Hof Arnhem-Leeuwarden, 07-03-2017, nr. 200.184.719/01
ECLI:NL:GHARL:2017:1950
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
07-03-2017
- Zaaknummer
200.184.719/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2017:1950, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 07‑03‑2017; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
Uitspraak 07‑03‑2017
Inhoudsindicatie
Verbouwing badkamer. Fouten aannemer. Geen verzuim vanwege weigering herstel en niet betalen volledige aanneemsom. Opzegging. Omvang bespaarde kosten beperkt.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.184.719/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 3731006 CV EXPL 15-4)
arrest van 7 maart 2017
in de zaak van
[appellante] ,
wonende te [A] ,
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
hierna: [appellante],
advocaat: mr. W. Hogenkamp, kantoorhoudend te Meppel,
tegen
Boer Staphorst B.V.,
gevestigd te [B] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
hierna: Boer Staphorst,
advocaat: mr. M.C.J. Freijters, kantoorhoudend te Koekange.
1. Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van
7 april 2015, 4 augustus 2015 en 20 oktober 2015 die de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen (hierna: de kantonrechter) heeft gewezen.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 24 november 2015,
- de memorie van grieven (met productie),
- de memorie van antwoord,
- de (enkelvoudige) comparitie van 19 januari 2017, waarvan zich een proces-verbaal bij de stukken bevindt.
2.2
Na afloop van de comparitie hebben partijen arrest gevraagd op het comparitiedossier en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
[appellante] vordert in hoger beroep - kort samengevat - vernietiging van voornoemde vonnissen van 4 augustus 2015 en 20 oktober 2015, afwijzing van de vordering in oorspronkelijk conventie, toewijzing van de vordering in oorspronkelijk reconventie, veroordeling tot restitutie en veroordeling van Boer Staphorst in de kosten van beide instanties.
3. Vaststaande feiten
3.1
De door de kantonrechter in het vonnis van 4 augustus 2015 in rechtsoverweging 2 (2.1 tot en met 2.20) weergegeven feiten zijn tussen partijen niet in geschil. Aangevuld met enkele overige vaststaande feiten, gaat het om het navolgende.
3.2
Boer Staphorst drijft een onderneming in het verkopen van keukens en sanitaire artikelen en het verbouwen van keukens en badkamers.
3.3
[appellante] is met Boer Staphorst overeengekomen dat Boer Staphorst de badkamer in de nieuwe woning van [appellante] zal verbouwen. Die overeenkomst is neergelegd in een schriftelijke orderbevestiging van 14 maart 2014.
3.4
Daarnaast is [appellante] met Boer Staphorst overeengekomen dat [appellante] diverse goederen zal leveren en plaatsen die verband houden met de stoffering van de woning, waaronder gordijnen, kastdeuren en een inbouwkast.
3.5
In de orderbevestiging van 14 maart 2014 wordt verwezen naar de op de achterzijde afgedrukte algemene voorwaarden van Boer Staphorst, waarvan niet in geschil is dat deze tussen partijen van toepassing zijn. Artikel VI van deze algemene voorwaarden luidt voor zover van belang:
" (…) Indien de klant een gegronde klacht heeft over een bestelling, dan betaalt hij slechts de artikelen die zonder problemen zijn geleverd. De artikelen waar een gegronde klacht over is dienen pas betaald te worden als de problemen zijn opgelost."
3.6
De werkzaamheden hebben plaatsgevonden in de periode van week 21 tot en met week 29 van 2014.
3.7
In verband met de verrichte werkzaamheden en de geleverde materialen heeft Boer Staphorst een bedrag van in totaal € 36.076,85 bij [appellante] in rekening gebracht. De facturen dateren van 10 juli, 28 juli en 5 september (2 x). Alleen de factuur van 10 juli 2014 (ad
€ 131,90) is door [appellante] voldaan.
3.8
[appellante] heeft aan Boer Staphorst laten weten dat zij niet tevreden is over de wijze waarop Boer Staphorst haar werkzaamheden heeft uitgevoerd. De heer [C] van Boer Staphorst is vervolgens bij [appellante] langs geweest en heeft geconstateerd dat de badkamer - met name het tegelwerk - gebreken vertoonde die hersteld moesten worden. De heer [D] van het montagebedrijf aan welk bedrijf Boer Staphorst de installatie had uitbesteed, heeft een afspraak gemaakt met [appellante] voor het verrichten van herstelwerkzaamheden op
10 september 2014.
