Rb. Rotterdam, 17-07-2020, nr. 8492517 CV EXPL 20-13201
ECLI:NL:RBROT:2020:7072
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
17-07-2020
- Zaaknummer
8492517 CV EXPL 20-13201
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2020:7072, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 17‑07‑2020; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
JERF Actueel 2020/279
Uitspraak 17‑07‑2020
Inhoudsindicatie
Vordering 7:268 lid 2 BW, kleinzoon voerde duurzame gemeenschappelijke huishouding met zijn opa en biedt ook voldoende waarborg voor behoorlijke nakoming van de huur. Vordering in conventie toegewezen. Afwijzing vordering tot ontruiming in reconventie.
Partij(en)
RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummer: 8492517 CV EXPL 20-13201
uitspraak: 17 juli 2020 (bij vervroeging)
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser bij exploot van dagvaarding van 23 april 2020,
verweerder in reconventie,
gemachtigde: mr. C.C.J.L. Huurman-Ip Vai Ching te Rotterdam,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
gemeente Schiedam,
gevestigd te Schiedam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
gemachtigde: mr. J.C.G. Franken te Rotterdam,
Partijen worden hierna aangeduid als “ [eiser] ” respectievelijk “de gemeente”.
1. Het verloop van de procedure
1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken:
de dagvaarding, met producties;
de conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie, met producties;
het tussenvonnis van deze rechtbank van 15 juni 2020, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
de conclusie van antwoord in reconventie, met producties;
de e-mail van mr. Huurman van 30 juni 2020, met producties.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 juli 2020. [eiser] is in persoon verschenen, vergezeld door zijn ouders (mevrouw [naam 1] en de heer [naam 2] ) en bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens de gemeente is verschenen mevrouw [naam 3] , bijgestaan door de gemachtigde. Van hetgeen ter zitting is verhandeld heeft de griffier aantekening gehouden.
1.3.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis nader bepaald op heden.
2. De vaststaande feiten in conventie en in reconventie
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1.
Tussen de gemeente en de heer [naam 4] , de grootvader van [eiser] en de vader van [naam 1] , bestond een huurovereenkomst met betrekking tot de woonwagenstandplaats gelegen aan de [adres 1] (hierna ook: de standplaats). [eiser] staat sinds 14 april 1993 op dit adres ingeschreven, waar hij eerst met zijn ouders en later met zijn grootvader woonde. De ouders van [eiser] wonen thans op het adres [adres 2] .
2.2.
De grootvader van [eiser] is op 26 oktober 2019 overleden. De gemeente heeft [naam 1] per brief van 4 december 2019 laten weten dat de woonwagen op de standplaats mag blijven staan totdat duidelijk is aan wie de standplaats toegewezen.
2.3.
Per brief van 3 april 2020 heeft de gemachtigde van [eiser] de gemeente verzocht om de standplaats aan [eiser] toe te wijzen en [eiser] als (nieuwe) huurder van de standplaats te accepteren.
2.4.
Per brief van 16 april 2020 heeft de gemeente aan de gemachtigde van [eiser] laten weten dat bij toewijzing van de standplaats de toewijzingsregels van de gemeente zullen worden gevolgd en dat zij geen aanleiding ziet om de standplaats op voorhand toe te wijzen aan [eiser] .
2.5.
In een brief van kind- en jeugdpsychiater A.J. Stierum van 21 januari 2010 aan het UWV staat over [eiser] – voor zover hier van belang –:
“Hierbij beantwoord ik uw vragen uit uw brief van 14 januari 2010.
[eiser] , geboren op [geboortedatum eiser] , is sinds 8 februari 2005 bij ondergetekende in behandeling.
Diagnostische overweging
Gedragsstoornis beginnend op de kinderleeftijd, ADHD van het gecombineerde type en obsessief–compulsieve en stemmingsproblemen bij een 21-jarige jongeman met een belaste familie-anamnese voor persoonlijkheidsproblematiek, gedragsproblematiek en depressie. Er is sprake van een ingewikkeld multi-problemsysteem, moeder is depressief. [eiser] is een jongeman die snel overschat wordt door zijn extraverte ouwelijke manier van presentatie. Hij gaat horizontale relaties aan, hij accepteert nauwelijks gezag. Er zijn agressieve impulsdoorbraken. Zijn gewetensontwikkeling is zorgelijk evenals het reflectieve en empathische vermogen. Hij is moeilijk te sturen en zelfbepalend. Verder zijn er in inwisselende mate obsessief–compulsieve symptomen aanwezig: dwanghandelingen en dwanggedachten die als de stress oploopt weer terugkeren.
