In de hierna volgende bewijsmiddelen wordt – tenzij anders vermeld – verwezen naar het proces-verbaal van Politie Oost Brabant, districtsrecherche ′s-Hertogenbosch, onderzoek OB1R016079 - Baunach, op 8 augustus 2016 in de wettige vorm opgemaakt en gesloten door verbalisant [verbalisant 5] , werkzaam bij de politie eenheid Oost Brabant als inspecteur/operationeel specialist, met bijlagen, bestaande uit in wettige vorm opgemaakte processen-verbaal en/of geschriften, doorgenummerde dossierpagina’s 1-259.
Hof 's-Hertogenbosch, 22-02-2018, nr. 20-003350-16
ECLI:NL:GHSHE:2018:927, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
22-02-2018
- Zaaknummer
20-003350-16
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2018:927, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 22‑02‑2018; (Hoger beroep, Op tegenspraak)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2019:1813, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBOBR:2016:5886, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 22‑02‑2018
Inhoudsindicatie
Steekincident, vervolging ter zaken van (o.m.) poging tot doodslag. Rechtbank sprak vrij van poging tot doodslag, hof komt tot veroordeling. Het hof stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat verdachte minimaal 6 keer met een mes met een lemmet van 10 centimeter heeft gestoken, waarvan enkele keren met diepte van betekenis in de buik/borststreek. Uit de beschadigingen aan de kleding van het slachtoffer en de omstandigheid dat een omstander bij het ingrijpen eveneens gewond is geraakt, leidt het hof af dat met enige kracht is gestoken. De kans dat de vitale organen geraakt zouden worden als gevolg waarvan het slachtoffer zou komen te overlijden, acht het hof - anders dan de rechtbank - naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijk.
Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-003350-16
Uitspraak : 22 februari 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 26 oktober 2016 in de strafzaak met parketnummer 01-865090-16 tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te Nijmegen op [geboortedag] 1997,
wonende te [woonplaats] , [adres]
Hoger beroep
Bij voormeld vonnis is de verdachte vrijgesproken van de hem onder 1. impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag op [slachtoffer 1] en van de onder 2. ten laste gelegde poging tot zware mishandeling (primair) en mishandeling (subsidiair) van [slachtoffer 2] .
De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte de onder 1.impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 1] heeft gepleegd. Daarnaast achtte de rechtbank bewezen dat de verdachte twee bij de Wet Wapens en Munitie strafbaar gestelde messen aanwezig heeft gehad dan wel heeft gedragen (onder 3. en 4. ten laste gelegd).
De verdachte werd ter zake het onder 1. en 3. bewezen verklaarde door de rechtbank veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen, waarvan 28 dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van 2 jaren. Aan het voorwaardelijke deel van de straf verbond de rechtbank algemene en bijzondere voorwaarden. De rechtbank gaf toepassing aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht voor wat betreft het onder 4. bewezen verklaarde feit.
De rechtbank heeft daarnaast beslist op vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en op in beslag genomen voorwerpen.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis van de rechtbank hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, bewezen zal verklaren hetgeen onder 1. primair, 2. primair, 3. en 4. aan verdachte is ten laste gelegd en verdachte ter zake van de feiten 1., 2. en 3. zal veroordelen tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van 2 jaren. Ten aanzien van feit 4. heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof toepassing zal geven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot integrale toewijzing van de vordering. Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing en niet-ontvankelijkverklaring voor het niet toegewezen gedeelde van de vordering.
De advocaat-generaal heeft ten slotte gevorderd dat het hof ten aanzien van de in beslag genomen en nog niet terug gegeven voorwerpen zal beslissen conform de beslissing van de rechtbank ter zake.