3.9
Die afspraak is door [appellante] afgezegd. Boer Staphorst heeft hierover in een brief van
8 september 2014 aan [appellante] bericht:
“De afspraak met ons montagebedrijf heb ik zoals door u gevraagd geannuleerd c.q. in de wacht gezet. Natuurlijk willen wij erg graag onze plicht nakomen om uw badkamer te herstellen en goed af te leveren, omdat u dit van ons mag verwachten. Zoals ik ook al aangaf tijdens ons eerste gesprek bij u thuis, is er ons alles aan gelegen om een goed product af te leveren, zodat u tevreden bent. Ook heb ik aangegeven u een bedrag van € 718,00 te compenseren voor het ongemak dat u heeft ondervonden. Dit bedrag zal in mindering worden gebracht op de eerstvolgende order. Tevens wil ik, zoals met u besproken. na oplevering van de badkamer een schoonmaakbedrijf inhuren om u terzijde te staan"
In deze brief heeft Boer Staphorst voorts inzake de twee openstaande facturen van
5 september 2014 enkele afgesproken crediteringen doorgevoerd en heeft zij van de factuur van 28 juli 2014 een specificatie gegeven. Betaling door [appellante] bleef evenwel uit.
3.10
[appellante] heeft door middel van een e-mail van 16 september 2014 gereageerd. In deze
e-mail geeft [appellante] een opsomming van de volgens haar door Boer Staphorst gemaakte fouten en veroorzaakte ongemakken. Verder geeft [appellante] in deze e-mail aan, voor zover hier van belang:
“Zoals u begrijpt heeft dit alles voor veel ergernis gezorgd en is ons vertrouwen in de firma Boer weg. Uw aanbod om de badkamer te herstellen wijzen wij dan ook van de hand omdat wij geen vertrouwen meer hebben in een goed resultaat. We hebben de firma Boer-Kin meerdere keren de kans gegeven om de gebreken te herstellen, helaas zonder het gewenste resultaat. (...) Na een gesprek met onze juridisch adviseur komen wij tot de volgende claim: 1. Vergoeding plaatsen badkamer: 15% van factuur installatie badkamer: 4050 euro 2. Misgelopen huur: l000 euro 3. Herstel elektra: 100 euro Wij verzoeken u een creditnota te sturen ad. 5150 euro en een creditnota voor de waterontharder, waarna wij de openstaande facturen zullen betalen”.
3.11
Door middel van een e-mail van 17 september 2014 heeft Boer Staphorst in reactie op de e-mail van [appellante] als volgt gereageerd:
"Bedankt voor uw e-mail en het verduidelijken van uw standpunten. Het mag wel duidelijk zijn dat onze standpunten enigszins uit elkaar liggen. Ik kan dan ook niet akkoord gaan met uw voorstel. Het laatste wat ik wil is dat we hier een persoonlijke strijd van gaan maken. Daarom stel ik voor dat we een onafhankelijke deskundige naar de situatie laten kijken. Dit is ook aan bod gekomen in het gesprek van donderdag 4 september jl. De brancheorganisatie Inretail (het vroegere CBW) kan dit voor ons verzorgen. Deze deskundige zal een voor beide partijen bindend oordeel uitspreken. Wij gaan er vanuit dat we op deze manier door een derde partij weer op het juiste spoor worden gezet en toewerken naar een voor beide partijen reële oplossing. Graag hoor ik van u of u akkoord gaat met het inschakelen van een onafhankelijke deskundige. Wij zullen dit dan per omgaande aanvragen, zodat we z.s.m. uitsluitsel hebben. Ik verzoek u wel om in de tussentijd dc facturen, met aftrek van de door u gestelde € 5.150,-, alsnog te voldoen.”