Cognitieve ontwikkeling : Zwakbegaafdheid
(..)”
2.6.
In een medisch onderzoeksverslag van het UWV van 23 november 2015 staat over [eiser] – voor zover hier van belang –:
“(..)
Cliënt is een 26-jarige man. Hij is bekend met een Wajonguitkering sinds 2010 ivm een ontwikkelingsstoornis, een cognitieve stoornis en forse gedragsproblemen.
Cliënt heeft forse beperkingen tav communicatie en omgaan met derden. Cliënt kan moeilijk omgaan met gezag, met veranderingen en wisselende werkomgevingen.
Er zijn beperkingen op de volgende gebieden:
- -
tav leren en toepassen van kennis (schrijven, rekenen, richten van aandacht, ontwikkelen van vaardigheden),
- -
tav algemene taken en eisen (structureren, prioriteiten stellen, zelfstandig of in groepsverband ondernemen van enkelvoudige of meervoudige taken, omgaan met stress en andere mentale eisen, omgaan met nieuwe dingen, het taxeren van eigen mogelijkheden, realiseren van handelingstempo),
- -
tav communicatie: begrijpen van geschreven en non-verbale boodschappen, communiceren, eigen gevoelens uiten, omgaan met gezag.
(..)
Uit recente informatie blijkt dat cliënt niet in staat is om zelfstandig te functioneren. (..) Hij woont bij zijn opa in. (…)
Prognose
De verwachting is dat de medische situatie niet wezenlijk zal veranderen.
(…)”
3. Het geschil in conventie en in reconventie
De vordering in conventie
3.1.
[eiser] heeft gevorderd dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. de gemeente zal verbieden over te gaan tot ontruiming van de standplaats aan de [adres 1] ;
II. zal bepalen dat [eiser] de huurovereenkomst van de standplaats aan de [adres 1] op eigen naam zal kunnen voortzetten;
III. de gemeente zal veroordelen in de kosten van deze procedure.
De vordering in reconventie
3.2.
De gemeente heeft gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [eiser] te veroordelen om binnen één week na betekening van dit vonnis het door [eiser] in gebruik zijnde deel van het perceel [adres 1] , ter grootte van ongeveer 180 m², met al het zijne en de zijnen te ontruimen en ter algehele en vrije beschikking van de gemeente te stellen, zulks zo nodig met de sterke arm, met veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
3.3.
[eiser] heeft ter onderbouwing van zijn vordering in conventie en in het kader van zijn verweer in reconventie – samengevat en voor zover thans van belang – het volgende aangevoerd. Hij voldoet aan de vereisten van artikel 7:268 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) en komt daarom in aanmerking voor voortzetting van de huurovereenkomst. [eiser] , geboren in 1989, woont al vanaf 2000, toen hij 11 was, met zijn grootvader en heeft met hem een duurzame gemeenschappelijke huishouding gevoerd. Er was sprake van financiële verstrengeling: [eiser] betaalde de boodschappen en zijn grootvader de huur. In 2018 is er even sprake van geweest dat [eiser] onder druk van zijn familie bij zijn vriendin in Bergen op Zoom zou gaan wonen. Toen is ook de woonwagen van zijn grootvader overgebracht naar Bergen op Zoom. De bedoeling was dat deze zou worden verbouwd zodat daar een gezin in zou kunnen wonen. Er is tijdelijk een kleinere woonwagen geplaatst op de standplaats zodat [eiser] daar kon slapen. Vanwege de psychische problematiek van [eiser] bleek het echter geen reële optie om in Bergen op Zoom te gaan wonen. In 2019 in de relatie beëindigd en kwam de woonwagen van zijn grootvader terug uit Bergen op Zoom. Toen is [eiser] daar weer in gaan wonen. Inmiddels was de grootvader van [eiser] terminaal ziek. Daarom is [eiser] vanaf dat moment de huur gaan betalen.
