Rb. Amsterdam, 17-08-2006, nr. 13/523303-05 en 13/021901-04 (TUL)
ECLI:NL:RBAMS:2006:AY6496
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
17-08-2006
- Zaaknummer
13/523303-05 en 13/021901-04 (TUL)
- LJN
AY6496
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2006:AY6496, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 17‑08‑2006; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Wetingang
- Vindplaatsen
NbSr 2006/349
Uitspraak 17‑08‑2006
Inhoudsindicatie
De rechtbank Amsterdam heeft 6 jaar gevangenisstraf en TBS opgelegd aan een man die in 2005 met geweld en bedreiging seks heeft afgedwongen van een willekeurig passerende vrouw.
Partij(en)
RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummers: 13/523303-05 en 13/021901-04 (TUL)
Datum uitspraak: 17 augustus 2006
op tegenspraak
VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968.
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres], thans gedetineerd in het Huis van Bewaring ‘Demersluis’ te Amsterdam.
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 augustus 2006.
- 1.
Telastelegging
Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding zoals deze ter terechtzitting is gewijzigd. Van de dagvaarding en de vordering wijziging telastelegging zijn kopieën als bijlagen 1 en 2 aan dit vonnis gehecht. De gewijzigde telastelegging geldt als hier ingevoegd.
- 2.
Voorvragen
…
- 3.
Waardering van het bewijs
- 3.1.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
ten aanzien van het onder 1 primair telastegelegde:
in de periode van 6 september 2005 tot 7 september 2005 te Amsterdam door geweld en een andere feitelijkheid en bedreiging met geweld [slac[slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam,
immers heeft verdachte, (meermalen) zijn tong en/of vinger(s) en/of penis in de vagina en/of anus en/of mond van die [slachtoffer 1] geduwd en/of gestopt en meermalen de vagina van die [slachtoffer 1] gelikt;
waarbij en/of waarvoor hij, verdachte, die [slachtoffer 1] (meermalen) de woorden heeft toegevoegd: “Ik ben een ontsnapte TBS-er en mijn naam is Clyde” en “Ik heb in de bak gezeten” en “Ik heb een pistool, je moet op de passagiersstoel gaan zitten, anders schiet ik je kapot” en “Wil je dat ik je afknal, [slachtoffer 1]” en “Spreid die poes” en “Probeer niet te ontsnappen want een kogel gaat sneller als jij kan rennen” en “Des te beter je meewerkt, des te sneller ben je ervan af” en “Ik ga hoe dan ook een kind bij je maken: als je niet meewerkt of als je het laat weghalen, dan weten ik of mijn vrienden je wel te vinden” en, terwijl hij op pijnlijke wijze onverhoeds zijn, verdachtes, vinger in de anus van die [slachtoffer 1] duwde “Dan weet je tenminste dat je niets te zeggen hebt” en “Als mijn vrienden er achter komen dat je mij niet hebt laten klaarkomen, dan sta ik voor gek en dan willen mijn vrienden met z’n allen over je heen gaan” en “Ik wil dit afmaken en als ik het niet kan afmaken, dan zwaait er wat”,
waarbij en/of waarvoor hij, verdachte, die [slachtoffer 1] heeft gedwongen in haar auto op de bijrijdersstoel plaats te nemen en met die auto is weggereden en die [slachtoffer 1] heeft bevolen naar locaties toe te rijden en die [slachtoffer 1] naar locaties heeft meegenomen en die [slachtoffer 1] heeft bevolen om bossages in te kruipen en een box binnen te gaan en ten behoeve van voornoemde seksuele handelingen die [slachtoffer 1] heeft gedwongen en bevolen om bepaalde houdingen aan te nemen en meermalen een of meer kledingstukken uit/opzij te trekken;
ten aanzien van het onder 2 telastegelegde:
in de periode van 6 september 2005 tot en met 7 september 2005 te Amsterdam opzettelijk [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden immers heeft hij, verdachte, die [slachtoffer 1] gedwongen meegenomen naar verschillende plaatsen – te weten locaties op of aan de openbare weg en een box aan de Overveenstraat en daarbij telkens die [slachtoffer 1] verboden en belet te kunnen vertrekken en te kunnen gaan en staan waar zij wilde en die [slachtoffer 1] de woorden toegevoegd: “Ik ben een ontsnapte TBS-er en mijn naam is [verdachte]” en “Ik heb in de bak gezeten” en “Ik heb een pistool. Je moet op de passagiersstoel gaan zitten, anders schiet ik je kapot” en “Als je wegrent, knal ik je af” en “Probeer niet te ontsnappen want een kogel gaat sneller als jij kan rennen”, terwijl en/of nadat hij, verdachte, die [slachtoffer 1] (meermalen) heeft verkracht;
ten aanzien van het onder 3 telastegelegde:
in de periode van 6 september 2005 tot en met 7 september 2005 te Amsterdam met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot afgifte van een mobiele telefoon toebehorende aan [slachtoffer 1], welke geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte, die [slachtoffer 1], terwijl hij haar van haar vrijheid beroofd hield, en terwijl en/of nadat hij, verdachte, die [slachtoffer 1] (meermalen) heeft verkracht de woorden heeft toegevoegd: “Ik ben een ontsnapte TBS-er en mijn naam is [verdachte]” en “Ik heb in de bak gezeten” en “Ik heb een pistool. Je moet op de passagiersstoel gaan zitten, anders schiet ik je kapot” en “Wil je dat ik je afknal, [slachtoffer 1]” en “Probeer niet te ontsnappen want een kogel gaat sneller als jij kan rennen” en “Des te beter je meewerkt, des te sneller ben je ervan af” en “Geef me je telefoon”;
en
in de periode van 6 september 2005 tot en met 7 september 2005 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een portemonnee en een bedrag aan geld, totaal ongeveer 350 euro, toebehorende aan [slachtoffer 1], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welke geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte, die [slachtoffer 1] terwijl hij haar van haar vrijheid beroofd hield en terwijl en/of nadat hij, verdachte, die [slachtoffer 1] (meermalen) heeft verkracht, de woorden heeft toegevoegd: “Ik ben een ontsnapte TBS-er en mijn naam is Clyde” en “Ik heb in de bak gezeten” en “Ik heb een pistool. Je moet op de passagiersstoel gaan zitten, anders schiet ik je kapot” en “Wil je dat ik je afknal, [slachtoffer 1]” en “Probeer niet te ontsnappen want een kogel gaat sneller dan jij kan rennen” en “Des te beter je meewerkt, des te sneller ben je ervan af”;
ten aanzien van het onder 4 telastegelegde:
op 28 december 2004 te Amsterdam door bedreiging met geweld en een andere feitelijkheid [slacht[slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het meermalen seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2], hebbende verdachte die [slachtoffer 2] gedwongen te dulden dat verdachte zijn, verdachtes, penis meermalen in de vagina van die [slachtoffer 2] bracht, en bestaande die bedreiging met geweld en die andere feitelijkheid hierin dat verdachte de voordeur van de woning van voornoemde [slachtoffer 2] heeft opengeduwd en vervolgens die woning is binnengegaan en tegen die [slachtoffer 2] heeft gezegd: “Je maakt mij paranoia. Houd je kop, anders schiet ik je dood. En dan schiet ik mijn eigen ook door mijn kop. Maar eerst ga jij eraan.”, en dat hij, verdachte, meermalen tegen voornoemde [slachtoffer 2] heeft gezegd haar dood te zullen schieten en daarbij met zijn hand voelde aan de binnenzijde van zijn, verdachtes, jas en tegen die [slachtoffer 2] vertelde dat het vuurwapen op scherp stond, en tegen die [slachtoffer 2] heeft gezegd: “Houd je kop of ik schiet je dood” en die [slachtoffer 2] gevolgd is naar het toilet en tegen die [slachtoffer 2] heeft gezegd dat zij het licht uit moest doen en dat die [slachtoffer 2] haar broek moest laten zakken en zich om moest draaien en zich voorover moest buigen en met een vuurwapen en/of vinger tegen de achterzijde van het hoofd van die [slachtoffer 2] heeft geduwd en daarbij tegen die [slachtoffer 2] heeft gezegd dat zij moest doen wat hij zei, anders zou hij haar neerschieten en voornoemde [slachtoffer 2] steeds lager naar de grond heeft geduwd en aldus voor die [slachtoffer 2] telkens een bedreigende situatie heeft doen ontstaan.
