaal onder de douche schoon maakt tijdens het douchen. Deze kosten kunnen niet worden aangemerkt als uitgaven voor kleding en beddengoed of daarmee samenhangende uitgaven. Bovendien betreffen dit geen extra kosten, aangezien het bedrag van € 306,60 door eiser gebaseerd is op NIBUD-gegevens voor normale jaarlijkse kosten van douche- en badbeurten (met gebruikmaking van een gasboiler) voor een eenpersoonshuishouden. Dat eiser meer dan dit bedrag aan kosten heeft gemaakt is niet aannemelijk gemaakt.”
4.1.2.
Het Hof acht dit oordeel evenals de gronden waarop het berust juist, zij het met dien verstande dat naar het oordeel van het Hof niet, zoals ingevolge artikel 38 van de Uitvoeringsregeling is vereist voor het verlenen van de hogere aftrek, is gebleken dat belanghebbende uitgaven voor extra kleding en beddengoed heeft gehad die het bedrag van € 600 te boven gaan. Voor het overige neemt het Hof het oordeel van de rechtbank en de daarvoor door haar gebezigde gronden over.
4.1.3.
Belanghebbende heeft ook in hoger beroep geen bewijs geleverd in de vorm van (bijvoorbeeld) een nadere specificatie van de uitgaven, nota’s, betalingsbewijzen, e.d., waaruit blijkt dat de desbetreffende uitgaven zijn gedaan. Daar doet niet aan af dat de aard van de ziekte van belanghebbende gedurende een bepaalde periode noopte tot dagelijkse verzorging en verpleging aan huis, en mogelijk (naast extra wasbeurten) tot extra slijtage van kleding en beddengoed. Bij gebreke van concreet bewijsmateriaal betreffende de met dit een en ander gepaard gaande uitgaven acht het Hof niet gebleken dat belanghebbendes extra uitgaven terzake meer hebben bedragen dan € 600. In hoeverre belanghebbende zulks (wel) aannemelijk heeft gemaakt, laat het Hof hier in het midden.
4.2.1.
De rechtbank heeft omtrent het onder 3.b omschreven geschil als volgt overwogen:
“4.4. Eiser heeft gesteld dat verweerder extra vervoerkosten voor zijn auto (een Volkswagen Transporter) wegens ziekte of invaliditeit als buitengewone uitgaven in aanmerking had dienen te nemen. Verweerder heeft gesteld dat geen aftrek vanwege vervoerskosten kan worden gegeven, omdat deze kosten reeds in aftrek zijn genomen bij de BV en niet op eiser hebben gedrukt.
De rechtbank stelt vast dat de auto op naam staat van de BV en dat de BV in de aangifte vennootschapsbelasting 2010 de kosten van de auto in mindering heeft gebracht op de baten. Gelet hierop hebben de kosten van de auto niet op eiser gedrukt en komen zij niet voor aftrek in aanmerking. Het is de keuze van eiser geweest om de auto op naam van de BV aan te schaffen en de kosten van de auto bij de BV in aanmerking te nemen. Dat eiser, zoals hij heeft gesteld, stortingen heeft gedaan in de BV, omdat de BV door zijn ziekte niet van de grond is gekomen en alleen verliezen heeft geleden, maakt het vorenstaande niet anders. Dit reeds omdat eiser met deze blote stelling tegenover de weerspreking door verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij met stortingen in de BV betalingen ter vergoeding van zijn privé-autokosten aan de BV zou hebben gedaan. De omstandigheid dat de BV niet belastingplichtig is voor de omzetbelasting en dat de ten aanzien van de auto afgetrokken voorbelasting naar aanleiding van het boekenonderzoek van 24 juli 2013 door de belastingdienst niet is geaccepteerd, doet evenmin af aan het voorgaande.”
4.2.2.
Ook dit oordeel van de rechtbank en de daarvoor gebezigde gronden maakt het Hof tot de zijne. De in hoger beroep ingebrachte financiële gegevens van de BV, waaronder de in 2.2.2 gedeeltelijk weergegeven kolommenbalans, leiden het Hof niet tot een ander oordeel. Zoals de inspecteur in zijn verweerschrift in hoger beroep heeft gesteld, volgt uit die kolommenbalans en de overige gegevens immers dat de door belanghebbende namens de BV gedane betalingen, waaronder die ter zake van de auto, in rekening-courant met de BV zijn geboekt (belanghebbendes vordering op de BV is in het onderhavige jaar met bijna € 15.000 gestegen) en voorts, dat alle kosten van de auto ten laste van het resultaat van de BV zijn gebracht.
4.2.3.
Voor zover belanghebbende bedoelt te stellen dat de auto ten onrechte op naam van de BV staat en dat deze fout moet worden gecorrigeerd door de auto alsnog naar privé over te brengen, overweegt het Hof dat een dergelijke overheveling niet met voor de heffing van inkomstenbelasting terugwerkende kracht mogelijk is.
4.2.4.
De inspecteur heeft er in dit verband bovendien (en, naar het het Hof voorkomt, terecht) op gewezen dat, nu alle kosten van de auto (geacht moeten worden) op de BV (te) hebben gedrukt en belanghebbende de auto in privé heeft gebruikt, een bijtelling wegens dat privégebruik - naar een grondslag van ongeveer € 40.000, zoals belanghebbende ter zitting heeft verklaard - ten onrechte achterwege is gebleven, zodat de aanslag in zoverre te laag is vastgesteld.
Slotsom
4.3.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.
5. Kosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mr. E.F. Faase, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. E.G. van der Laan als griffier. De beslissing is op 22 januari 2015 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1.. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.