Subsidiair heeft [eiser] een beroep gedaan op artikel 8 EVRM. Het woonwagenleven is een inherent en essentieel onderdeel van de identiteit en cultuur van woonwagenbewoners. De door de gemeente aangezegde ontruiming en de weigering om de huurovereenkomst met [eiser] voort te zetten, leveren een inbreuk op zijn recht op respect voor woning, privé- en familieleven.
3.4.
De gemeente heeft in het kader van haar verweer in conventie en ter onderbouwing van haar vordering in reconventie - samengevat en voor zover thans van belang - het volgende aangevoerd. Er is tussen [eiser] en zijn grootvader geen sprake geweest van een duurzame gemeenschappelijke huishouding. Omwonenden verklaren dat [eiser] tot de zomer van 2019 bij zijn inmiddels ex-partner, mevrouw [naam 5] , met twee kinderen op een woonwagenkamp in Bergen op Zoom heeft gewoond. [eiser] is in augustus 2019 met zijn eigen woonwagen verhuisd naar de standplaats van zijn grootvader, die toen al was ingetrokken bij de moeder van [eiser] vanwege zijn ziekte. Vanaf dat moment is [eiser] , in plaats van zijn grootvader, de huur voor de standplaats gaan betalen. Er is geen enkel stuk overgelegd dat ziet op (gemeenschappelijke) huishoudelijke uitgaven, zoals pinbetalingen voor boodschappen, gas, water en elektriciteit. Verder is van belang dat de huur van 2017 tot in 2020 structureel te laat is betaald. [eiser] heeft dus als medehuurder onvoldoende financiële waarborg geboden, laat staan alleen. [eiser] miskent voorts met zijn beroep op artikel 8 EVRM dat dit recht op groepsniveau moet worden gezien. [eiser] probeert het toewijzingsbeleid van de gemeente te doorkruisen door ingeschreven te blijven op [adres 1] en aldus medehuurderschap met zijn grootvader te creëren. Het op deze wijze voordringen en frustreren van het gemeentelijk toewijzingsbeleid is eerder verboden (ECLI:NL:RBROT:2017:5244). Gelet hierop en gelet op de (woon)belangen van derden heeft de gemeente recht en belang heeft bij de door haar gevorderde ontruiming.
4. De beoordeling
4.1.
Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en de vordering in reconventie zullen deze gezamenlijk worden behandeld.
4.2.
Op grond van artikel 7:268 lid 1 BW zet de medehuurder bij overlijden van de huurder de huur als huurder voort. In lid 2 van dat artikel is bepaald dat de persoon die niet op grond van lid 1 huurder wordt, doch wel in de woonruimte zijn hoofdverblijf heeft en met de overleden huurder een duurzame gemeenschappelijke huishouding heeft gehad, de huur voortzet gedurende zes maanden na het overlijden van de huurder. Hij zet de huur ook nadien voort, indien de rechter dit heeft bepaald op een daartoe strekkende binnen de in lid 1 bedoelde termijn van zes maanden ingestelde vordering, en in elk geval zolang op deze vordering niet onherroepelijk is beslist. In lid 3 staat dat de rechter de vordering in ieder geval afwijst:
a. indien de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij aan de vereisten van lid 2 voldoet;
b. indien de eiser vanuit financieel oogpunt onvoldoende waarborg biedt voor een behoorlijke nakoming van de huur;
c. indien het woonruimte betreft waarop hoofdstuk 2 van de Huisvestingswet 2014 van toepassing is, indien de eiser niet een huisvestingsvergunning als bedoeld in artikel 8 van die wet overlegt.
4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat [eiser] geen medehuurder in de zin van artikel 7:268 lid 1 BW. Het gaat in deze zaak in de eerste plaats om het antwoord op de vraag of [eiser] (steeds) zijn hoofdverblijf heeft (gehad) op de [adres 1] en of aldaar sprake was van een duurzame gemeenschappelijke huishouding tussen [eiser] en zijn grootvader (zoals [eiser] heeft gesteld en de gemeente heeft betwist). Daarnaast is in geschil of [eiser] voldoende waarborg biedt voor een behoorlijke nakoming van de huur.
Hoofdverblijf
4.4.