- 3.2.
Voorzover in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
- 4.
Het bewijs
- 4.1.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de hierna genoemde bewijsmiddelen zijn vervat:
Ten aanzien van het onder 1 tot en met 4 bewezen geachte:
- 1.
Een proces-verbaal met nummer 2005216792-1 van 8 september 2005, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren A.A. Zijp-Berkhout en W.N. Justus (doorgenummerde pagina 75 tot en met 93).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van de [slachtoffer 1], zakelijk weergegeven:
Op 6 september 2005 zag ik omstreeks 22:30 uur op het Buikslotermeerplein te Amsterdam twee Surinaamse mannen. Even later werd ik aangesproken door één van deze mannen. Ik ben daarna in de richting van mijn auto gelopen. Ik merkte dat de man achter mij aankwam lopen. Toen ik bij mijn auto was, verhinderde de man mij de doorgang om in mijn auto te stappen en weg te rijden en zei: “Ik ben een ontsnapte TBS-er en mijn naam is Clyde’. Hij zei verder nog iets in de trant van: “Ik heb in de bak gezeten”. Ik hoorde ook dat de man zei dat hij een pistool had. Ik hoorde dat de man op een gegeven moment tegen mij zei: “Ik heb een pistool, je moet op de passagiersstoel gaan zitten anders schiet ik je kapot”. Ik heb gehoord dat de man dit twee keer tegen mij zei. Ik ben toen via de bestuurderstoel overgeklommen naar de passagiersstoel. De man ging op de bestuurdersstoel zitten en reed weg. De man parkeerde even later mijn auto ergens op een parkeerplaats. Hij zei mij daar dat hij hoe dan ook een kind bij mij zou gaan maken en dat als ik niet zou meewerken of als ik zwanger was en het kind zou laten weghalen, hij of zijn vrienden mij wel zouden weten te vinden. Deze dingen zei hij tegen mij, terwijl hij ook tegen mij zei dat ik de stoelleuning naar achteren moest doen. Hij heeft ook gezegd dat ik niet moest proberen te ontsnappen omdat een kogel snellen zou gaan dan ik kon rennen. Dat heeft hij meerdere malen herhaald. De man zei weer dat ik de stoelleuning naar beneden moest doen. Toen dit niet lukte, zei de man tegen mij dat ik mijn broek moest openmaken. Hij zei dit op een dreigende manier. Ik heb toen mijn broek losgemaakt en getracht mijn broek uit te trekken. Toen dit niet lukte of niet snel genoeg ging begon de man ook aan mijn broek te trekken. De man trok daarna mijn beide benen omhoog, zodat ik nog ongemakkelijker kwam te liggen op de stoel. De man heeft toen vervolgens mijn string opzij geduwd en met zijn tong aan mijn gehele schaamstreek gelikt. De man heeft daarbij met zijn tong mijn vagina gelikt en met zijn tong mijn schede gepenetreerd. Hij is hierbij met zijn tong mijn vagina binnengegaan. Ik heb meerder malen tegen de man gezegd: “Laat me gaan. Ik wil dit niet”. Ik was heel erg bang. Ik kon niets tegen de man beginnen. Ik had veel pijn omdat ik in zo’n rare houding lag. Tijdens het likken is de man met zijn vingers in mijn vagina geweest. De man zei mij dat ik mij moest vingeren. Toen ik dit niet deed, werd de man steeds dreigender en zei op een gegeven moment zelfs: “Wil je dan dat ik je afknal, [slachtoffer 1]?”. De man zei toen dat ik op de achterbank moest gaan liggen. De man kwam achter mij aan en dwong mij om in bepaalde posities te gaan zitten. Ik kwam op mijn knieën te zitten met mijn hoofd tegen het plaatwerk van de auto aan de bestuurderszijde. Ik voelde dat de man mij likte aan mijn vagina, zoals ik eerder heb omschreven. Ik voelde ook dat de man mij wederom penetreerde met zijn vinger of vingers. Ik voelde dat de man mij met zijn penis probeerde te penetreren. Doordat de man probeerde met zijn penis mijn vagina te penetreren, stootte hij ook een aantal malen tegen mijn anus. Enkele ogenblikken later zei de man iets tegen mij. Ik reageerde niet snel genoeg, waarop de man een vinger in mijn anus stak. Ik schreeuwde het uit. Ik hoorde dat de man tegen mij zei: “Dan weet je tenminste dat je niets te zeggen hebt”. Ik heb diverse keren gezegd dat de positie waarin ik lag voor mij heel pijnlijk was. Ik heb regelmatig gevraagd of ik anders mocht liggen. Dat mocht niet van de man. Ik moest van de man stil blijven liggen. Ik hoorde dat de man telkens tegen mij zei: “Hoger, hoger, billen naar achteren, benen omhoog, benen omlaag, draaien!”. Diverse keren zei de man dat ik mijn string opzij moest houden. Ik voelde dat de man met zijn penis gedeeltelijk in mijn vagina ging. Ik voelde dat de man met zijn penis heen en weer bewoog in mijn vagina. Regelmatig voelde ik dat de penis van de man eruit schoot. De man begon mij later ook te tongzoenen. Ik voelde dat de man met zijn tong mijn mond binnendrong. Uiteindelijk moest ik van de man op de bestuurdersstoel gaan zitten. De man vroeg mij toen waar mijn telefoon was. De man had dat al eerder gevraagd. Daarbij had hij toen ook gelijk naar mijn portemonnee gevraagd. Ik heb toen gezegd dat mijn portemonnee in mijn tas zat en de man heeft mijn portemonnee uit mijn tas gepakt. Ik zag dat de man al mijn papiergeld uit mijn portemonnee pakte. Ik zag dat hij alles in de zak van zijn trui stopte. Ik had 390 euro in mijn portemonnee. Het waren grotendeels briefjes van 50 euro. Deze briefjes heeft hij, naar later bleek, allemaal uit mijn portemonnee weggenomen. Hij zei ook dat ik mijn telefoon aan hem moest geven. Ik heb gezegd dat ik niet zou gaan bellen, als hij mij maar wilde laten gaan. De man vertelde mij daarna hoe ik moest rijden en ik ben van de parkeerplaats afgereden.
Op een gegeven moment moest ik de auto parkeren. Ik moest met hem de auto uitstappen. De man hield mij daarbij vast bij mijn arm. Toen de man en ik even later weer in mijn auto stapten, moest ik weer wegrijden van de man.
Onderweg zijn wij ergens gestopt, waar een blanke man aan de man (de rechtbank leest ‘verdachte’) vroeg waar hij de man (de rechtbank leest ‘verdachte’) van kende. De man (de rechtbank leest ‘verdachte’) vertelde dat hij ‘[verdachte]’ was. Ook hier moest ik uiteindelijk weer wegrijden van de man.
De man zei dat ik niet zo boos moest kijken. Ik vertelde dat ik niet boos was maar wel verdrietig. Nadat wij wederom gestopt waren en ik jammerde en ik zei dat ik niet wilde en dat hij mij moest laten gaan, zijn wij weer verder gereden.
