NJ 1951/476
Gemachtigd zijn van advocaat. Misvatting van de positie van den advocaat in dezen. Rechterlijke vrijheid tot strafbepaling. Strijdigheid met het recht vormt geen bestanddeel dat uitdrukkelijk te laste gelegd zou moeten worden. Onvoldoende motivering van strafmaat?
HR 13-02-1951, ECLI:NL:HR:1951:25, m.nt. Prof. Mr. B.V.A. Röling
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
13 februari 1951
- Magistraten
Mrs Fick, Feber, Rombach, Vrij, van Berckel
- Zaaknummer
[13021951/NJ_1951-476]
- Conclusie
Jhr. Mr. Dr. Van Asch van Wijck
- Noot
Prof. Mr. B.V.A. Röling
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS166364:1
- Vakgebied(en)
Archief (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1951:25, Uitspraak, Hoge Raad, 13‑02‑1951
- Wetingang
Essentie
Gemachtigd zijn van advocaat. Misvatting van de positie van den advocaat in dezen. Rechterlijke vrijheid tot strafbepaling. Strijdigheid met het recht vormt geen bestanddeel dat uitdrukkelijk te laste gelegd zou moeten worden. Onvoldoende motivering van strafmaat?
Samenvatting
De advocaat, die als gemachtigde van een verd. op een terechtzitting verschijnt en jegens den rechter zonder verdere toevoeging verklaart als voormeld (zie het arrest, Red.) en bij het onderzoek van het feit vervolgens verklaart, erkent, weerspreekt en tenslotte het woord voert als uit vermeld proc.-verb. blijkt (zie het arrest, Red.), moet geacht worden te hebben willen te kennen geven, dat ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.