Dat [eiser] vanaf 1993 steeds zijn hoofdverblijf op [adres 1] heeft gehad en inwoonde bij zijn grootvader wordt ondersteund door de overlegde uitdraai uit de BRP en het medisch onderzoeksverslag van het UWV van 23 november 2015 (zie 2.6). Tevens heeft [eiser] diverse andere stukken overgelegd waaruit volgt dat zijn adres [adres 1] was en is gebleven. [eiser] heeft naar het oordeel van de kantonrechter voldoende duidelijk toegelicht waarom sprake is geweest van een wisseling van woonwagens en dat dit uiteindelijk niet heeft geleid tot een verhuizing. De enkele – andersluidende verklaringen – die door de gemeente in het geding zijn gebracht zijn onvoldoende (concreet) om als een voldoende betwisting van de juistheid van de stellingen van [eiser] op dit punt te worden aangemerkt. Gelet hierop wordt in deze procedure als vaststaand aangenomen dat [eiser] vanaf 1993 steeds zijn hoofdverblijf op [adres 1] heeft gehad. Tevens wordt, als niet voldoende gemotiveerd betwist, als vaststaand aangenomen dat [eiser] daar sinds 2000 samenwoonde met zijn grootvader.
Duurzame gemeenschappelijke huishouding
4.5.
De kantonrechter stelt voorop dat er in beginsel van moet worden uitgegaan dat een inwonend kind op enig moment de vleugels uitslaat en het ouderlijk nest verlaat. De enkele omstandigheid dat een kind na zijn meerderjarigheid nog bij zijn ouders blijft wonen, brengt daarom niet mee dat zij een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren, omdat in de regel sprake is van een aflopende samenlevingssituatie. Slechts als sprake is van bijzondere omstandigheden kan een samenleven van kind en ouders na het zelfstandig worden van het kind worden aangemerkt als een blijvende samenwoning met een gemeenschappelijke huishouding als bedoeld in artikel 7:268 lid 2 BW. Dit uitgangspunt geldt ook als sprake is van een samenleven tussen een grootouder en een kleinkind. De vraag of sprake is van een duurzame gemeenschappelijke huishouding moet worden beoordeeld aan de hand van alle omstandigheden van het geval in onderling verband. Daarbij zijn zowel objectieve als subjectieve factoren, zoals de bedoeling van de betrokkenen, van belang.
4.6.
De moeder van [eiser] heeft in dit verband tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat [eiser] al op de kleuterschool gedragsproblemen vertoonde en vanaf zijn elfde jaar bij zijn grootvader en grootmoeder woonde. Zijn grootmoeder is in 2004 overleden. [eiser] heeft niet overwogen om na zijn meerderjarigheid op zichzelf te gaan wonen. Hij kan vanwege zijn gedragsproblemen niet voor zichzelf zorgen. Relaties zijn ook altijd fout gegaan door zijn gedrag. De moeder van [eiser] beheerde de rekening van [eiser] , zoals zij dat ook voor haar ouders deed. Zij had alle bankpassen. Haar vader betaalde de huur van de standplaats, die automatisch van zijn rekening werd afgeschreven. Van de rekening van [eiser] werden de andere kosten voldaan, zoals de boodschappen. Aan het einde van het leven van haar vader werd ook de huur van de rekening van [eiser] betaald.
[eiser] heeft tijdens de mondelinge behandeling ter zake het volgende verklaard. Toen zijn grootvader nog leefde, stonden ze iedere dag samen op en dronken ze samen koffie. Ook gingen ze samen naar de supermarkt. [eiser] betaalde de boodschappen met geld dat hij van zijn moeder kreeg, die dat had gepind van zijn rekening. Zijn grootvader en hij deden alles samen, ze gingen bij wijze van spreken nog net niet samen naar het toilet, aldus [eiser] .
4.7.
De gemeente heeft deze stellingen van/namens [eiser] niet, althans onvoldoende gemotiveerd betwist bestreden. De kantonrechter gaat daarom uit van de juistheid van die stellingen.
4.8.