Aan het einde van een andere straat moest ik de auto wederom parkeren. Daar moest ik weer mijn benen omhoog doen en naar hem toedraaien. Ook moest ik mijn broek naar beneden doen. Deze keer wilde de man dat ik ook mijn string uitdeed. Ik heb toen vervolgens mijn broek en string naar beneden gedaan. Ik heb toen weer tegen de man gezegd dat ik dat niet wilde en dat ik naar huis wilde. Toen ik mijn benen naar hem toe had gedraaid, trok de man mij aan mijn benen naar hem toe. Ik kwam hierdoor met mijn rug half op de zitting van de bestuurdersstoel te liggen en half tegen het portier. Met de achterzijde van mijn hoofd lag ik tegen het portier aan waardoor mijn kin op mijn borst werd gedrukt. De man heeft mij vervolgens weer gelikt bij, in en over mijn vagina, zoals ik al eerder heb omschreven. Ik vond het zo ranzig allemaal. Vervolgens heeft de man mij met zijn vingers(s) gepenetreerd. Ik merkte dat de man van plan was verder te gaan. Iedere keer als de man ergens tijd voor nodig had, moest ik mijzelf van hem vingeren. Ik zei dat ik pijn had. Wij zijn niet lang daarna uitgestapt.
Ik zag toen dat de man een inham aanwees tussen de bossages en hoorde dat hij tegen mij zei: “Ga op je knieën, kruip daartussen totdat je uit het zicht bent, ga dan op je buik liggen en wacht op mij!”. Dat heb ik gedaan. Ik was moe en ik had pijn. Even later voelde ik dat de man geknield achter mij ging zitten. Ik heb een paar keer iets harder ‘au’ geroepen. De man zei dat ik mijn kop moest houden en dat hij een pistool had. De man heeft mijn broek en string naar beneden getrokken. De man gaf mij telkens aanwijzingen hoe ik moest gaan zitten. De man zei: “Hoger, kantelen, naar achteren”. Ondertussen begon de man weer met zijn handen aan mij te zitten. Ik voelde dat de man mij bij, in en over mijn vagina aanraakte en dat hij mij vervolgens penetreerde met zijn vinger(s). Ik voelde dat de man met zijn vinger(s) ruw heen en weer in mijn vagina bewoog. Ik voelde dat de man probeerde om zijn penis in mijn vagina te stoppen. De man fluisterde dingen tegen mij: flarden heb ik kunnen verstaan. De man zei dat als zijn vrienden erachter zouden komen dat ik hem niet klaar had laten komen, dat hij voor gek stond en dat dan die vrienden met zijn allen over mij heen wilden gaan. Dat begreep ik uit zijn woorden. Ik begreep dat zijn vrienden mij dan ook allemaal zouden verkrachten. Ik moest later ook van de man in een foetushouding gaan liggen. Dat ging echt nauwelijks, want ik lag met mijn ribben tegen een boomstronk. Ik zei ook tegen de man dat dat niet ging en dat het pijn deed. De man bleef herhalen dat ik zo moest gaan liggen. De toon van de man werd dreigender. De man zei dat als ik het niet deed hij mij overhoop zou knallen. Ik hoorde dat hij weer zei: “Wil je dan dat ik je afknal, [slachtoffer 1]?”. Ik heb toen toch weer geprobeerd om in die houding te gaan liggen. Ik voelde dat de man met zijn vingers probeerde om zijn penis in mijn vagina te stoppen. Af en toe voelde ik dat de penis van de man een beetje in mijn vagina ging. Ik hoorde dat de man groffer werd in zijn taalgebruik. De man zei onder andere: “Spreid die poes”. Ik moest weer in diverse posities gaan zitten. Ik merkte dat ik ‘wegviel’. Ik merkte op het moment dat ik, zeg maar, wakker werd, de man mij heel hard anaal aan het penetreren was. De man bleef proberen mij diverse keren te penetreren met zijn penis. De man probeerde zowel vaginaal als anaal bij mij binnen te dringen. Weer probeerde man met zijn vingers zijn penis bij mij naar binnen te brengen. Ik voelde dat de man af en toe uitschoot met zijn vingers en dan gedeeltelijk in mijn anus ging met zijn vingers. Ik weet niet hoe lang het allemaal heeft geduurd, maar op een gegeven moment hoorde ik dat de man ‘Moeders’ riep. Ik moest daarna mijn broek aantrekken en vervolgens achter hem aan de bosjes uit kruipen. De man zei diverse keren dat hij mij af zou knallen als ik weg zou rennen.
Ik zag dat ‘Moeders’ voor de man uitliep richting een box-ingang van een flat. Ik was zo verslagen, dwaas en suf dat ik achter de man aanliep richting de flat. Door een gang gingen wij naar de box. Ik zag dat ‘Moeders’ eerst de centrale toegangsdeur openmaakte en vervolgens de deur van de box. Ik moest als eerste de box in. Ik moest van de man weer mijn broek en string uittrekken. Ik moest op mijn knieën op een aldaar aanwezige slee gaan zitten met mijn billen naar achter en mijn hoofd naar beneden. Het ging weer op dezelfde manier. De man begon mij bij, in en over mijn vagina te likken. Ik moest van de man ook steunen op een paar dozen en voorover gaan hangen. Ik boog voorover en de man begon mij weer te penetreren met zijn vinger(s). Ik moest van de man daarna weer op mijn knieën op de slee gaan zitten. Ik werd toen weer door de man zijn vinger(s) gepenetreerd. Ik voelde ook dat de man een stukje met zijn penis in mijn vagina ging. Ik moest van de man mijn heupen heen en weer bewegen. Ik zei dat dat niet ging, omdat alles mij zeer deed en mijn positie niet makkelijk was. De man zei tegen mij dat ik mij om moest draaien en op mijn rug moest gaan liggen. Ik lag gedeeltelijk met mijn rug op de slee; mijn knieën waren richting mijn borst getrokken en mijn hoofd lag achterover gebogen over de slee. Ik voelde dat de man mij weer bij, in en over mijn vagina begon te likken. Ik werd weer gepenetreerd door de vinger(s) van de man. Wederom probeerde de man mij te penetreren met zijn penis op de manier zoals ik eerder heb verteld. Toen ik op een gegeven moment zei: “Nee, ik wil niet meer”, zei de man: “Het is jammer dat ik mijn wapen aan haar heb meegeven, want anders knalde ik jou neer en mij erbij”. Even later zei de man nog: “Als ik niet klaarkom en zij en mijn vrienden komen daar achter, dan ben ik een sukkel en dat krijg jij het verduren”. Dit heeft de man zeker drie keer herhaald. Ik bleef herhalen dat het genoeg geweest was, dat alles mij zeer deed en dat hij kon zien dat ik met mijn hele lichaam aan het trillen was. Uiteindelijk kreeg ik mijn autosleutels van de man terug. Ik had toen ook mijn mobieltje heel onopvallend in de zak van mijn spijkerjasje gedaan. Ik was bijna de deur (de rechtbank begrijpt ‘van de box’) uit, toen de man zei dat ik mijn mobiele telefoon aan hem moest geven. Ik moest mijn telefoon afgeven. Niet veel later ben ik met ‘Moeders’ samen naar buiten gelopen. Ik ben toen in mijn auto gestapt en weggereden.
Ik heb gedurende de hele gijzeling (de rechtbank begrijpt ‘wederrechtelijk vrijheidsberoving) en verkrachting verschillende gevoelens gehad. In ben in eerste instantie vreselijk bang geweest. Ik ben bang geweest om mijn leven te verliezen. Ik was bang dat ik er niet levend uit zou komen. Dit kwam door de dreigementen die hij uitte tegen mij. Lichamelijk heeft de man mij vernederd en veel pijn gedaan. De man had geen enkel recht om mij van mijn vrijheid te beroven, om mijn lichaam aan te raken en te dwingen tot allerlei seksuele handelingen, noch heeft hij het recht gehad om zich mijn spullen toe te eigenen. Ik heb mij door de man constant bedreigd gevoeld.
- 2.