3.12
Dit voorstel heeft [appellante] per e-mail van 19 september 2014 van de hand gewezen. Zij heeft in dit verband het volgende aan Boer Staphorst bericht:
“Bedankt voor uw reactie op mijn e-mail van 16 september jl.. Mijns inziens is er helemaal geen sprake van verschillende standpunten en zeker niet van een persoonlijk conflict. Dit baseer ik op het feit dat zowel u als de heer [D] de fouten, welke genoemd zijn in mijn e-mail, heeft onderkend en toegegeven. Uw voorstel om een ‘zogenaamde’ onafhankelijke deskundige uit uw eigen branchevereniging te raadplegen, wijs ik van de hand omdat ik na navraag van diverse kanten heb begrepen dat deze absoluut niet onpartijdig is. Gezien de geleden immateriële schade, is mijn claim nog zeer redelijk. Uw toegezegde vergoeding van 700 euro (op een andere order, dus eigenlijk korting) is niet meer dan een sigaar uit eigen doos. Het heeft geen enkele zin om hier nog langer over te corresponderen aangezien mijn standpunten helder zijn. Daarom verzoek ik dan ook nogmaals mijn voorstel te accepteren. Mocht het nodig zijn dan zal ik juridische hulp inroepen en/of deze kwestie voorleggen aan instanties die de belangen van consumenten behartigen.”
3.13
In een e-mail van 19 september 2014 heeft Boer Staphorst als volgt geantwoord, voor zover hier van belang:
“Spijtig om te horen dat u niet in wilt gaan op ons voorstel voor het inroepen van een onafhankelijk deskundige. Ik weet niet waar u de vermeende partijdigheid op baseert, maar ik kan u verzekeren dat deze deskundige wel degelijk onpartijdig is. Ik vraag me dan ook af bij wie u dit heeft nagevraagd. Wellicht kunt uzelf contact opnemen met het CBW, via www. cbw-erkend.nl en wellicht wordt u mening hierdoor bijgesteld. In onderstaand schrijven geeft u aan dat zowel de heer [D] als ondergetekende de fouten hebben toegegeven. Toch ligt dit niet zo eenvoudig. Wij zijn inderdaad niet tevreden over het eindresultaat van uw badkamer en hebben dan ook voorgesteld om dit te herstellen, waar u ons ook gelegenheid voor dient te geven. (..)"
Verder is Boer Staphorst in deze e-mail puntsgewijze in gegaan op de door [appellante] opgesomde gebreken en schade.
3.14
Op 21 september 2014 heeft [appellante] per e-mail als volgt geantwoord, voor zover hier van belang:
"Met het alleen het opsommen van alle fouten geeft u aan niet echt mee te werken aan een oplossing. Ik mag toch veronderstellen, dat u na alle ellende en overlast begrijpt dat het vertrouwen in de firma Boer-Kin tot het nulpunt is gedaald. Herstellende werkzaamheden wijs ik, zoals eerder gezegd, dan ook af. Dit baseer ik op geleverde wanprestaties (...) Indien uw voorstel niet verder gaat dan de 700 euro korting op de laatste order, kunt u verder corresponderen met Hogenkamp advocaten te Meppel"
3.15
Door middel van een e-mail van 22 september 2014 heeft Boer Staphorst aan [appellante] bericht dat zij het betreurt dat het deze kant op gaat en zich genoodzaakt ziet de zaak voor te leggen aan haar juristen.
3.16
Bij brief van 24 september 2014 heeft een gemachtigde van Boer Staphorst [appellante] gesommeerd en voor zover nodig in gebreke gesteld om de nog openstaande facturen binnen een termijn van veertien dagen te betalen. In die brief heeft de advocaat verder het volgende aan [appellante] gemeld:
"Ten overvloede merk ik op dat ik bekend ben met de discussie die u heeft opgeworpen. In de brief van 8 september 2014 heeft cliënte u al een toelichting gegeven op haar standpunt. In de e-mail van 19 september jl. heeft cliënte de afzonderlijke punten die u heeft aangehaald al afdoende weerlegd. Ik ga in deze brief dan ook niet nogmaals inhoudelijk in op de afzonderlijke punten. De strekking is dat u niet tevreden bent met het werk en dat u een bedrag van € 5.150,00 weigert te betalen. Het voorstel van cliënte om kwesties die mogelijk voor verbetering vatbaar zijn te herstellen, wordt door u resoluut afgewezen. (..) Cliënte kan door uw weigering dan ook niet voldoen aan enige verplichting tot herstel van de door u genoemde gebreken (voor zover de gestelde gebreken al aanwezig zijn). (..) Uw standpunt dat u een schade heeft geleden van € 5.150,- impliceert in ieder geval een erkenning van het meerdere van (€ 35.944.95 -/- 5.150,00 = ) € 30.794,95. Het achterhouden van het gehele openstaande bedrag staat niet in verhouding tot de aard en de omvang van de door u gestelde schade. Het staat u dan ook niet vrij om het gehele bedrag achter te houden. Hierbij wordt u dan ook nogmaals (net als in de e-mails van cliënte van 19 september 2014 (zie laatste alinea) en 17 september 2014 (laatste alinea) uitdrukkelijk verzocht om dan op zijn minst eerst het meerdere aan cliënte te voldoen. (..)"
