ABRvS, 20-03-2019, nr. 201805900/1/V1
ECLI:NL:RVS:2019:903
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
20-03-2019
- Zaaknummer
201805900/1/V1
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2019:903, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 20‑03‑2019; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
JV 2019/104 met annotatie van Slingenberg, C.H.
Uitspraak 20‑03‑2019
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 8 augustus 2017 heeft het COa een aanvraag van de vreemdeling om hem krachtens de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (hierna: de Rva 2005) ter dekking van medische kosten verstrekkingen te verlenen, afgewezen.
201805900/1/V1.
Datum uitspraak: 20 maart 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: het COa),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 14 juni 2018 in zaak
nr. 17/3632 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
het COa.
Procesverloop
Bij besluit van 8 augustus 2017 heeft het COa een aanvraag van de vreemdeling om hem krachtens de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (hierna: de Rva 2005) ter dekking van medische kosten verstrekkingen te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 14 juni 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat het COa een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft het COa, vertegenwoordigd door mr. M.M. van Asperen, advocaat te Den Haag, hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A.G. Kleijweg, advocaat te Den Haag, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Het COa heeft nadere stukken ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
2. Volgens de inlichtingen die het COa bij de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (hierna: de staatssecretaris) heeft ingewonnen, heeft de vreemdeling zelf verklaard dat hij sinds 18 juni 2009 in Nederland verblijft. Hij heeft nooit een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft op 11 maart 2010 een terugkeerbesluit genomen. Hem is niet gebleken dat de vreemdeling op enig moment Nederland dan wel de Europese Unie heeft verlaten. Van
23 maart 2017 tot uiteindelijk 23 maart 2018 heeft de staatssecretaris de vreemdeling voorlopig uitstel van vertrek verleend, in afwachting van de definitieve beslissing op de aanvraag om uitstel van vertrek als bedoeld in artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000). Bij besluit van 17 april 2018 heeft de staatssecretaris die aanvraag afgewezen. Op het door de vreemdeling ingediende bezwaar heeft de staatssecretaris nog niet beslist. Het COa heeft de vreemdeling nooit opvang verleend. Bij besluit van 8 augustus 2017 heeft het COa de aanvraag om verstrekkingen krachtens de Rva 2005 afgewezen, omdat de vreemdeling niet behoort tot de in die regeling bedoelde categorie asielzoekers en daarmee gelijkgestelde vreemdelingen. Daarbij heeft het COa het standpunt ingenomen dat de vreemdeling in de periode dat de staatssecretaris hem voorlopig uitstel van vertrek heeft verleend, geen rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder j, van de Vw 2000 had, niet onder de artikel 3, derde lid, aanhef en onder f, van de Rva 2005 viel en voor medisch noodzakelijke zorg een beroep kon doen op artikel 10, tweede lid, van de Vw 2000. In hoger beroep is aan de orde of de rechtbank terecht artikel 3, derde lid, aanhef en onder f, van de Rva 2005 onverbindend heeft verklaard.
De aangevallen uitspraak
3. De rechtbank heeft overwogen dat de vreemdeling verkeert in een situatie dat hij buiten alle regelingen valt. Enerzijds valt de vreemdeling niet onder het bereik van artikel 3, derde lid, aanhef en onder f, van de Rva 2005, omdat hij onder de uitzondering van die bepaling valt. Anderzijds heeft de vreemdeling rechtmatig verblijf, waarbij niet van belang is of sprake is van voorlopig dan wel definitief uitstel van vertrek. Dit brengt mee dat de vreemdeling niet onder artikel 10, tweede lid, van de Vw 2000 valt en evenmin onder de vergoedingsregeling van artikel 122a, eerste lid, van de Zorgverzekeringswet. Omdat de vreemdeling geen rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 8, onder a t/m e en l, van de Vw 2000 is valt hij ook niet onder de Wet langdurige zorg. Hieruit volgt, aldus de rechtbank, dat de in artikel 3, derde lid, aanhef en onder f, van de Rva 2005 opgenomen uitzondering kennelijk onredelijk is en dat deze bepaling daarom wegens strijd met artikel 34, tweede lid, van het EU Handvest onverbindend moet worden verklaard.
De grieven
4. De grieven zijn gericht tegen de onder 3. weergegeven overwegingen. Volgens het COa heeft de rechtbank weliswaar terecht overwogen dat de vreemdeling rechtmatig verblijf had in de periode dat de staatssecretaris hem voorlopig uitstel van vertrek verleende, maar heeft de rechtbank niet onderkend dat artikel 34, tweede lid, van het EU Handvest geen direct werkende bepaling is en dat aan de in de Rva 2005 neergelegde uitvoering van de motie Spekman (Kamerstukken II, vergaderjaar 2008/09, 30 846 nr. 4) ten grondslag ligt dat een reguliere procedure in beginsel in het land van herkomst moet worden gestart. Het uitsluiten van verstrekkingen krachtens de Rva 2005 aan personen aan wie uitstel van vertrek is verleend in afwachting van een definitieve beslissing op de aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 en die behoren tot de categorie niet-(ex-)asielzoekers, zoals de vreemdeling, is een bewuste keuze van de regelgever geweest bij de wijziging van artikel 3, derde lid, aanhef en onder f, van de Rva 2005 per 1 april 2014. Daaraan doet niet af dat met deze bepaling niet is beoogd de groep van niet-(ex-)asielzoekers uit te sluiten van zorg op het basisniveau dat wordt gegarandeerd in artikel 10, tweede lid, van de Vw 2000, aldus het COa.