Een proces-verbaal met nummer 2005216792-8 van 7 september 2005, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar G. de Haan (doorgenummerde pagina 98 tot en met 101).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [vriend van slachtoffer], zakelijk weergegeven:
Op 7 september 2005 was ik bij mijn vriend te Amsterdam. Omstreeks 03:00 uur werd er aangebeld. Ik heb even later gezien dat mijn vriendin [slachtoffer 1] in de woonkamer op de bank zat. Ik zag dat [slachtoffer 1] mij aankeek en begon te huilen. Ik hoorde [slachtoffer 1] zeggen: “Het is zo erg”. Ik zag dat [slachtoffer 1] angstig was. Ik zag dat [slachtoffer 1] op een manier mij aankeek zoals ze mij nog nooit heeft aangekeken. [slachtoffer 1] begon toen haar verhaal te vertellen. Ze zei tot slot tegen mij: “Nadat ik samen met de vrouw (de rechtbank begrijpt ‘Moeders’) naar buiten ben gelopen, ben ik als een gek naar jou gereden.”
- 3.
Een proces-verbaal met nummer 2005216792-5 van 7 september 2005, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren I.C. Franke en V.C. Corver (doorgenummerde pagina 70 tot en met 74).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in de op 7 september 2005 afgelegde verklaring van [getuige], wonende aan de Overveenstraat te Amsterdam, zakelijk weergegeven:
Vannacht heb ik [verdachte] en een meisje aangeboden dat zij mijn box mochten gebruiken. We zijn met z’n drieën naar de box van mijn woning gelopen. In de box heb ik het meisje op een gegeven moment horen zeggen: “Hou nou op, het doet mij zeer. Ik wil dit niet meer. Ik wil naar huis”. Ik hoorde toen dat [verdachte] tegen haar zei: “Ik wil dit afmaken en als ik het niet af kan maken dan zwaait er wat”. Ik hoorde dat hij op een dwingende en dominante wijze het meisje vertelde hoe zij moest staan en welke houding zij aan moest nemen zodat hij haar beter in de kont kon neuken. Hij snauwde echt tegen het meisje. Ook heb ik hem op een gegeven moment letterlijk horen zeggen: “Des te beter je meewerkt, des te sneller zijn wij klaar en ben je ervan af”. Even later heb ik het meisje horen zeggen: “Ik wil het niet meer. Het doet mij pijn en ik wil naar huis”. Toen het meisje en ik naar de auto liepen, moest het meisje haar mobiele telefoon afgeven aan [verdachte]. Ik zag dat zij dat deed. Daarna ben ik met het meisje meegelopen naar haar auto. Onderweg naar haar auto vertelde zij mij dat zij vanaf 22:30 uur werd vastgehouden door [verdachte] en verkracht. Ik zag dat zij stijf van angst stond. Zij was echt heel verdrietig en bang. Zij wilde weg en is toen ook weggereden.
- 4.
Een proces-verbaal met nummer 2005216792-13 van 7 september 2005, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren B. Nolet en W.E. Groeneweg-Roode (doorgenummerde pagina 120 tot en met 126).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als de op 7 september 2005 afgelegde verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Gisteren kwam ik op het Buikslotermeerplein (de rechtbank begrijpt ‘te Amsterdam’) [slachtoffer 1] tegen. Ik kende haar niet en kwam later pas achter haar naam. Ik heb in haar portemonnee gekeken en ik zag dat er rond de 300 euro inzat. Ik wilde seks met die vrouw. Het was nog een beetje voelen met mijn vinger. Ze lag op haar rug in de auto. Zo zat ik met haar te spelen. Ik heb ook geprobeerd seks met haar te hebben in de bosjes, liggend op de grond. Later heeft ‘Moeders’ de box opengemaakt. Ik heb ook daar geprobeerd met het meisje te vrijen, maar ze wilde niet. Ik heb aan het meisje gevraagd haar gsm achter te laten in de box. Ze zei tegen mij dat ik haar moest laten gaan: “laat me nou gaan”. Ze heeft een paar keer tegen mij gezegd dat ze weg wilde. Met ‘niet lukken’ bedoel ik dat mijn ding niet stijf werd. Ik ben een hele tijd bezig geweest en het lukte maar niet. Ik heb op haar gelegen maar het lukte niet. Ook van achteren heb ik het geprobeerd maar ook dat lukte niet, ook niet in de bosjes. Over de seks kan ik nog zeggen dat ik wist dat ik met iets slechts bezig was, dat ik met mijn hoofd tussen haar benen ben geweest, dat ik heb geprobeerd om in haar te komen, dat ik dat ook van achteren geprobeerd heb en dat ze op haar knieën heeft gezeten.
- 5.
Een proces-verbaal van verhoor van getuige d.d. 13 december 2005 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van de [slachtoffer 1], zakelijk weergegeven:
Alle uren dat ik met verdachte ben geweest, is onder dwang geweest. Ik denk dat ik een paar keer mijn bewustzijn heb verloren door de pijn, doordat hij mij pijn deed, door het al die tijd in één houding moeten liggen, maar ook door de uitputting. Ook heeft hij meer keren gezegd dat, als ik zou vluchten, de kogels sneller zouden zijn dan ik zou rennen. Hij heeft meer keren gezegd dat hij mij van het leven zou beroven als ik zou tegenstribbelen. Uiteraard heb ik tegengestribbeld. Als ik dat deed, werd hij alleen maar agressiever. Op het moment (de politierechter begrijpt ‘6 september 2005’) dat hij (de rechtbank begrijpt ‘verdachte’) mij in de auto wilde hebben, toonde hij veel agressie. Hij heeft een heel dreigend gezicht; hij kan heel dreigend uit zijn ogen kijken. Hij is vrij fors voor zijn lengte en hij straalt agressie uit. Ook zei hij dat ik in de auto moest stappen omdat hij mij anders neer zou schieten en dat hij een ontsnapte tbs-er was. Dit alles heeft hij drie keer gezegd omdat ik de eerste twee keer nog niet kon bevatten wat hij zei. Hij begon daar ook voor het eerst over een pistool dat hij bij zich zou hebben. Terwijl hij dat zei, hield hij zijn handen in zijn zakken. Als hij zijn handen buiten zijn zakken had gehouden, had ik misschien minder snel geloofd dat hij een vuurwapen bij zich had. Ik wist dat er een paar weken eerder een negroïde man was ontsnapt uit een tbs-kliniek, zodat zijn bewering juist kon zijn. Toen hij zei dat hij een ontsnapte tbs-er was en dat hij zou schieten als ik niet in zou stappen, raakte ik in verwarring.
Ik heb vanaf het eerste moment gezegd dat ik niet wilde wat hij deed, dat ik weg wilde, dat ik wilde dat hij me liet gaan en dat ik bang was. Hij reageerde daarop door er over heen te praten, of dingen in de trant van dat ik niet kon ontsnappen.
- 6.
Een proces-verbaal van verhoor van getuige d.d. 28 februari 2006 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van de [getuige], zakelijk weergegeven:
Ik kan mij onder meer het volgende herinneren van het voorval met de verdachte die ik [verdachte] noem en het meisje begin september 2005. Op een gegeven moment kwam in de box dat verdrietige stemmetje van dat meisje naar boven. Het meisje zei “wil je nu ophouden, je bent al de hele dag met mij op sleeptouw”. Het meisje had pijn.
Later heb ik de babyolie gehaald nadat het meisje begon te grienen. [verdachte] zei in de box op een niet vriendelijke manier tegen het meisje “als je nou je benen niet wijd doet, dan zwaait er wat.” Ik ben babyolie gaan halen omdat het meisje begon te jammeren dat het genoeg was geweest.
- 7.
Een proces-verbaal met nummer 2004314858-1 van 28 december 2004, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren H. Balsing en R.G.A. Berlips (doorgenummerde pagina 5 en 6).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Op dinsdag 28 december 2004 omstreeks 18:43 kregen wij een oproep dat zich een zedenmisdrijf had afgespeeld te Amsterdam. Ter plekke gekomen, zagen wij, verbalisanten, dat een vrouw, bewoonster van perceel [adres], hevig geëmotioneerd was en totaal overstuur. Zij verklaarde ons met horten en stoten het volgende:
Ruim een uur geleden werd er bij mij aan de deur gebeld. Nadat ik had opengedaan zag ik dat er een man voor de deur stond, die ik ken onder de naam [verdachte]. [verdachte] heeft in mijn woning wel een halfuur tegen mij zitten praten. Hij vertelde mij dat hij een pistool had en dat hij mij wel zou kunnen neerschieten, en meer van dergelijke dingen. [verdachte] maakte mij wel erg bang.