De raadsman heeft bepleit dat het hof verdachte zal vrijspreken van de onder 1. primair ten laste gelegde poging tot doodslag. Ten aanzien van de onder 1. subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het hof. Wat betreft het onder 2. ten laste gelegde heeft de raadsman vrijspraak bepleit. De raadsman heeft met een beroep op noodweer, dan wel noodweerexces, bepleit dat verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging voor het onder 1. primair (indien het hof tot bewezenverklaring van het primaire zou komen) en subsidiair ten laste gelegde.
Ten slotte heeft de raadsman een strafverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 16 juli 2016 te Ravenstein, althans in het arrondissement Oost-Brabant, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp/puntig voorwerp, in het bovenlichaam en/of be(e)n(en), althans in het lichaam, van voornoemde [slachtoffer 1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 16 juli 2016 te Ravenstein, althans in het arrondissement Oost-Brabant, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp/puntig voorwerp, in het bovenlichaam en/of arm(en), althans in het lichaam, van voornoemde [slachtoffer 2] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 juli 2016 te Ravenstein, althans in het arrondissement Oost-Brabant, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 2] ), heeft gestoken met een mes, althans met een scherp voorwerp, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
3.
hij op of omstreeks 16 juli 2016 te Langenboom, in elk geval in het arrondissement Oost-Brabant, een of meer wapens als bedoeld in artikel 2, eerste lid van de Wet wapens en munitie, categorie I, onder 7, te weten een vlindermes, voorhanden heeft gehad;
4.
hij op of omstreeks 16 juli 2016 te Ravenstein en/of Langenboom, althans in het arrondissement Oost-Brabant, een wapen als bedoeld in artikel 2, eerste lid van de Wet wapens en munitie categorie IV heeft gedragen en/of voorhanden gehad, te weten een (vouw)mes (van het merk Magnum), in elk geval een voorwerp, waarvan, gelet op de aard of de omstandigheden waaronder dat voorwerp werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat dat voor geen ander doel was bestemd dan om letsel aan personen toe te brengen, of te dreigen en dat wapen niet onder een van de andere categorieën valt.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is door deze verbeteringen niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van feit 2 (primair en subsidiair).
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting stelt het hof vast dat [slachtoffer 2] als gevolg van het steken van verdachte met een mes letsel heeft opgelopen aan zijn bovenarm. De vraag die beantwoord dient te worden is of verdachte [slachtoffer 2] dit letsel met opzet heeft toegebracht.
Met de advocaat-generaal, de rechtbank en de verdediging stelt het hof vast dat ‘boos opzet’ niet bewezen kan worden. Het hof hecht in zoverre waarde aan de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg dat hij [slachtoffer 1] wegduwde met een mes in zijn hand, dat hij daarbij ook de andere jongen - die [slachtoffer 1] weg trok - wegduwde en dat hij die jongen, [slachtoffer 2] , bleek te hebben geraakt.
Het hof dient, nu boos opzet niet bewezen kan worden, te beoordelen of sprake is van voorwaardelijk opzet. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier het toebrengen van (ernstig) letsel aan [slachtoffer 2] – kan bewezen worden indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo'n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat voorwaardelijk opzet bewezen kan worden. Daaraan heeft de advocaat-generaal ten grondslag gelegd dat verdachte zich bewust moet zijn geweest van de aanwezigheid van [slachtoffer 2] en diens actie om [slachtoffer 1] weg te trekken van verdachte. Desondanks is verdachte door gegaan met steken. Volgens de advocaat-generaal heeft verdachte door te blijven steken met zijn mes, terwijl hij zag dat een andere persoon [slachtoffer 1] weg trok, de kans aanvaard dat hij die andere persoon ook zou raken.
Uit de verklaring van verdachte leidt het hof af dat hij zich ervan bewust was dat [slachtoffer 1] werd weggetrokken door een derde. Verdachte wist niet wie die derde was. Verdachte heeft met een mes in de hand [slachtoffer 1] en die derde, naar later bleek: [slachtoffer 2] , weggeduwd.
