NJ 1919, p. 987
Faillietverklaring. Summierlijk blijken.
HR 19-09-1919, ECLI:NL:HR:1919:259
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
19 september 1919
- Magistraten
Voorzitter: Mr. S. Gratama. Raden: Mrs. C. O. Segers, H. M. A. Savelberg, Jhr. Rh. Feith en Dr. L. E. Visser.
- Zaaknummer
[19091919/NJ_1919,_p._987]
- Conclusie
Mr. Besier
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS99303:1
- Vakgebied(en)
Archief (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1919:259, Uitspraak, Hoge Raad, 19‑09‑1919
- Wetingang
(Fw art. 6.)
Essentie
Faillietverklaring. Summierlijk blijken.
Samenvatting
De eisch der wet (art. 6 F. W.) van het „summierlijk blijken" houdt in, dat de gestelde feiten slechts aannemelijk gemaakt behoeven te worden en dat de bewijsvoorschriften niet streng behoeven te worden nageleefd. Maar het resultaat moet dan toch zijn, dat het gestelde voor den rechter voldoende kom „vast te staan".
Uitspraak
Verzoekschrift
[p. 987 ►]
Aan
den Hoogen Raad der Nederlanden.
Geeft eerbiedig te kennen:
W. L., landbouwer, wonende te Hazerswoude, ten deze domicilie kiezende te Leiden aan het Rapenburg, n°. 27, ten kantore van den advocaat JVÏr. A. J. Fokker aldaar, ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.