ABRvS, 01-04-2009, nr. 200803995/1
ECLI:NL:RVS:2009:BH9242
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
01-04-2009
- Zaaknummer
200803995/1
- LJN
BH9242
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2009:BH9242, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 01‑04‑2009; (Hoger beroep)
Uitspraak 01‑04‑2009
Inhoudsindicatie
Bij onderscheiden besluiten van 31 juli 2006 en 29 juni 2006 heeft de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: de Belastingdienst) het aan [wijlen belanghebbende] toegekende voorschot huurtoeslag voor het jaar 2006 herzien en vastgesteld op € 0,00, alsmede een bedrag van € 1.120,00 teruggevorderd.
Partij(en)
200803995/1.
Datum uitspraak: 1 april 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 28 mei 2008 in zaak nr. 07/392 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
1. Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 31 juli 2006 en 29 juni 2006 heeft de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: de Belastingdienst) het aan [wijlen belanghebbende] toegekende voorschot huurtoeslag voor het jaar 2006 herzien en vastgesteld op € 0,00, alsmede een bedrag van € 1.120,00 teruggevorderd.
Bij besluit van 18 januari 2007, gericht aan Erven [wijlen belanghebbende] en [appellante] heeft de Belastingdienst het door [appellante] tegen de besluiten van 31 juli 2006 en 29 juni 2006 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 mei 2008, verzonden op 29 mei 2008, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 juni 2008, hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 februari 2009, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. H.J. Baeten, en de Belastingdienst, vertegenwoordigd door mr. C.J.M. Kluytmans, werkzaam bij de Belastingdienst, zijn verschenen.
Buiten bezwaren van partijen zijn ter zitting nadere stukken in het geding gebracht.
2. Overwegingen
2.1.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) verleent de Belastingdienst, indien de tegemoetkoming naar verwachting niet binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag zal worden toegekend, de belanghebbende een voorschot tot het bedrag waarop de tegemoetkoming vermoedelijk zal worden vastgesteld.
Ingevolge het tweede lid wordt, ingeval de belanghebbende voor het gehele berekeningsjaar aanspraak heeft op een tegemoetkoming, het voorschot verleend:
- a.
indien de aanvraag ten minste acht weken vóór het berekeningsjaar is ingediend of indien de tegemoetkoming wordt toegekend met toepassing van artikel 15, vierde lid: vóór de aanvang van het berekeningsjaar;
- b.
in andere gevallen: binnen acht weken na de ontvangst van de aanvraag.
Ingevolge het derde lid, zoals dit luidde ten tijde hier van belang, kan de Belastingdienst het voorschot herzien.
Ingevolge het vierde lid, zoals dit luidde ten tijde hier van belang, kan een herziening van het voorschot leiden tot een terug te vorderen bedrag.
2.2.
Bij het besluit op bezwaar heeft de Belastingdienst de besluiten van 31 juli 2006 en 29 juni 2006 in stand gelaten. Hieraan heeft de Belastingdienst ten grondslag gelegd dat na verwerking van de aanvraag om huurtoeslag van [appellante] is gebleken dat er geen recht bestaat op huurtoeslag voor het berekeningsjaar 2006, omdat de huurgrens wordt overschreden.
2.3.
[appellante] betoogt allereerst dat zij in haar processuele belang is geschaad. Hiertoe voert zij aan dat zij in haar brief van 18 januari 2008 aan de rechtbank te kennen heeft gegeven dat zij niet ter zitting zal verschijnen en dat zij ervan uitgaat dat, nu de Belastingdienst niet heeft gereageerd op haar schriftelijke reactie van 18 april 2007 op diens verweerschrift, de inhoud daarvan door de Belastingdienst kennelijk niet wordt bestreden. Nu de rechtbank volgens haar ten onrechte niet op haar brief van 18 januari 2008 heeft gereageerd, heeft zij niet om uitstel van de mondelinge behandeling van haar zaak ter zitting verzocht.
2.3.1.
Gelet op het betoog in het verweerschrift van 6 april 2007 en nu de rechtbank geen toepassing heeft gegeven aan de in artikel 8:43, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) voorziene mogelijkheid tot het bieden van gelegenheid tot repliek en dupliek is er geen grond voor het oordeel dat [appellante] uit het uitblijven van een schriftelijke reactie van de Belastingdienst op haar brief van 18 april 2007 met stelligheid kon afleiden dat de Belastingdienst haar in die brief neergelegde standpunt niet meer bestreed. Voorts was de rechtbank niet gehouden te reageren op haar brief van 18 januari 2008. Tenzij partijen ingevolge artikel 8:27, eerste lid, van de Awb door de rechtbank worden opgeroepen, zijn zij niet verplicht om ter zitting te verschijnen en behoort het tot hun verantwoordelijkheid te beslissen of zij al dan niet ter zitting hun standpunten mondeling toelichten. Dat [appellante] niet om uitstel van de zitting heeft verzocht of zich door een andere gemachtigde ter zitting heeft laten vertegenwoordigen, dient voor haar risico te blijven. Het betoog faalt.