3.17
Op 24 september 2014 heeft de advocaat van [appellante] per e-mail het volgende aan Boer Staphorst bericht:
"Ik heb de zaak met cliënte besproken. Naar aanleiding daarvan wenst zij u alsnog in de gelegenheid te stellen alle gebreken te herstellen. Zij verbindt daaraan de voorwaarde dat de daarmee gemoeide kosten in mindering zullen strekken op het openstaande bedrag. Voorts dient u cliënte vooraf een plan van aanpak met tijdsplanning ter goedkeuring voor te leggen. Tot slot wenst cliënte hoe dan ook te worden gecompenseerd voor het ongemak en het verminderde woongenot in de afgelopen en komende periode. Aannemend dat u daarmee akkoord gaat, zie ik het plan van aanpak graag binnen een week na heden tegemoet."
3.18
Bij brief van 26 september 2014 heeft de gemachtigde van Boer Staphorst aan de advocaat van [appellante] het volgende bericht:
“De werkzaamheden zijn door cliënte voor het overgrote deel verricht. Cliënte schort alle werkzaamheden op totdat uw cliënte de facturen heeft voldaan die in een redelijke verhouding staan tot de reeds verrichte werkzaamheden en door uw cliënte geclaimde werkzaamheden. Uw cliënte verkeert in verzuim met de betaling van de facturen. Ik ga er vanuit dat u met de zin ‘Zij verbindt daaraan de voorwaarde dat de daarmee gemoeide kosten in mindering zullen strekken op het openstaande bedrag’, bedoelt dat uw cliënte een gedeelte van de betaling naar rato zal achterhouden en zal voldoen nadat het werk door cliënte is afgemaakt. De werkzaamheden die cliënte reeds heeft aangeboden (zie de e-mail van cliënte van 19 september jl.) worden geschat op ongeveer drie dagen werk. Een bedrag van € 3.000,00 lijkt cliënte daartoe dan ook meer dan redelijk. Cliënte zal haar werkzaamheden hervatten zodra het bedrag van € 35.944,95 -/- € 3.000,00 = € 32.94495 door uw cliënte is voldaan. Zodra het geld is ontvangen, zal cliënte met uw cliënte een afspraak maken om de volgende werkzaamheden te verrichten, zonder dat cliënte zich bij voorbaat aansprakelijk acht voor de door uw cliënte gestelde punten (daarbij verwijs ik naar de punten (nummering in de e-mail van cliënte van 19 september jl.) waar puntsgewijs op de klachten van uw cliënte werd gereageerd (…)"
3.19
In een e-mail van 7 oktober 2014 heeft de advocaat van [appellante] aan de gemachtigde van Boer Staphorst bericht dat Boer Staphorst niet binnen de gestelde termijn gebruik heeft gemaakt van de geboden mogelijkheid nog correct na te komen en dat zij daarin aanleiding ziet de aannemingsovereenkomst partieel te ontbinden, in die zin dat de aanneemsom wordt verminderd tot € 29.294,95. [appellante] heeft dit bedrag aan Boer Staphorst overgemaakt.