[verdachte] heeft mij in het toilet verkracht. Hij is met zijn penis in mij geweest. Hij kreeg hem niet goed stijf. Ik moest steeds voorovergebogen staan. Ik kan [verdachte] goed herkennen.”
- 8.
Een proces-verbaal met nummer 2004314858-1 van 29 december 2004, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar L.J. Timmermans (doorgenummerde pagina’s 7 tot en met 11).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van de [slachtoffer 2], zakelijk weergegeven:
Ik zag dat op 28 december 2004 te Amsterdam [verdachte] zijn voet tussen de voordeur en het kozijn plaatste en de voordeur openduwde. [verdachte] drong als het ware mijn woning binnen. [verdachte] (de rechtbank leest ‘[verdachte]’) heeft later gezegd: “Je maakt mij paranoia. Houd je kop, ander schiet ik je dood en dan schiet ik mijn eigen ook door mijn kop, maar eerst ga jij eraan”. Ik werd bang, maar wilde zo kalm mogelijk overkomen. [verdachte] herhaalde echter vaak dat hij mij ging doodschieten. [verdachte] voelde daarbij met een van zijn handen aan de binnenzijde van zijn jas alsof hij naar een pistool greep. [verdachte] vertelde dat hij een pistool bij zich had. Ook zei [verdachte] dat het pistool op scherp stond. Ik geloofde dat [verdachte] een pistool bij zich had. Ik was inmiddels enorm bang voor [verdachte]. Ik dacht dat ik het nieuwe jaar niet meer zou zien. Toen ik even later begon te huilen, reageerde [verdachte] hierop door te zeggen: “Houd je kop of ik schiet je dood”.
Later ben ik naar het toilet gelopen. Opeens stond [verdachte] ook in de toiletruimte. Ik hoorde [verdachte] daar tegen mij zeggen dat ik het licht moest uitdoen en mijn broek moest laten zakken. [verdachte] zei tegen mij ik mij moest omdraaien. Ik stond nu dus met mijn rug naar hem toegekeerd. [verdachte] zei dat ik voorover moest buigen. Ik deed dit, want ik voelde tegen de achterzijde van mijn hoofd werd geduwd. Ik weet niet wat dat was, een pistool of een vinger. [verdachte] zei dat ik moest doen wat hij zei, anders zou hij mij doodschieten. Ik was doodsbang. [verdachte] zei tegen mij dat ik mij zelf moest vingeren en aan mijzelf moest zitten. Ik zei hem wel duizend keer dat ik dit niet wilde. Ik vroeg hem waarom hij dit nou deed. [verdachte] duwde mij ook steeds lager naar de grond, zodoende kwam ik keihard op mijn knieën terecht. [verdachte] penetreerde mij, terwijl ik voorover geboden stond, vaginaal. Dit lukte maar gedeeltelijk omdat hij geen volledige erectie kreeg. [verdachte] wilde dat ik hem aftrok. Ik deed dit niet. Er kwam opeens een soort van oerkracht in me. Ik gaf [verdachte] een duw en rende de woning uit. Ik rende voor mijn leven. Bij mij benedenbuurman, [buurman van slachtoffer 2], ben ik binnengelaten en heb ik de politie gebeld.
Ten aanzien van het onder 4 bewezen geachte:
- 9.
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2004314858-1 van 31 december 2004, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren L.J. Timmermans en S. Teuthof (doorgenummerde pagina 50).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van de verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Op 31 augustus 2004 (de rechtbank begrijp ‘31 december 2004’) verklaarde [buurman van slachto[buurman van slachtoffer 2], wonende op het adres [adres] dat er op 28 december 2004 tussen 18:30 en 19:00 uur veelvuldig hard werd aangebeld. [buurman van slachtoffer 2] zag zijn buurvrouw [slachtoffer 2] volledig over haar toeren voor de deur staan. Zij huilde en stond te trillen. [buurman van slachtoffer 2] hoorde [slachtoffer 2] zeggen dat zij verkracht was.
- 10.
Een proces-verbaal met nummer 2004314858-11 van 31 december 2004, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren S. Teuthof en G.J. van den Haak (doorgenummerde pagina’s 58 tot en met 62).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Ik ga nu praten over de avond waarop het gebeurd is. Dan heb ik het over woensdag- of dinsdagavond. Ik heb die avond seks met [slachtoffer 2] gehad. Wij zijn in de badkamer geweest. Hierna is zij weggelopen. Ik heb seks met haar gehad, terwijl zij voorover gebogen stond. Ik ben denk ik drie of vier keer in haar geweest.
- 11.
Een proces-verbaal met nummer 2004314858-3 van 28 december 2004, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar S. Teuthof (doorgenummerde pagina 46).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van de verbalisant, zakelijk weergegeven:
Op 28 december 2004 wees aangeefster [slachtoffer 2] tijdens een fotoconfrontatie foto nummer 56 aan, waarbij zij verklaarde dat dat de dader was. Uit de HKS blijkt dat dit de foto is van: [verdachte].
De aangeefster verklaarde daarbij: “Ik weet voor de volle 100 % zeker dat dit de man is die mij heeft verkracht”.
- 12.
Een geschrift, te weten een Onderzoek Zedendelicten opgemaakt door arts B.H. Wink-Brugman (doorgenummerde pagina 30).
Dit geschrift, gedateerd 28 december 2004, houdt onder meer, als constatering van de arts, zakelijk weergegeven:
Pijnlijke rode rechter knie.
4.2. Nadere bewijsoverweging.
De rechtbank stelt voorop dat zij, gelet op de werkwijze van verdachte tijdens de verkrachtingen waarover de aangevers afzonderlijk en uit eigen wetenschap verklaren, de verklaringen van aangeefsters – in onderling verband en samenhang bezien - kruislings bruikbaar acht voor het bewijs van de telastegelegde feiten. Te meer nu deze werkwijze op een aantal punten treffend overeenkomt, is ook voor wat betreft feit 4, voldoende wettig bewijs voorhanden, terwijl de rechtbank ook overigens op grond van dat bewijs de overtuiging heeft bekomen dat verdachte de telastegelegde feiten heeft begaan.
De uit het proces-verbaal gebleken (deels door de verdediging benoemde) tegenstrijdigheden zijn daarbij van ondergeschikt belang, omdat deze tegenstrijdigheden niet zien op de voor de bewezenverklaring van essentieel belang zijnde feiten en omstandigheden. De rechtbank ziet, anders dan de raadsman, geen aanleiding om de verklaring van aangeefster [slachtoffer 2] voor wat betreft die feiten en omstandigheden als onbetrouwbaar aan te merken.
5. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straf en maatregel
7.1. De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar onder 1 tot en met 4 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren, met aftrek van voorarrest en voorts dat verdachte een maatregel tot terbeschikkingstelling (hierna: tbs) zal worden opgelegd met bevel tot verpleging van overheidswege.
Subsidiair heeft de officier van justitie gevorderd dat - indien de rechtbank geen tbs zal opleggen - verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren.
Tevens heeft de officier van justitie gevorderd de toewijzing van de vordering van de benadeelde tot een bedrag van € 14.215,79 alsmede de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde niet (volledig) betaald en (volledig) verhaal niet mogelijk is, dat hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 206 dagen.
De officier van justitie heeft, tenslotte, gevorderd de tenuitvoerlegging te gelasten van een bij vonnis van de politierechter te Amsterdam d.d. 17 november 2004 voorwaardelijk opgelegde straf.
De in het dossier aanwezige beslaglijst is overigens, op verzoek van de officier van justitie, uit het dossier verwijderd. De vordering tot inbeslagname dient dan ook als ingetrokken beschouwd te worden. De verdediging heeft daartegen geen bezwaar gemaakt.