2.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat de huurgrens wordt overschreden en dat de Belastingdienst bevoegd was het aan [wijlen belanghebbende]] toegekende voorschot huurtoeslag voor het jaar 2006 te herzien en op nihil vast te stellen.
2.5.
[appellante] betoogt evenwel - samengevat weergegeven - dat de rechtbank heeft miskend dat de Belastingsdienst onzorgvuldig heeft gehandeld bij de toekenning van het voorschot huurtoeslag voor het jaar 2006 en dat de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zijn geschonden, zodat de Belastingdienst niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten het verleende voorschot te herzien en de reeds betaalde bedragen terug te vorderen. In dit verband voert zij aan dat de Belastingdienst op grond van de beschikbare gegevens terstond tot de conclusie had moeten komen dat de huurgrens werd overschreden en dat geen aanspraak op huurtoeslag, noch op een voorschot huurtoeslag voor het jaar 2006 bestond. Nu een ambtenaar van de Belastingdienst die haar bij de invulling van het aanvraagformulier adviseerde, naar zij stelt, heeft medegedeeld dat zij in aanmerking kwam voor huurtoeslag voor het jaar 2006 en voor dat jaar ook een voorschot huurtoeslag is toegekend, is bij haar het gerechtvaardigde vertrouwen gewekt dat zij daar recht op had, aldus [appellante]. Wat de omvang van het teruggevorderde bedrag betreft, heeft [appellante] haar beroepsgrond ter zitting ingetrokken.
2.5.1.
Daargelaten of de desbetreffende ambtenaar bij het invullen van het digitale aanvraagformulier van 27 oktober 2005 heeft medegedeeld dat [appellante] in aanmerking kwam voor huurtoeslag voor het jaar 2006, wordt met de rechtbank overwogen dat aan het handelen van die ambtenaar niet de gerechtvaardigde verwachting kon worden ontleend dat een definitieve aanspraak op huurtoeslag voor dat jaar bestond, aangezien die aanvraag nog door de Belastingdienst in behandeling moest worden genomen en moest worden beoordeeld.
Voorts vloeit reeds uit het bepaalde in artikel 16, eerste lid, in samenhang gelezen met het derde lid, van de Awir voort dat aan de verlening van een voorschot huurtoeslag niet het gerechtvaardigde vertrouwen kan worden ontleend dat een met dat voorschot overeenkomende aanspraak op huurtoeslag bestaat, aangezien het voorschot slechts wordt verleend tot het vermoedelijke bedrag van de tegemoetkoming en die verlening kan worden herzien. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van voormelde bepaling (Kamerstukken II, vergaderjaar 2004/05, 29 764, nr. 3, p. 48 en 49) kan het verleende voorschot worden herzien, indien na de verlening blijkt dat dit tot een hoger of lager bedrag is toegekend dan dat waarop de tegemoetkoming vermoedelijk zal worden vastgesteld.
Voor zover [appellante] betoogt dat de Belastingdienst bij de behandeling van de aanvraag terstond had moeten opmerken dat de huurgrens werd overschreden en geen aanspraak op huurtoeslag voor het jaar 2006 bestond, kan dit betoog, gelet op het vorenoverwogene, niet tot een ander oordeel leiden. Hierbij wordt mede in aanmerking genomen dat in dit geval geen regulier voorschot is toegekend, maar slechts een voorschot in de vorm van een voorlopige betaling. Blijkens een brief van de staatssecretaris van financiën van 13 januari 2005 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal (Kamerstukken II 2005/06, 30 300 IXB, nr. 19), waarnaar de Belastingdienst in zijn verweerschrift heeft verwezen, konden ten tijde van de overgang van de Huursubsidiewet naar de Wet op de huurtoeslag niet alle aanvragen zodanig inhoudelijk worden verwerkt dat de voorschotten op reguliere wijze konden worden vastgesteld, zodat destijds voorlopige betalingen zijn gedaan die alsnog in reguliere voorschotten moesten worden omgezet. In het besluit van de Belastingdienst van 27 januari 2006 staat onder het kopje "Voorlopige berekening" vermeld dat de Belastingdienst haar aanvraag huurtoeslag 2006 nog niet heeft verwerkt en dat daarom voor de vaststelling van het voorschot gebruik is gemaakt van de bij het Ministerie van Volksgezondheid, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer geregistreerde gegevens. Voorts wordt in dat besluit medegedeeld dat de aanvrager uiterlijk 1 april 2006 een nieuw bericht met het nieuwe voorschot huurtoeslag 2006 zal ontvangen. [appellante] kon derhalve op de hoogte zijn van de omstandigheid dat de aanvraag nog niet inhoudelijk was verwerkt.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank terecht tot het oordeel is gekomen dat de Belastingdienst in redelijkheid heeft kunnen besluiten het als voorlopige betaling toegekende voorschot voor het jaar 2006 te herzien en de reeds betaalde bedragen terug te vorderen.
2.6.
Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. D. Roemers en mr. K.J.M. Mortelmans, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom w.g. Dallinga
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 april 2009
18-505.