ABRvS, 20-10-2016, nr. 201603074/1/V2
ECLI:NL:RVS:2016:2732
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
20-10-2016
- Zaaknummer
201603074/1/V2
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2016:2732, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 20‑10‑2016; (Hoger beroep)
Uitspraak 20‑10‑2016
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 18 maart 2016 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
201603074/1/V2.
Datum uitspraak: 20 oktober 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 20 april 2016 in zaak nr. 16/5646 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 18 maart 2016 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 20 april 2016 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak gelijktijdig met zaak, ECLI:NL:RVS:2016:2731, ter zitting behandeld op 28 juli 2016, waar de vreemdeling, bijgestaan door mr. P. Kramer-Ograjensek, advocaat te Sittard, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. P.P. Zweedijk en mr. R.A. Visser, werkzaam bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De staatssecretaris klaagt in de enige grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij had moeten beoordelen wat de gevolgen zijn van het ontbreken van een sociaal netwerk bij terugkeer van de vreemdeling naar Afghanistan. De omstandigheid dat de vreemdeling bij terugkeer mogelijk geen sociaal netwerk heeft, betekent niet dat hij tot een andere weging van de belangen van de vreemdeling had moeten komen, aldus de staatssecretaris.
1.1. Uit de uitspraak van heden, ECLI:NL:RVS:2016:2731, volgt dat de staatssecretaris in zijn besluitvorming moet bezien of de vreemdeling wegens het ontbreken van een sociaal netwerk bij terugkeer voor dusdanige humanitaire problemen komt te staan dat dit een schending oplevert van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM). De staatssecretaris heeft zich in het besluit van 18 maart 2016 en het voornemen daartoe op het standpunt gesteld dat aan het ontbreken van een sociaal netwerk in Afghanistan geen betekenis toekomt. De rechtbank heeft aldus terecht overwogen dat de staatssecretaris het besluit op dit punt ondeugdelijk heeft gemotiveerd.
De grief faalt.
2. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
3. In voormelde uitspraak van heden, heeft de Afdeling overwogen dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de gevolgen van het ontbreken van een sociaal netwerk in Afghanistan niet van dien aard zijn dat de vreemdeling daardoor een reëel risico loopt op een schending van artikel 3 van het EVRM. Met dit standpunt en de wijze waarop de staatssecretaris dit heeft gemotiveerd, heeft de staatssecretaris het onder 1.1. geconstateerde motiveringsgebrek hersteld. Gelet daarop, ziet de Afdeling aanleiding uit een oogpunt van finale geschilbeslechting met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
4. De staatssecretaris moet op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak.
II. bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 18 maart 2016, V-nummer […], geheel in stand blijven;
III. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van €992,00 (zegge: negenhonderdtweeënnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. J.J. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.M. Ahmady-Pikart, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Ahmady-Pikart
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2016
638-806.