7.2. De rechtbank komt tot de hierna te noemen strafoplegging.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van de bewezen geachte feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft in de avond van 6 september 2005 een jonge – hem willekeurig passerende - vrouw gevolgd en haar onder bedreiging gedwongen om met hem in haar eigen auto plaats te nemen. Verdachte is hierop met het slachtoffer in de auto weggereden, waarna al snel duidelijk werd dat hij uit was op seks. Verdachte heeft deze seks door geweld en bedreiging met geweld afgedwongen. In de hierop volgende uren heeft verdachte met het slachtoffer kris kras door Amsterdam-Noord gereden en heeft hij op meerdere locaties in en buiten de auto het slachtoffer tot viermaal toe langdurig verkracht. Deze verkrachtingen vonden plaats onder voor het slachtoffer zeer vernederende, beangstigende en pijnlijke omstandigheden, waarbij verdachte bovendien zijn kans heeft schoon gezien om het slachtoffer geld en een mobiele telefoon te ontvreemden.
Dit zijn zeer ernstige feiten en verdachte heeft hiermee een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van het slachtoffer, zeker omdat verdachte het slachtoffer van het begin tot het eind in de veronderstelling heeft gelaten dat zij voor haar leven moest vrezen. Dat het slachtoffer al die tijd te maken had met een haar onbekende, fors gebouwde, man die zichtbaar onder invloed verkeerde van verdovende middelen, maakt dat deze gebeurtenis voor het slachtoffer een nachtmerrie moet zijn geweest. Met de voortdurende aaneenschakeling van geweld, bedreigingen en vernederingen heeft verdachte het slachtoffer bovendien weerloos en verslagen laten voelen, zodanig dat zij uiteindelijk tegen verdachte heeft gezegd dat, als de situatie nog langer zou duren, ze nog liever door hem doodgeschoten wilde worden.
Daarnaast heeft verdachte nog geen jaar voor deze gebeurtenis een andere vrouw in haar eigen woning verkracht. Ook deze verkrachting is vanwege de ernstige inbreuk die hiermee op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer is gemaakt een bijzonder ernstig feit. Verdachte heeft ook deze vrouw onder vernederende en beangstigende omstandigheden gedwongen om seksuele handelingen te verrichten, nota bene in haar eigen huis, een plaats waar men zich juist veilig zou moeten kunnen voelen.
Het is niet in de laatste plaats vanwege deze omstandigheden, dat de ervaring leert, dat slachtoffers van dergelijke feiten hiervan over het algemeen zeer langdurige en ernstige psychische gevolgen ondervinden. Uit een do[slachtoffer 1] ter zitting afgelegde slachtofferverklaring zijn deze gevolgen ook op heldere wijze geconcretiseerd. Het slachtoffer heeft onder meer te kampen met angstige en depressieve gevoelens, lichamelijk klachten, herbelevingen, gevoelens van onzekerheid en sociale isolatie. De gebeurtenissen zijn voor haar bovendien dermate traumatisch gebleken, dat zij – inmiddels bijna een jaar later - nog professionele begeleiding behoeft.
In ieder geval is niet uit te sluiten dat beide slachtoffers deze gebeurtenis hun leven lang bij zich zullen dragen, zoals [slachtoffer 1] zelf ook al bij de politie heeft verklaard.
Meer in het algemeen hebben de stuitende details over de aard en de omvang van de door verdachte gepleegde feiten alsmede de willekeurige en lichtvaardige wijze waarop deze zijn gepleegd, de rechtsorde ernstig geschokt. Gezien de reacties in de lokale media, is zeer waarschijnlijk dat velen, en in het bijzonder vrouwen in Amsterdam-Noord, hierdoor gevoelens van angst, onrust en onveiligheid in hun eigen woonomgeving hebben ervaren en nog ervaren.
Bij de vaststelling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank naast de ernst van de feiten, het leed dat verdachte heeft berokkend bij de slachtoffers en hun naasten, en de mate waarin de rechtsorde is geschokt, met betrekking tot de persoon van verdachte eveneens kennis genomen van het uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 8 september 2005, waaruit blijkt dat verdachte eerder is voor geweldsdelicten, waaronder – meermalen – vrijheidsberoving.
Al met al acht de rechtbank een gevangenisstraf van aanzienlijke duur passend en geboden.
7.3. Terbeschikkingstelling
7.3.1 De rapportage(s)
Tijdens het vooronderzoek zijn vragen gerezen omtrent de geestvermogens van verdachte. Bij beschikking van de rechter-commissaris van deze rechtbank is verdachte daarom, op advies van een psycholoog en psychiater verbonden aan de Forensisch Psychiatrische Dienst te Amsterdam, ter observatie overgebracht naar het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC). Ondanks dat verdachte heeft geweigerd mee te werken aan een onderzoek, heeft het PBC van deze observatie een rapport opgemaakt.
De rechtbank heeft acht geslagen op dit PBC-rapport alsmede op de navolgende – in een eerdere strafzaak opgemaakte - rapporten.
? Het door psychiater J.M.J.F. Offermans opgemaakte rapport d.d. 27 november 2000 houdt onder meer het navolgende in, zakelijk weergegeven:
Psychiatrisch-diagnostisch is er bij betrokkene sprake van een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische trekken, waarbij deze laatste vooral tot functie hebben om onderliggende insufficiëntiegevoelens te overdekken. Voorts is er sprake van een ernstige en langdurige verslavingsproblematiek, waarbij zowel abusus van cocaïne als alcohol voorkomt. Betrokkene lijkt er snel toe over te gaan zijn gedrag te externaliseren en tracht achteraf zijn gedrag te bagatelliseren: hij kan of wil zich hierbij nauwelijks verplaatsen in de gevoelens van angst en bedreiging die het slachtoffer heeft doorgemaakt en neigt ertoe om zichzelf bijna tot slachtoffer te maken.
Onderzochte was ten tijde van het telastegelegde lijdende aan een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische trekken. Voorts is er ten tijde van het ten laste gelegde sprake geweest van cocaïne- en alcoholafhankelijkheid.
Deze stoornis beïnvloedde onderzochtes gedragskeuzes c.q. gedragingen ten tijde van het telastgelegde: bij betrokkene is sprake van een negatieve interactie tussen zijn stoornis en verslavingsproblematiek. Vanuit een hang naar directe behoeftebevrediging, geringe frustratietolerantie en moeite met het omgaan met onrust en negatieve gevoelens neigt betrokkenen gemakkelijk tot abusus van zowel cocaïne als alcohol. Om zich te voorzien van de noodzakelijke financiële middelen komt betrokkene tot crimineel gedrag.
De ten laste gelegde feiten kunnen betrokkene in enigszins verminderde mate worden toegerekend.
? Het door psycholoog R.A. Sterk opgemaakte rapport d.d. 30 november 2000 houdt onder meer het navolgende in, zakelijk weergegeven:
Er is bij betrokkene sprake van een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische trekken. Tevens is sprake van een alcohol- en harddrugafhankelijkheid. Deze psychische problematiek speelde een rol ten tijde van het telastegelegde.
Betrokkene schetst een beeld van zichzelf als van een helper, een redder. Dergelijke gevoelens en gedachten lijken zijn gevoelens van minderwaardigheid en kleinheid die ten grondslag liggen aan zijn narcistische problematiek, te moeten compenseren. Naast de beperkte draagkracht van betrokkene, wat tot gevolg heeft dat hij sterk uit balans raakt na tegenslag, is er sprake van een ernstig verstoorde gewetensontwikkeling. Hij is egocentrisch en houdt in zijn belangenafweging geen rekening met de wensen en verlangens van anderen. Hij jaagt op een grensoverschrijdende manier zijn eigen verlangens na, welke gericht zijn op een snelle behoeftebevrediging. Zijn beperkt ontwikkelde gewetensfunctie blijkt ook uit zijn sterke neiging tot externaliseren.