4.1. Wat betreft de toetsing door de rechtbank van het besluit van 8 augustus 2017 aan artikel 34, tweede lid, van het EU Handvest overweegt de Afdeling als volgt. Ingevolge artikel 51, eerste lid, van het EU Handvest zijn de bepalingen van dit Handvest gericht tot de lidstaten, uitsluitend wanneer zij het recht van de Unie ten uitvoer brengen. Met de afwijzing van de aanvraag om verstrekkingen krachtens de Rva 2005 wordt geen recht van de Unie ten uitvoer gebracht, omdat met de bepaling waarop dat besluit is gebaseerd, namelijk artikel 3, derde lid, aanhef en onder f, van de Rva 2005, geen Unierecht is omgezet en zich ook anderszins geen juridische situatie voordoet die binnen het toepassingsgebied van het Unierecht valt. Zie in dit verband de arresten van het Hof van Justitie van 6 maart 2014, Cruciano Siragusa, ECLI:EU:C:2014:126, punten 20, 21, 24, 25, 26 en 29, en van 8 mei 2014, Pelckmans Turnhout NV, ECLI:EU:C:2014:304, punt 22). De vreemdeling heeft immers nooit een verzoek om internationale bescherming ingediend en valt daarom niet onder de reikwijdte van de Opvangrichtlijn. Derhalve valt het besluit van 8 augustus 2017 niet binnen de materiële werkingssfeer van het EU Handvest, zodat alleen al daarom geen aanleiding bestaat te oordelen dat dit besluit in strijd is met artikel 34, tweede lid, van het EU Handvest.
De grieven slagen in zoverre.
Conclusie in hoger beroep
5. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. Hetgeen het COa voor het overige naar voren heeft gebracht, behoeft geen bespreking. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 8 augustus 2017 toetsen in het licht van de daartegen aangevoerde beroepsgronden, voor zover daarop, na hetgeen hiervoor is overwogen, nog moet worden beslist.
In het beroep van de vreemdeling
6. De vreemdeling betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het COa door hem ondanks zijn ernstige ziekte de gevraagde verstrekkingen te onthouden, heeft gehandeld in strijd met het in artikel 8 van het EVRM neergelegde recht op respect voor zijn privéleven. Daartoe heeft hij naar voren gebracht dat het COa met de onverkorte toepassing van artikel 3, derde lid, aanhef en onder f, van de Rva 2005 voor een groep rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen de toegankelijkheid van de medische zorg hier te lande blokkeert.
6.1. Omdat de vreemdeling nooit asielzoeker is geweest, valt hij niet onder het bereik van de Rva 2005. Voorts heeft het COa hem terecht de gevraagde verstrekkingen onthouden, omdat zich geen acute medische noodsituatie voordoet die het COa tot feitelijke opvang noopte. Wat betreft het beroep op artikel 8 van het EVRM verwijst de Afdeling naar haar uitspraak van 24 februari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:722. Uit wat de Afdeling daar heeft overwogen, volgt dat een al dan niet rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdeling die geen aanspraak heeft op verstrekkingen vanwege het COa en meent toch aanspraak te hebben op voorzieningen, zich moet wenden tot de staatssecretaris. Het COa heeft dus geen bevoegdheid om aan de vreemdeling de gevraagde verstrekkingen te verlenen.
Conclusie in beroep
6.2. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 14 juni 2018 in zaak nr. 17/3632;
III. verklaart het beroep in die zaak ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. J.J. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, griffier.
w.g. Troostwijk w.g. Groeneweg
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2019
32.
Artikel 34 Sociale zekerheid en sociale bijstand
1. De Unie erkent en eerbiedigt onder de door het recht van de Unie en de nationale wetgevingen en praktijken gestelde voorwaarden het recht op toegang tot socialezekerheidsvoorzieningen en sociale diensten die bescherming bieden in omstandigheden zoals moederschap, ziekte, arbeidsongevallen, afhankelijkheid of ouderdom, alsmede bij verlies van arbeid.
2. Eenieder die legaal in de Unie verblijft en zich daar legaal verplaatst, heeft recht op socialezekerheidsvoorzieningen en sociale voordelen overeenkomstig het recht van de Unie en de nationale wetgevingen en praktijken.
3. Om sociale uitsluiting en armoede te bestrijden, erkent en eerbiedigt de Unie het recht op sociale bijstand en op bijstand voor huisvesting, teneinde eenieder die niet over voldoende middelen van bestaan beschikt, onder de door het recht van de Unie en de nationale wetgevingen en praktijken gestelde voorwaarden een waardig bestaan te verzekeren.