3.20
In de brief van 29 oktober 2014 heeft de gemachtigde van Boer Staphorst [appellante] via haar advocaat gesommeerd om het nog openstaande bedrijf van € 6.650,- vermeerderd met buitengerechtelijke kosten te betalen. Ook heeft Boer Staphorst aan [appellante] bericht dat zij, voor zover nodig, de overeenkomst gedeeltelijk ontbindt met dien verstande dat Boer Staphorst wordt bevrijd van de verplichting om herstelwerkzaamheden te verrichten.
3.21
[appellante] heeft dat bedrag ook na herhaald verzoek niet betaald.
4. Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
4.1
Boer Staphorst heeft in eerste aanleg gevorderd, samengevat, de veroordeling van [appellante] tot betaling van het openstaande factuurbedrag ad € 6.650,- vermeerderd met rente en kosten.
4.2
[appellante] heeft tot haar verweer aangevoerd, samengevat, dat Boer Staphorst tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst doordat de badkamer gebreken vertoont en Boer Staphorst geen plan van aanpak voor herstelwerkzaamheden aan [appellante] heeft doen toekomen. Hierdoor is Boer Staphorst in verzuim geraakt. [appellante] heeft vervolgens de overeenkomst (partieel) ontbonden, waardoor zij het restant van de aanneemsom van € 6.650,- niet meer is verschuldigd. Voor het geval [appellante] de overeenkomst niet mocht ontbinden, heeft [appellante] gesteld dat de e-mail van 7 oktober 2014 (rov. 3.19) is aan te merken als een opzegging als bedoeld in artikel 7:764 BW, waarbij de besparingen van Boer Staphorst gelijk zijn aan de door [appellante] geleden schade. [appellante] stelt dat de schade die zij heeft geleden als gevolg van de gebreken aan de badkamer € 8.057,20 bedraagt. In reconventie heeft zij betaling gevorderd van het verschil tussen haar schade en het bedrag van € 6.650,- dat zij door de ontbinding niet meer is verschuldigd, te weten € 1.407,20, vermeerderd met rente en kosten.
4.3
De kantonrechter heeft in zijn vonnis van 4 augustus 2015 geoordeeld dat het beroep door [appellante] op partiële ontbinding faalt nu Boer Staphorst niet in verzuim is komen te verkeren. Het subsidiaire beroep op opzegging heeft de kantonrechter gehonoreerd. Bij eindvonnis van 20 oktober 2015 heeft de kantonrechter geoordeeld dat de besparingen van Boer Staphorst € 230,99 bedragen. In conventie is de hoofdsom verminderd met het bedrag aan besparingen toegewezen, te weten: € 6.419,01, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 september 2014 tot aan de dag van voldoening. Het restant van de hoofdsom en de buitengerechtelijke kosten zijn afgewezen. In reconventie is de vordering afgewezen. [appellante] is in conventie en in reconventie veroordeeld in de proceskosten, met dien verstande dat die in reconventie aan de zijde van Boer Staphorst op nihil zijn begroot.
5. De beoordeling van de grieven en de vordering
5.1
Met grief I klaagt [appellante] dat de kantonrechter ten onrechte de brief van haar advocaat van 24 september 2014 niet als een ingebrekestelling heeft opgevat.
5.2
Het hof overweegt als volgt. Niet in geschil is dat de termijnen waarbinnen de openstaande facturen hadden moeten zijn voldaan waren vervallen voordat de advocaat van [appellante] op 24 september 2014 de bewuste brief verzond. Vaststaat ook dat [appellante] de openstaande facturen onbetaald liet waarmee aldus (vrijwel) de gehele gefactureerde koop/aanneemsom onbetaald werd gelaten, terwijl zij voorts weigerde om Boer Staphorst in staat te stellen het aangeboden herstel uit te voeren. Deze weigering van herstel en van iedere betaling hield schuldeiserverzuim in (6:58 BW) respectievelijk gaf Boer Staphorst het recht haar prestaties op te schorten, hetgeen eveneens leidt tot schuldeiserverzuim (6:59 BW). [appellante] beroept zich ter verklaring voor het niet betalen op het feit dat zij bevoegd haar betalingsverplichting had opgeschort. Die opschorting was echter disproportioneel, nu vaststaat dat het overgrote deel van het werk correct was uitgevoerd. In haar e-mail van
16 september 2014 (rov. 3.10) heeft [appellante] haar totale schade begroot op € 5.150,-, zodat inhouding van de volledige koop/aanneemsom daarmee niet in verhouding was. [appellante] heeft onvoldoende onderbouwd op grond waarvan, zoals door haar is gesteld en door Boer Staphorst is betwist, artikel VI van de algemene voorwaarden overeenkomstig de Haviltex-maatstaf zo moet worden uitgelegd dat bij klachten over een deel van het werk de gehele koop/aanneemsom kan worden ingehouden.