Ten aanzien van het telastegelegde staan de antisociale trekken van zijn persoonlijkheidsstoornis voorop. Zijn verstoord ontwikkelde gewetensfunctie werkt onvoldoende remmend op zijn crimineel gedrag en door zijn beperkte draagkracht als gevolg van zijn enigszins zwakgestructureerde persoonlijkheid verdraagt betrokkene negatieve gevoelens slecht, die hij dan ook snel gedempt wil hebben door middel van alcohol en drugs. Tevens brengt zijn beperkte draagkracht en zijn geringe frustratietolerantie met zich mee dat hij nauwelijks uitstel verdraagt van verlangens. Deze beperkingen in zijn persoonlijkheid leiden, afgezien van het bewuste afwegingsproces ten tijde van het telastegelegde, tot enige vermindering van de toerekeningsvatbaarheid.
? Het door psycholoog E.H. Ameling en psychiater T.A. Wouters in het PBC opgemaakte rapport d.d. 13 april 2006 houdt onder meer het navolgende in, zakelijk weergegeven:
Psychologisch onderzoek:
Door de eerste onderzoekers wordt eensluidend een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische trekken vastgesteld. Het gedrag dat betrokkene tijdens deze observatieperiode op de afdeling laat zien past bij deze diagnose en is er in ieder geval niet strijdig mee. Hij probeert zijn gedrag te controleren, verzorgt zichzelf goed, wil zich voorbeeldig gedragen en neemt op sommige omenten de rol van groepsleider op zich, iets dat ook in het eerdere rapport van Sterk wordt vermeld. Hij verdraagt de rol van onmachtige niet en wil de machtige, controlerende zijn; in zijn aard narcistische problematiek. De narcistische problematiek komt in essentie terug in de veroordelingen voor vrijheidsberoving en verkrachting in het verleden, alsook in de hem thans telastegelegde feiten van dezelfde aard. De antisociale kant werd in het PBC iets minder waargenomen, doch deze kant is gemakkelijk af te leiden uit zijn gedrag in het verleden, vooral vanaf ongeveer zijn 12e jaar. Dat betekent dat er gegeven de feiten dat deze stoornis in 2000 is vastgesteld, dat weinig behandeling heeft plaatsgevonden en dat een persoonlijkheidsstoornis zeer moeilijk behandelbaar is, thans eveneens een persoonlijkheidsstoornis met narcistische en antisociale trekken kan worden vastgesteld.
De vraag of eventueel verband bestaat tussen deze stoornis en de hem ten laste gelegde feiten is moeilijk te beantwoorden, niet zozeer vanwege de aard van de feiten als wel vanwege het gegeven dat de specifieke drijfveren ten tijde van het telastegelegde niet met hem konden worden besproken en vooral de rol van alcohol en cocaïne niet helder is geworden. Daarmee kan geen verband tussen stoornis en de ten laste gelegde feiten aannemelijk worden gemaakt en betrokkene is daarmee als volledig toerekeningsvatbaar te beschouwen.
Psychiatrisch onderzoek:
Voor een korte samenvatting van eerder onderzoek (rapportages Sterk en Offermans uit 2000) wordt verwezen naar het psychologisch rapportonderdeel. Toen kon goed onderzoek worden verricht en werd er een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische trekken bij betrokkene vastgesteld. Er worden in het huidige beperkte milieuonderzoek geen aanwijzingen gevonden die de eerder getrokken conclusies (zouden kunnen) weerspreken. Er zijn thans geen aanwijzingen om een andere diagnose te vermoeden dan de persoonlijkheidsstoornis die in 2000 werd vastgesteld. Er zijn geen aanwijzingen die die diagnose in twijfel zouden trekken.
Het bovenstaande in aanmerking genomen is het voor het onderzoekend team niet mogelijk gebleken om een voldoende beargumenteerd verband te leggen tussen de bij betrokkene veronderstelde psychiatrische (persoonlijkheids)stoornis en de hem ten laste gelegde feiten. Om die reden kunnen wij geen uitspraak doen over de eventuele mate van verminderde toerekeningsvatbaarheid of de kans op recidive als gevolg van de geestesstoornis. Betrokkene dient derhalve volledig toerekeningsvatbaar worden beschouwd.
Conclusie:
De mogelijkheden van diagnostiek op basis van eigen onderzoek zijn onvoldoende gebleken om onafhankelijk tot betrouwbare uitspraken te komen omtrent de eventuele aanwezigheid van een persoonlijkheidsstoornis. Het onderzoekend team heeft daardoor ook geen verband kunnen leggen tussen een eventuele psychiatrische stoornis en de eventuele belemmerende doorwerking daarvan in de vrijheid van zijn handelen in relatie tot de hem ten laste gelegde feiten. Betrokkene dient derhalve als volledig toerekeningsvatbaar te worden beschouwd. Het team kan geen uitspraak doen over de kans op recidive op basis van gedragskundige problematiek en onthoudt zich van advies.
De rechtbank verenigt zich met deze rapporten - in onderlinge samenhang bezien -, behoudens hetgeen in het rapport van het PBC wordt geconcludeerd ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid.
7.3.2. Overwegingen naar aanleiding van de rapportages
De raadsman heeft geconcludeerd dat het dossier onvoldoende gegevens bevat om tot de beslissing te komen dat tbs moet worden opgelegd.
Hij heeft daartoe aangevoerd dat de psychische stoornis die in 2000 is vastgesteld, niet tevens in 2006 had kunnen worden vastgesteld op grond van het onderzoek in het PBC. Dat onderzoek heeft – aldus de raadsman – onvoldoende voorgesteld. De aanname van een stoornis is derhalve uitsluitend op oude rapportage gebaseerd, hetgeen in strijd zou zijn met verschillende wettelijke bepalingen en met jurisprudentie hieromtrent.
Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat – eveneens als gevolg van ontoereikend recent onderzoek - niet aannemelijk is dat sprake is van een causaal verband tussen de veronderstelde stoornis en de telastegelegde feiten en dat evenmin sprake is van een causaal verband tussen een stoornis en de kans op recidive.
De rechtbank overweegt ten aanzien hiervan als volgt.
De wet verlangt voorafgaand aan een last tot terbeschikkingstelling een multidisciplinair advies van twee gedragsdeskundigen, waaronder een psychiater, welk advies niet ouder is dan één jaar. Gebleken is echter dat verdachte in het kader van de thans bewezen feiten aan zo’n onderzoek geen medewerking heeft willen verlenen: verdachte dient daarmee te worden aangemerkt als een zogenoemde weigerende observandus.
Artikel 37, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht, maakt het mogelijk dat ook aan een weigerende observandus een terbeschikkingstelling met dwangverpleging kan worden opgelegd. Bovengenoemde eis van recente multidisciplinaire rapportage geldt in zo’n geval niet. Wel dient te worden vastgesteld dat verdachte op het moment van het begaan van de misdrijven leed aan een psychische stoornis en dient er zoveel mogelijk informatie te worden vergaard over de wenselijkheid van een terbeschikkingstelling.
In het PBC is een compleet onderzoek in 2006 niet mogelijk gebleken. De deskundigen hebben derhalve afgezien van een advies omtrent de mogelijke behandelmogelijkheden alsmede van een conclusie omtrent het recidiverisico. Om diezelfde reden is de rechtbank van oordeel dat het PBC zich eveneens had moeten onthouden van een conclusie omtrent de toerekeningsvatbaarheid.
De rechtbank stelt dat zij op grond van de inhoud van het rapport van het PBC uit 2006, in het licht van de rapporten uit 2000, mede gelet op de aard en de ernst van feiten en de documentatie van verdachte, over toereikende gegevens beschikt om tot besluitvorming te komen over de oplegging van de tbs-maatregel. Dat door de weigerachtige houding van verdachte recent geen conclusie omtrent de toerekeningsvatbaarheid en het recidiverisico kon worden getrokken en dat – ook in 2000 – niet is geadviseerd over de wenselijkheid van een terbeschikkingstelling, doet daar, gelet op het bovenstaande, niet aan af.