Artikel 51 Toepassingsgebied
1. De bepalingen van dit Handvest zijn gericht tot de instellingen, organen en instanties van de Unie met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel, alsmede uitsluitend wanneer zij het recht van de Unie ten uitvoer brengen, tot de lidstaten.
(..)
Vreemdelingenwet 2000
Artikel 8
De vreemdeling heeft in Nederland uitsluitend rechtmatig verblijf:
(..)
f. in afwachting van de beslissing op een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning, bedoeld in de artikelen 14 en 28, terwijl bij of krachtens deze wet dan wel op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op de aanvraag is beslist;
h. in afwachting van de beslissing op een bezwaarschrift of een beroepschrift, terwijl bij of krachtens deze wet of op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op het bezwaarschrift of het beroepschrift is beslist;
j. indien tegen de uitzetting beletselen bestaan als bedoeld in artikel 64;
(..)
Artikel 10
1. De vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft, kan geen aanspraak maken op toekenning van verstrekkingen, voorzieningen en uitkeringen bij wege van een beschikking van een bestuursorgaan.
(..)
2. Van het eerste lid kan worden afgeweken indien de aanspraak betrekking heeft op het onderwijs, de verlening van medisch noodzakelijke zorg, de voorkoming van inbreuken op de volksgezondheid of de rechtsbijstand aan de vreemdeling.
Artikel 64
Uitzetting blijft achterwege zolang het gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling of die van een van zijn gezinsleden niet verantwoord is om te reizen.
Artikel 3
1. Het COA draagt zorg voor de centrale opvang van asielzoekers door erin te voorzien dat hen opvang wordt geboden in een opvangvoorziening.
2. Tot de in het eerste lid bedoelde categorieën asielzoekers aan wie opvang wordt geboden behoren:
a. de asielzoeker als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder d, van deze regeling;
(..)
3. Met de in het vorige lid bedoelde categorieën asielzoekers worden gelijkgesteld:
(..)
f. de vreemdeling wiens uitzetting op grond van artikel 64 van de
Vreemdelingenwet 2000 achterwege blijft, met uitzondering van de vreemdeling die in afwachting is van de definitieve beslissing op zijn verzoek om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 en die niet een uitgeprocedeerde asielzoeker is en die evenmin een vreemdeling is die in afwachting is van de uitspraak in hoger beroep in zijn asielprocedure;
g. de vreemdeling die rechtmatig in Nederland verblijft, als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder f of h van de Vreemdelingenwet 2000, en zich, naar het oordeel van Onze minister, feitelijk in dezelfde situatie bevindt als bedoeld in artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000;
(..)
m. de uitgeprocedeerde asielzoeker of de vreemdeling die in afwachting is van de uitspraak in hoger beroep in zijn asielprocedure met rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder f, van de
Vreemdelingenwet 2000, die voorafgaand aan de indiening van een aanvraag om een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 onder de beperking 'medische behandeling' zijn complete en actuele medische gegevens heeft overgelegd;
n. de uitgeprocedeerde asielzoeker aan wie een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 onder de beperking 'verblijf voor het ondergaan van medische behandeling' of 'verblijf vanwege medische noodsituatie' is verleend op basis van voorafgaand aan de aanvraag overgelegde complete en actuele medische gegevens;
o. de uitgeprocedeerde asielzoeker of de vreemdeling die in afwachting is van de uitspraak in hoger beroep in zijn asielprocedure met rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder h, van de
Vreemdelingenwet 2000, die voorafgaand aan de aanvraag om verblijf op medische gronden zijn complete en actuele medische gegevens heeft overgelegd.
Artikel 4
(..)
3. Er bestaat geen recht op opvang:
(..)
d. door het enkele beroep van de asielzoeker op artikel 64 van de
Vreemdelingenwet 2000 of op de daarmee gelijkgestelde feitelijke situatie, bedoeld in artikel 3, derde lid, aanhef en onder g.
Artikel 2.1.1
1. Verzekerd overeenkomstig de bepalingen van deze wet is degene, die:
a. ingezetene is;
(..)
2. In afwijking van het eerste lid zijn vreemdelingen die niet rechtmatig in Nederland verblijf genieten als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e el l, van de Vreemdelingenwet 2000, niet verzekerd.
Zorgverzekeringswet
Artikel 122a
1. Het CAK verstrekt bijdragen aan zorgaanbieders die inkomsten derven ten gevolge van het verlenen van medisch noodzakelijke zorg aan:
a. vreemdelingen als bedoeld in artikel 8, onderdelen f of h, van de Vreemdelingenwet 2000, voor zover het betreft vreemdelingen die in afwachting zijn van een beslissing op een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van die wet, dan wel vreemdelingen die in afwachting zijn van een beslissing op een bezwaarschrift of een beroepschrift naar aanleiding van een beslissing als hiervoor bedoeld en deze procedure krachtens de Vreemdelingenwet 2000 of op grond van een rechterlijke beslissing in Nederland mogen afwachten, en
b. vreemdelingen als bedoeld in artikel 10 van de Vreemdelingenwet 2000.