Het hof stelt vast dat er een derde in de nabije omgeving van verdachte was en dat verdachte zich daarvan op een zeker moment bewust is geworden. Echter, het hof kan op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet vaststellen wanneer verdachte heeft gestoken; alleen vóór of ook nog na het moment van bewustwording van de aanwezigheid van een derde persoon.
De officier van justitie heeft in eerste aanleg betoogd dat het voorwaardelijk opzet reeds kan worden afgeleid uit het feit dat “zeer waarschijnlijk” is dat, wanneer twee personen op een feestje vechten een van de andere aanwezigen ingrijpt en dat wild steken meebrengt dat er een grote kans is dat ook die ander wordt geraakt. Het hof acht die waarschijnlijkheid echter niet zo groot dat hier sprake is van een aanmerkelijke kans.
Het hof is daarom van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer 2] gewond dan wel ernstig gewond zou raken, bewust heeft aanvaard. Het hof zal verdachte dan ook van het onder 2 primair én subsidiair ten laste gelegde vrijspreken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1. (impliciet) primair, 3. en 4. ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 16 juli 2016 te Ravenstein, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen, met een mes, in het bovenlichaam en been, van voornoemde [slachtoffer 1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op 16 juli 2016 in het arrondissement Oost-Brabant, een wapen als bedoeld in artikel 2, eerste lid van de Wet wapens en munitie, categorie I, onder 7, te weten een vlindermes, voorhanden heeft gehad;
4.
hij op 16 juli 2016 te Ravenstein, een wapen als bedoeld in artikel 2, eerste lid van de Wet wapens en munitie van categorie IV heeft gedragen en voorhanden gehad, te weten een vouwmes van het merk Magnum, waarvan, gelet op de aard of de omstandigheden waaronder dat voorwerp werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat dat voor geen ander doel was bestemd dan om letsel aan personen toe te brengen, of te dreigen en dat wapen niet onder een van de andere categorieën valt.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Het hof grondt de bewezenverklaring op de feiten en omstandigheden als vervat in de onderstaande bewijsmiddelen en (bewijs)overwegingen, in onderling verband en samenhang bezien, waarbij elk bewijsmiddel - ook in zijn onderdelen - slechts wordt gebruikt tot het bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
Bewijsmiddelen1.
I. Bewijsmiddelen ten aanzien van het onder 1. bewezen verklaarde
1. het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] opgemaakt op 16 juli 2016, dossierpagina’s 77-79, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
(p. 78/79)
Toen ik op zaterdag 16 juli omstreeks 00.15 uur op ongeveer 3 meter afstand van [verdachte] (het hof begrijpt: [verdachte] , verdachte) in de tuin zat, stonden [verdachte] en ik op. Ik zag dat hij mij toen sloeg richting mijn buikstreek. Ik sloeg hem daarop terug. [verdachte] liep daarop achteruit door het zwembad richting de schuur. [verdachte] bleef maar slaan richting mijn buikstreek. Onderweg naar het schuurtje voelde ik dat hij mij raakte.
2. het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 1] , opgemaakt door mr. E.F.G.M. Gelderman, raadsheer-commissaris belast met de behandeling in strafzaken in dit hof, d.d. 18 oktober 2017, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
(p. 1)
Ik weet dat u mij als getuige zult horen over een steekpartij op 15 a 16 juli 2016 in Ravenstein. Ik ben toen door [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte) gestoken met een mes. Eerder die avond heeft hij dat mes laten zien.
(p. 2)
Hij (het hof begrijpt: verdachte) kwam op een gegeven moment toch naar buiten. Hij is toen op een stoel naast mij gaan zitten en gaan zitten blèren. We zaten op een afstand van ongeveer 1 meter van elkaar. Op een gegeven moment stond hij op en kwam in mijn richting. Toen ben ik op hem afgevlogen en pakte ik hem bij zijn keel. Ik heb hem toen door de tuin heen geduwd. Ik duwde hem in de richting van het schuurtje, eerst door een opblaaszwembadje. Ik had hem toen alsmaar aan zijn keel vast. Hij bleek mij met zijn mes gestoken te hebben.
