Rb. Midden-Nederland, 01-07-2020, nr. C/16/504038 / FA RK 20-3590
ECLI:NL:RBMNE:2020:2651
- Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
- Datum
01-07-2020
- Zaaknummer
C/16/504038 / FA RK 20-3590
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMNE:2020:2651, Uitspraak, Rechtbank Midden-Nederland, 01‑07‑2020; (Beschikking)
Uitspraak 01‑07‑2020
Inhoudsindicatie
Beslissing over klacht (art. 10:7 Wvggz), verzoek tot schorsing (art. 10:9 Wvggz) en verzoek schadevergoeding (art. 10:11 Wvggz).
Partij(en)
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Familierecht
Locatie Utrecht
Zaaknummer: C/16/504038 / FA RK 20-3590
C/16/504039 / FA RK 20-3591
C/16/504040 / FA RK 20-3592
Betrokkenenummer: [betrokkenenummer]
Beslissing over klacht ex artikel 10:7 lid 1 Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz), verzoek tot schorsing ex artikel 10:9 Wvggz en over schadevergoeding ex artikel 10:11 Wvggz
Beschikking van 1 juli 2020
naar aanleiding van het verzoekschrift van
[verzoekster]
geboren op [1990] te Curaçao (Nederlandse Antillen),
wonende te [woonplaats] ,
domicilie kiezende te (3824 CZ) Amersfoort aan De Rode Leeuw 49, ten kantore van haar advocaat mr. V.C.Th. van 't Westende Meeder,
hierna te noemen: verzoekster,
strekkende tot:
schorsing van de dwangmedicatie;
verkrijging van een beslissing over een klacht door verzoekster ingediend bij de GGZ Klachtencommissie Patiënten en Naasten Utrecht (hierna: de Klachtencommissie) op 21 april 2020;
schadevergoeding.
1. Procesverloop
1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met bijlagen van 14 juni 2020, ingekomen bij de griffie van deze rechtbank op 14 juni 2020.
1.2.
Aan verzoekster wordt door zorgaanbieder Altrecht verplichte zorg verleend, laatstelijk sinds haar crisisopname van 18 april 2020.
1.3.
Op 21 april 2020 heeft verzoekster een klacht ingediend bij de Klachtencommissie. Deze klacht betreft dwangbehandeling, in de vorm van het toedienen van medicatie.
1.4.
De Klachtencommissie heeft op 4 mei 2020 de klacht ongegrond verklaard. Verzoekster heeft bij verzoekschrift van 14 juni verzocht om de beslissing tot dwangmedicatie te schorsen en te bepalen dat deze onrechtmatig is geweest en dat de toepassing daarvan direct dient te worden gestaakt. Tevens heeft zij een verzoek om schadevergoeding gedaan.
1.5.
De mondelinge behandeling van het verzoekschrift heeft plaatsgevonden op 19 juni 2020. In verband met de maatregelen van overheidswege genomen om de verspreiding van het coronavirus te stoppen door zo min mogelijk naar buiten te gaan heeft de mondelinge behandeling telefonisch plaatsgevonden.
1.6.
Bij die gelegenheid zijn conform de Algemene Regeling Zaaksbehandeling Rechtspraak telefonisch gehoord:
- -
verzoekster, bijgestaan door haar advocaat mr. V.C.Th. van ’t Westende Meeder,
- -
de heer [A] , psychiater,
- -
mevrouw [B] , arts,
- -
de heer [C] , psychiater.
Een ieder bevond zich in afzonderlijke ruimtes. De rechter en de griffier bevonden zich in het gerechtsgebouw van de rechtbank Midden-Nederland te Utrecht.
2. Beoordeling
2.1.
De rechtbank stelt allereerst vast dat verzoekster ontvankelijk is in haar verzoek, aangezien haar verzoekschrift binnen de in artikel 10:7 lid 2 Wvggz gestelde termijn bij de rechtbank is ingediend.
2.2.
De rechtbank zal als eerste ingaan op het meest verstrekkende verzoek van de betrokkene om te bepalen dat de beslissing tot dwangmedicatie onrechtmatig is geweest en per direct dient te worden gestaakt.
2.3.
Als grondslag voor dat verzoek heeft verzoekster in haar verzoekschrift en aangevuld ter zitting een aantal redenen aangevoerd.
De eerste reden betreft de diagnose. Betrokkene stelt dat de diagnose manisch psychotische klachten tijdens de crisisopname wel heel snel is gesteld op een moment dat zij te moe was om adequaat te reageren. De diagnose is bovendien gesteld door personen die geen kennis hebben van haar cultuur en hoe men binnen haar cultuur boos wordt en zich dan uit. Verzoekster concludeert hieruit dat er geen sprake is van een zodanige stoornis dat er noodzaak is voor (dwangmedicatie) zoals door de arts voorgeschreven.
De tweede reden betreft de doeltreffendheid van de behandeling. Verzoekster stelt dat het toedienen van medicatie niet de juiste behandeling is. Zij ziet meer heil in een behandeling van passende nazorg en agressieregulatie in combinatie met emotieregulatietherapie.
De derde reden is gelegen in de bijwerkingen. Verzoekster stelt dat haar emoties door de medicatie worden gedempt. Zij ervaart een benauwend en beklemmend gevoel, bewegingsonrust en trillende benen.