5.3
Vervolgens wordt in de brief van 24 september 2014 (rov. 3.17) door de advocaat van [appellante] te kennen gegeven dat zij alsnog de herstelwerkzaamheden wenst te laten uitvoeren en wordt gevraagd om een plan van aanpak binnen een week. Daarmee eindigt weliswaar het schuldeisersverzuim wat betreft het herstel maar niet voor zover het betrekking heeft op het niet betalen van de volledige koop/aanneemsom, die namelijk nog steeds niet betaald wordt (ook niet een deel). Terecht heeft Boer Staphorst dan ook aangevoerd dat zij door deze brief niet in verzuim kon worden gebracht (artikel 6:61 lid 2 BW), voor zover die brief al als ingebrekestelling kan worden aangemerkt.
5.4
Doch ook los van het schuldeiserverzuim valt niet in te zien dat Boer Staphorst door genoemde brief in verzuim kan zijn geraakt, nu zij binnen de gestelde termijn heeft gereageerd bij brief van 26 september 2014 waarin voorgesteld wordt een bedrag van € 3.000,- in te houden en de rest te voldoen, waarna herstelwerkzaamheden zullen worden uitgevoerd. De te verrichten werkzaamheden worden in die brief omschreven en aangeboden wordt deze spoedig uit te voeren. In plaats van op die brief constructief te reageren, heeft de advocaat van [appellante] direct de partiele ontbinding van de overeenkomst ingeroepen, hetgeen naar het oordeel van het hof op dat moment prematuur was.
5.5
De grief kan op grond van het vorenstaande niet tot vernietiging leiden en behoeft voor het overige geen bespreking.
5.6
Met grief II klaagt [appellante] over het oordeel van de kantonrechter dat de bespaarde kosten niet gelijk zijn aan door derden te maken kosten van voltooiing van de werkzaamheden en dat ook de door [appellante] te maken kosten voor 'verblijf elders' niet als zodanig kunnen worden aangemerkt.
5.7
Het hof onderschrijft rechtsoverwegingen 4.13 en 4.14 van het vonnis van 4 augustus 2015 en ontwaart in de grief geen deugdelijk onderbouwd betoog op grond waarvan tot een ander oordeel zou moeten worden gekomen. De grief faalt.
5.8
De grieven III (arbeid), IV (vloertegels), V (wandtegels), VI (douche-afvoer), VII (elektriciteit), VIII (kastdeur) en IX (inbouwkast) hebben betrekking op besparingen die de kantonrechter volgens [appellante] ten onrechte niet of voor een te laag bedrag heeft vastgesteld. De kantonrechter is er daarbij vanuit gegaan dat, indien wordt geoordeeld dat de overeenkomst niet is ontbonden, aangenomen moet worden dat deze is opgezegd door [appellante] . Dat uitgangspunt staat tussen partijen niet ter discussie.
Het hof stelt het volgende voorop. Door Boer Staphorst is in eerste aanleg betwist dat de aannemingsovereenkomst door [appellante] is opgezegd. Indien een van de genoemde grieven zou slagen, dan zou dit verweer op grond van de devolutieve werking van het appel opnieuw door het hof beoordeeld moeten worden (met dien verstande dat dit er, bij gebreke van een incidenteel appel, niet toe kan leiden dat van een lager bedrag aan besparingen wordt uitgegaan dan de kantonrechter heeft gedaan). Vooralsnog zal het hof er evenwel van uitgaan dat, zoals de kantonrechter heeft aangenomen, de overeenkomst door [appellante] is opgezegd. De opdrachtgever die een aannemingsovereenkomst heeft opgezegd, en die op grond van artikel 7:764 lid 2 BW in beginsel de volledige aanneemsom dient te betalen, heeft de stelplicht en bewijslast van het bestaan en de omvang van eventueel door de aannemer genoten besparingen, die in mindering op de verschuldigde aanneemsom moeten worden gebracht. Op de aannemer rust echter een belangrijke mededelingsplicht ten aanzien van (bestaan en omvang van) dergelijke besparingen. Zie HR 12 april 2013, LJN BY8728.