De kantonrechter stelt vast [eiser] , thans 31 jaar, vanaf zijn 11e bij zijn grootouders heeft gewoond. Vanaf 2004 woont hij alleen met zijn grootvader. De stelling dat sprake is van psychische problematiek en dat het niet de bedoeling was dat [eiser] op enig moment op zichzelf zou gaan wonen, vindt ondersteuning in de brief van kind- en jeugdpsychiater A.J. Stierum van 21 januari 2010 (zie 2.5) en het medisch onderzoeksverslag van het UWV van 23 november 2015 (zie 2.6), waarin ook staat dat verwacht wordt dat de medische situatie niet wezenlijk zal veranderen. Van een daadwerkelijke verhuizing naar Bergen op Zoom is het ook niet gekomen.
4.9.
[eiser] en zijn grootvader leverden beiden een bijdrage aan de gemeenschappelijke huishouding: [eiser] door de boodschappen en andere kosten van zijn geld te betalen en zijn grootvader door de huur te betalen. Verder maakten zij deel uit van elkaars dagelijks leven, zoals hiervoor weergegeven in 4.6, een en ander binnen de grenzen van de (psychische) mogelijkheden van [eiser] . Aldus hadden zij naar het oordeel van de kantonrechter beiden belang bij de samenleving en kan in die zin van wederkerigheid gesproken worden. Dit brengt mee dat sprake is van bijzondere omstandigheden als bedoeld in rechtsoverweging 4.5. De conclusie luidt dan ook dat tussen [eiser] en zijn grootvader sprake was van een duurzame gemeenschappelijke huishouding in de zin van artikel 7:268 lid 2 BW. Dat zijn grootvader vanwege zijn ziekte op het laatst niet meer bij [eiser] kon wonen is – mede gelet op de duur en de aard van de samenleving voordien – onvoldoende om tot een ander oordeel te leiden.
voldoende waarborg voor een behoorlijke nakoming van de huur
4.10.
De kantonrechter zal vervolgens beoordelen of [eiser] vanuit financieel oogpunt voldoende waarborg biedt voor een behoorlijke nakoming van de huur. Uit de door de gemeente overgelegde productie 38 blijkt dat tot augustus 2019 een huurachterstand van €1.526,25 is ontstaan. [eiser] heeft in dit verband onbetwist gesteld dat dit in de periode was dat zijn grootvader de diagnose alvleesklierkanker kreeg waarna hij de betaling van de huur heeft overgenomen. De huurachterstand is vervolgens kort daarop, op 19 augustus 2019, ingelopen. Uit productie 38 blijkt voorts dat de huur tot en met mei 2020 is betaald en dat er zelfs een voorstand is van één maand huur (€ 156,51). Gelet hierop is de kantonrechter van oordeel dat niet gebleken is dat [eiser] onvoldoende waarborg biedt voor een behoorlijke nakoming van de huur.
slotsom
4.11.
De slotsom is dat bepaald zal worden, zoals in conventie gevorderd, dat [eiser] de huurovereenkomst met betrekking tot de standplaats aan de [adres 1] met de gemeente op eigen naam kan voortzetten. Dit brengt mee dat hij geen belang heeft bij zijn vordering de gemeente te verbieden om over te gaan tot ontruiming van die standplaats, zodat die vordering zal worden afgewezen.
4.12.
In het hiervoor overwogene ligt besloten dat er geen grond is voor toewijzing van de door de gemeente in reconventie gevorderde ontruiming. Die vordering wordt dan ook afgewezen.
4.13.
De gemeente wordt, zowel in conventie als in reconventie, als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de procedure. Deze kosten worden tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser] in conventie vastgesteld op € 183,89 aan verschotten (€ 83,- aan griffierecht en € 100,89 aan dagvaardingskosten) en € 360,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten à € 180,- per punt). In reconventie worden de kosten begroot op nihil vanwege de samenhang met de vordering in conventie.
5. De beslissing
De kantonrechter:
in conventie
5.1.
bepaalt dat [eiser] de huurovereenkomst met betrekking tot de standplaats aan de [adres 1] met de gemeente op eigen naam kan voortzetten;
in reconventie
5.2.
wijst de vordering af;
in conventie en reconventie
5.3.
veroordeelt de gemeente Schiedam in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser] vastgesteld op € 183,89 aan verschotten en € 360,- aan salaris voor de gemachtigde;
5.4.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. van Kalmthout en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
44478