2.4.
Over de diagnose overweegt de rechtbank als volgt. In de uitspraak van de Klachtencommissie wordt een opsomming gegeven van het psychiatrisch verleden van de verzoekster. Voor zover relevant staat daar het volgende vermeld:
‘In 2013 eerste diagnose manisch-psychotisch toestandsbeeld. Vermelding van middelen gebruik. Daarna meerdere opnames in verband met manisch-psychotische decompensatie’.
In de medische verklaring die heeft geleid tot de crisisopname op 18 april 2020 staat als (vermoedelijke) diagnose vermeld:
‘Manisch psychotische episode (dysfoor) in het kader van een schizoaffectieve psychose’.
Verzoekster wordt door de psychiater omschreven als zeer geagiteerd, intimiderend en zeer boos. Hij schrijft dat zij niet wil plaatsnemen voor een gesprek, heen en weer loopt, te dichtbij komt, onafgebroken schreeuwt en dat geen gesprek mogelijk is.
In de medische verklaring van 30 april 2020 ten behoeve van de zorgmachtiging wordt als (vermoedelijke) diagnose vermeld: schizoaffectieve stoornis, PTSS en afhankelijkheid van cannabis’. De rechtbank heeft op grond van het vorenstaande geen reden om te twijfelen aan het feit dat verzoekster ten tijde van de crisisopname een stoornis had die zich uitte in manisch psychotische klachten. Mogelijk hebben cultuurfactoren en een belast verleden mede invloed gehad op de (ernst van de) manisch-psychotische klachten, maar dat neemt de aldus geconstateerde stoornis op zichzelf niet weg.
2.5.
Met betrekking tot de noodzaak en de doeltreffendheid van de dwangmedicatie verwijst de rechtbank allereerst naar haar onlangs gewezen beschikkingen van 23 april 2020 (voortzetting van de crisismaatregel) en van 20 mei 2020 (zorgmachtiging). In deze beschikkingen heeft de rechtbank overwogen dat sprake is van (onmiddellijk dreigend) ernstig nadeel (vermoedelijk) voortvloeiend uit de psychische stoornis. In beide beschikkingen is geoordeeld dat de betrokkene verplichte zorg, waaronder het toedienen van medicatie, nodig heeft om dit nadeel af te wenden, is geoordeeld dat deze zorg evenredig en naar verwachting effectief is en dat geen minder bezwarende alternatieven voorhanden zijn die hetzelfde effect hebben. De rechtbank heeft in deze procedure niets gehoord dat tot een ander oordeel zou moeten leiden. Uit de beslissing van de Klachtencommissie blijkt dat verzoekster in de periode van 2015 tot 2018 langere periodes van stabiliteit heeft gekend onder medicamenteuze behandeling. Verder is gebleken dat afbouw van medicatie meerdere malen tot een opname wegens manisch-psychotische decompensatie heeft geleid, laatstelijk op 18 april 2020. Over het door verzoekster voorgestelde alternatief, passende nazorg en agressieregulatie in combinatie met emotieregulatietherapie, is door de behandelaar ter zitting verklaard dat eerst door middel van medicatie een bodem gelegd moet worden en dat de door verzoekster voorgestelde vormen van zorg pas zinvol kunnen zijn als zij door de medicatie voldoende gestabiliseerd is. De rechtbank heeft geen reden daar aan te twijfelen, zeker gezien het toestandsbeeld bij opname.
2.6.
Over de bijwerkingen heeft de zorgverantwoordelijk psychiater verklaard dat er helaas geen medicatie beschikbaar is zonder bijwerkingen. De rechtbank begrijpt dat de bijwerkingen voor verzoekster vervelend zijn. Deze bijwerkingen wegen echter niet op tegen de grote voordelen van de medicatie, die maken dat verzoekster niet langer opgenomen hoeft te zijn en zo veel mogelijk invulling kan geven aan haar leven. De behandelaar heeft bovendien verklaard dat het altijd mogelijk is over de bijwerkingen het gesprek aan te gaan, maar dat daar op dit moment weinig ruimte voor is omdat verzoekster de wens geuit heeft over te stappen naar een ander behandelteam. De rechtbank acht het van belang dat verzoekster alsnog met haar huidige behandelaar of een opvolgend behandelaar het gesprek over de bijwerkingen aan gaat om te bespreken wat daar mogelijk aan te doen is of op welke wijze deze beter verdragen kunnen worden. Over de vorm van de dwangmedicatie merkt de rechtbank op dat gezien de houding van verzoekster ten opzichte van medicatie en haar stellige wens tot afbouw de gekozen vorm, het depot, de rechtbank niet als ongeschikt voorkomt.
2.7.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de klacht ongegrond verklaard moet worden.
2.8.
Dit betekent dat er geen reden is tot schorsing en evenmin tot het toekennen van een schadevergoeding.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1.
verklaart de klacht ongegrond
3.2.
wijst af het verzoek tot schorsing en tot schadevergoeding.
Deze beschikking is op 1 juli 2020 gegeven door mr. M.A.A.T. Engbers, rechter, en in het openbaar uitgesproken, bijgestaan door N.L.J. Hitijahubessij als griffier. | ||
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.