5.9
Met betrekking tot de diverse posten wordt verder als volgt overwogen.
Arbeid
5.10
[appellante] heeft gesteld dat Boer Staphorst zich de kosten van arbeid voor de nog te verrichten herstelwerkzaamheden heeft bespaard.
5.11
Boer Staphorst heeft niet bestreden dat diverse herstelwerkzaamheden nog door haar dienden te worden uitgevoerd. Boer Staphorst heeft echter onder meer gesteld dat zij geen kosten bespaart door het niet hoeven uitvoeren van herstelwerkzaamheden omdat zij de werkzaamheden zou hebben opgedragen aan haar 50% dochter Kin-Boer Montage B.V. (die ook het oorspronkelijke werk heeft uitgevoerd) en dat Kin-Boer Montage voor die herstelwerkzaamheden geen extra kosten bij Boer Staphorst in rekening zou hebben gebracht, nu zij erkende daartoe gehouden te zijn. De kantonrechter heeft Boer Staphorst hierin gevolgd. In (de toelichting op) grief III wordt niet ter discussie gesteld dat de herstelwerkzaamheden door Kin-Boer Montage zouden worden uitgevoerd zonder daarvoor kosten in rekening te brengen aan Boer Staphorst. Derhalve zal daarvan worden uitgegaan. De opmerking van de advocaat van [appellante] ter gelegenheid van de comparitie in hoger beroep dat bewijs hiervoor ontbreekt sluit niet aan bij stellingen van [appellante] in haar processtukken en is ook in een te laat stadium naar voren gebracht (in strijd met de tweeconclusieregel). Het hof gaat dan ook aan die opmerking voorbij. Naar het oordeel van het hof heeft Boer Staphorst met het voorgaande aan haar onder 5.9 bedoelde mededelingsplicht voldaan.
5.12
In de toelichting op grief III voert [appellante] aan dat de kantonrechter miskent dat Kin-Boer Montage een dochter is van Boer Staphorst en de door Kin-Boer bespaarde kosten aldus volledig ten goede komen aan Boer Staphorst, althans het concern waartoe Boer Staphorst behoort.
Naar het oordeel van het hof heeft [appellante] met deze enkele, niet nader onderbouwde opmerking, onvoldoende gemotiveerd gesteld waaruit de vermeende besparing door Boer Staphorst zou hebben bestaan. [appellante] stelt de besparing op het aantal uren vermenigvuldigd met een commercieel uurtarief dat volgens een deskundige gemoeid zou zijn met het herstel. Niet valt echter in te zien dat een dergelijk bedrag door Boer Staphorst wordt bespaard nu haar 50% dochter Kin-Boer Montage het herstel om niet zou hebben uitgevoerd. Het aantal uren dat Kin-Boer Montage zich daarmee mogelijk uitspaart kan zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, niet zonder meer als besparing aan haar aandeelhouder worden toegerekend.
5.13
Grief III faalt.
Vloertegels
5.14
Boer Staphorst heeft aan haar mededelingsplicht voldaan door uiteen te zetten dat de ingekochte tegels speciaal voor [appellante] zijn ingekocht en niet meer aan derden verkocht kunnen worden, temeer nu een gelijke nieuwe batch van deze tegels niet meer bijbesteld kan worden. [appellante] heeft in het licht daarvan in de toelichting op grief IV onvoldoende gesteld om een besparing te kunnen aannemen (en ter zake ook geen specifiek bewijsaanbod gedaan). De grief faalt.