Bij de beslissing tot opleggen van tbs ziet de rechtbank zich allereerst gesteld voor de vraag of bij de verdachte ten tijde van het begaan van de hiervoor bewezen verklaarde strafbare feiten sprake was van een gebrekkige ontwikkeling dan wel een ziekelijk stoornis van de geestvermogens.
Daarbij dient vooropgesteld te worden dat de precieze aard en omvang van zo’n gebrekkige ontwikkeling of stoornis thans niet kan worden vastgesteld. Dit is echter enkel en alleen te wijten aan de weigering van de verdachte om mee te werken aan onderzoek waarbij de verdachte ook overigens tijdens het onderzoek ter terechtzitting heeft geweigerd op enigerlei wijze inzicht te verschaffen in zijn drijfveren.
Wel kan de rechtbank vaststellen dát verdachte ten tijde van het plegen van de thans bewezen misdrijven lijdende was aan persoonlijkheidsstoornis met narcistische en antisociale trekken. De rechtbank onderschrijft immers de bevindingen van het PBC met betrekking tot de aanwezigheid van deze stoornis. Doordat verdachte, sinds zijn veroordeling in 2000, weinig behandeling heeft gehad en de persoonlijkheidsstoornis, waaraan verdachte toentertijd eveneens lijdende was, zeer moeilijk behandelbaar is kan het, ook naar het oordeel van de rechtbank, niet anders zijn dan dat verdachte ook op het moment van zijn verblijf in het PBC
- -
en dus ook ten tijde van de telastegelegde feiten - nog lijdende was aan deze stoornis.
Voorts is, naar het oordeel van de rechtbank, vast komen te staan dat de feiten verdachte als gevolg van deze stoornis verminderd kunnen worden toegerekend. Ook het causaal verband – kort gezegd – tussen de stoornis en de feiten is daarmee aangetoond. De rechtbank komt tot dit oordeel op grond van de omstandigheid dat in 2000 wordt geadviseerd verdachte naar aanleiding van een serie ernstige geweldsdelicten (diefstallen met geweld) enigszins verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren. Psycholoog E.H. Ameling stelt in 2006 dat de narcistische problematiek in zijn essentie terugkomt in misdrijven zoals vrijheidsberoving en verkrachting. Dat verdachte tijdens het plegen van de onderhavige misdrijven in enigerlei mate onder invloed heeft gestaan van deze psychische stoornis is, gezien de gedetailleerde weergave van het – gewelddadige en vernederende - gedrag van verdachte tijdens het plegen van onderhavige feiten en bezien in het licht van deze stelling, aannemelijk.
Ten slotte constateert de rechtbank nog dat het recidiverisico groot moet worden geacht: het is aannemelijk dat verdachte, indien hij onbehandeld terugkeert in de maatschappij, mede als gevolg van zijn stoornis opnieuw zal overgaan tot het plegen van strafbare feiten. Hierdoor kan verdachte, gezien de ernst van de onderhavige feiten, niet anders worden gezien dan als een gevaar voor de maatschappij. De rechtbank heeft daarbij acht geslagen op de veroordelingen voor eerdere geweldsmisdrijven, waarbij een toename is te constateren van de ernst en frequentie van de feiten, te meer nu de onderhavige feiten zich in een tijdsbestek van één jaar hebben voorgedaan, terwijl er bovendien, voor wat betreft het herhalingsgevaar in meer algemene zin, sprake is van jarenlange afhankelijkheid van alcohol en drugs.
De rechtbank merkt hierbij nog op dat de proceshouding van verdachte, doordat hij noch ter zitting, noch in het PBC een uitleg of toelichting op of over zijn daden heeft willen geven, terwijl de ernst van de feiten daar nu juist wel om vraagt, heeft bijgedragen aan de beeldvorming dat bij verdachte geen sprake is enig reëel ziekte-inzicht of besef. De rechtbank heeft dit betrokken bij haar overwegingen met betrekking tot de causaliteit en het recidivegevaar.
Concluderend is gebleken dat verdachte ten tijde van het plegen van de misdrijven lijdend was aan een psychische stoornis en dat deze feiten hem in verminderde mate kunnen worden toegerekend, alsmede dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van die maatregel eist omdat er recidivegevaar is.
Met het enkel opleggen van een gevangenisstraf kan daarom niet worden volstaan. Aangezien de bewezen feiten misdrijven zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld dient verdachte op grond van het vorenstaande ter beschikking gesteld te worden en van overheidswege te worden verpleegd.
De raadsman van verdachte heeft (meer subsidiair) nog aangevoerd dat verdachte, als alternatief voor de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging, kan worden behandeld in het kader van een terbeschikkingstelling met voorwaarden.
Gezien artikel 38, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, waaruit blijkt dat - indien naast tbs tevens vrijheidsstraf wordt opgelegd - een terbeschikkingstelling met voorwaarden slechts mogelijk is wanneer deze straf op lager dan drie jaar is bepaald, komt de rechtbank aan de inhoudelijke behandeling van dit verzoek niet toe.
7.4. Benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1], van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor de behandeling in dit strafgeding. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van de hiervoor bewezen feiten, rechtstreeks schade heeft geleden.
De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 9.706,25 (zegge: negenduizend zevenhonderd zes euro en vijfentwintig eurocent). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken tot op heden begroot op € 4.369,54 (zegge: vierduizend driehonderd negenenzestig euro en vierenvijftig eurocent). De rechtbank is ten aanzien van de in de vordering van de benadeelde partij genoemde post ‘kosten voor rechtsbijstand’, anders dan de officier van justitie, namelijk van oordeel dat dit geen rechtstreekse schade betreft in de zin van artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering en zal deze proceskosten toewijzen ex artikel 592 a Wetboek van Strafvordering. Ook deze kosten zijn niet onnodig gemaakt en hierbij is overigens dezelfde maatstaaf gehanteerd als in eenvoudige civiele procedures.
In het belang van [slachtoffer 1], voornoemd, wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd voor het bedrag van € 9.706,25 (zegge: negenduizend zevenhonderd zes euro en vijfentwintig eurocent).
Ten aanzien van voornoemde ‘kosten voor rechtsbijstand’ vermeldt de rechtbank nog dat, nu deze kosten niet als rechtstreekse schade aan te merken zijn, zij ook niet in aanmerking worden genomen bij de oplegging van de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
7.5. Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich de op 20 september 2005 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/021901-04, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 17 november 2004 van de politierechter te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken, met bevel dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel niet is nagekomen de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich gedurende de proeftijd dient te gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen van Jellinek Justitiële Verslavingszorg te Amsterdam zolang deze instelling dat nodig acht.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van die dat voorwaardelijke strafdeel te gelasten.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 37a, 37b, 57, 242, 282, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
9. Beslissing
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 tot en met 4 telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 en 4 telastegelegde;
verkrachting, meermalen gepleegd
ten aanzien van het onder 2 telastegelegde;
opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden
ten aanzien van het onder 3 telastegelegde;
afpersing
en
diefstal voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast dat verdachte ter beschikking gesteld zal worden en beveelt dat hij van overheidswege verpleegd zal worden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer 1], voornoemd, toe tot een bedrag van € 9.706,25 (zegge: negenduizend zevenhonderd zes euro en vijfentwintig eurocent).
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer 1], voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op € 4.369,54 (zegge: vierduizend driehonderd negenenzestig euro en vierenvijftig eurocent).
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, [slachtoffer 1], voornoemd, te betalen de som van € 9.706,25 (zegge: negenduizend zevenhonderd zes euro en vijfentwintig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 183 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van de voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voorzover deze voorwaardelijk is opgelegd bij voornoemd vonnis d.d. 17 november 2004, zijnde gevangenisstraf voor de duur van 2 weken.
Heft op het – ten aanzien van feit 4 (13/467001-05) - geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F. Salomon, voorzitter,
mrs. M.F.J.M. de Werd en R.M. Troost, rechters,
in tegenwoordigheid van P. de Vries, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 augustus 2006.