Wandtegels
5.15
Boer Staphorst heeft aan haar mededelingsplicht voldaan door aan de hand van de inkoopfactuur uiteen te zetten dat de ingekochte witte wandtegels door haar zijn ingekocht voor de prijs van € 10,95 per vierkante meter excl. btw. [appellante] heeft in het licht daarvan in de toelichting op grief V onvoldoende gesteld om een hogere besparing te kunnen aannemen dan door de kantonrechter is toegepast (en ter zake ook geen specifiek bewijsaanbod gedaan). Zij heeft weliswaar een factuur overgelegd van Bouwcenter Concordia voor een "wat duurdere tegel" à € 25,- per vierkante meter, maar daarmee is onvoldoende betwist dat de door Boer Staphorst overgelegde factuur de inkoopfactuur is voor de tegels die op het onderhavige werk zijn gebruikt. Ter comparitie in hoger beroep heeft [appellante] verklaard dat naast de witte wandtegels ook duurdere Muretto tegels zijn gebruikt voor de wand. Stellingen in de processtukken van [appellante] ten aanzien van besparingen inzake Muretto tegels ontbreken evenwel, zodat het hof hier verder aan voorbijgaat. De grief faalt.
Douche-afvoer
5.16
Boer Staphorst heeft aan haar mededelingsplicht voldaan door te betogen dat zij geen gelegenheid heeft gekregen deze klacht in ogenschouw te nemen zodat zij geen inzicht heeft in de gegrondheid van de klacht en de omvang van eventuele besparingen. [appellante] heeft in de toelichting op grief VI betoogd dat de doucheafvoer scheef is geplaatst. Boer Staphorst heeft dit betwist. Nu [appellante] ter zake geen bewijs heeft aangeboden, staat de juistheid van de klacht en de besparing niet vast.
5.17
[appellante] heeft voorts gesteld dat de vloertegels rond de afvoer op de verkeerde maat zijn gesneden. Boer Staphorst heeft evenwel aangevoerd dat die kosten al begrepen zijn in die van het herstel van het tegelwerk en uit het door [appellante] gestelde blijkt niet dat dit anders zou zijn.
5.18
De grief faalt.
Elektriciteit
5.19
De kantonrechter heeft overwogen dat [appellante] niet aan de hand van een factuur heeft onderbouwd dat zij aan derden € 250,- heeft betaald voor het oplossen van het elektriciteitsprobleem in de slaapkamer en dat aldus niet kan worden aangenomen dat Boer Staphorst zich € 200,- heeft bespaard. Ook in hoger beroep ontbreekt de factuur. Een verklaring van de derde is evenmin overgelegd. Daarmee faalt de onderbouwing van grief VII.
Kastdeur
5.20
Ter comparitie in hoger beroep is erkend dat de ontbrekende kastdeur is geleverd en geplaatst. Van een besparing is dan ook geen sprake. Grief VIII faalt.
Inbouwkast
Grief IX is nauwelijks voorzien van een onderbouwing. Het hof neemt het oordeel van de kantonrechter over. De grief faalt.
5.21
Grief X miste zelfstandige betekenis. Grief XI wordt hieronder besproken.
5.22
Aan het bewijsaanbod van [appellante] komt het hof niet toe, daargelaten dat dit aanbod niet voldoet aan de eisen die daaraan in hoger beroep kunnen worden gesteld (niet concreet genoeg).
6. De slotsom
De grieven falen. Het bestreden eindvonnis zal worden bekrachtigd. [appellante] blijft de in overwegende mate in het ongelijk te stellen partij. De proceskostenveroordeling in eerste aanleg laat het hof daarom in stand (grief XI faalt daarmee). In hoger beroep zal [appellante] als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van Boer Staphorst begroot op € 718,- aan verschotten (griffierecht) en € 1.264,- aan geliquideerd salaris van de advocaat (2 punten in tarief I). De wettelijke rente en de nakosten zullen worden toegewezen als na te melden.
7. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van 20 oktober 2015 van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen en bekrachtigt het tussenvonnis van 4 augustus 2015;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Boer Staphorst vastgesteld op € 718,- aan verschotten en € 1.264,- aan geliquideerd salaris van de advocaat, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf veertien dagen na deze uitspraak en vermeerderd met nakosten ad € 131,- zonder betekening en € 199,- in geval van betekening;
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. L. Janse, mr. M.M.A. Wind en mr. I. Tubben en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
7 maart 2017.