Hij stak gewoon meteen.
(p. 3)
[verdachte] sloeg mij toen we over het zwembadje heen gelopen waren tegen het lichaam. Dat bleken later messteken te zijn.
3. Een afzonderlijk in het dossier opgenomen geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, te weten de medische informatie betreffende [slachtoffer 1] , invuldatum 18 augustus 2016, opgemaakt door [naam 1] , die ondertekent bij “naam en handtekening van de arts” voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
Uitwendig waargenomen letsel:
Linker borstkas voorzijde 2 wonden
Linker bovenarm achterzijde 1 wond
en 1 wond aan onderzijde bovenarm
Linker onderbeen buitenzijde wond
Rechts onder tepel wond
Is er sprake van ernstig uitwendig bloedverlies? ernstig (wel shock).
Is er vermoeden van inwendig bloedverlies? ja
4. Een afzonderlijk in het dossier opgenomen proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt d.d. 24 augustus 2016 door [verbalisant 1] , brigadier van politie, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende het navolgende:
Op vrijdag 26 augustus 2016 ontving ik, verbalisant, van de rechtbank Oost-Brabant een aantal aanvullende medische onderwerpen/vragen m.b.t. het letsel van aangever/benadeelde [slachtoffer 1] . Per mail ontving ik de antwoorden afkomstig van de behandelende artsen op de afdeling Spoed Eisende Hulp. op de door mij aan het Radboud UMC te Nijmegen gestelde vragen. De antwoorden luidden:
De wonden ter hoogte van het abdomen hebben zich niet beperkt tot het onderhuidse vet. Bij deze wonden is vrije lucht in de buikholte geconstateerd (en dat hoort niet).
De aankondiging van de ambulance van een steekwond in de borst en/of buik, kan zeker een levensbedreigende situatie opleveren.
5. Het proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 12 oktober 2016, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - de navolgende verklaring van verdachte:
(p. 2)
Op enig moment klapte ik het mes uit, dat ik met de klip over mijn broekzak had. Ik heb [slachtoffer 1] één keer bewust gestoken.
Zodra ik op kon staan, duwde ik [slachtoffer 1] weg. Ik weet dat ik een mes in mijn hand had, toen ik [slachtoffer 1] wegduwde.
6. De verklaring van verdachte, opgemaakt op 16 juli 2016, doorgenummerde dossierpagina’s 27-30, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
(p. 28)
Op zaterdag 16 juli 2016 kwam hij (het hof begrijpt: [slachtoffer 1] , aangever) op mij af. Hij duwde me en begon meteen te meppen. Ik pakte toen mijn mes. Ik trok mijn mes en ondertussen dat hij aan het slaan was, begon ik te steken.
(p. 29)
Op een gegeven moment stond hij over mij heen. Toen heb ik hem nog een keer gestoken.
(p. 30)
Ik heb met een Magnum, een Boker, gestoken. Een klapmes.
7. De verklaring van verdachte, opgemaakt op 16 juli 2016, doorgenummerde dossierpagina’s 31-35, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
(p. 32)
Vraag verbalisant: bij de doorzoeking in je kamer zijn twee messen aangetroffen. Een van de messen is een Magnum Boker en het andere mes is een vlindermes.Antwoord verdachte: ik had die avond het Magnum Boker mes bij me. Het aangetroffen vlindermes had ik niet bij me die avond.
(p. 33)
Toen [slachtoffer 1] mij had geduwd en geslagen, heb ik met mijn rechter hand het mes uit mijn rechterbroekzak gepakt. Het mes heb ik geopend met een zwaaibeweging. Ik heb [slachtoffer 1] toen gestoken. [slachtoffer 1] bleef gewoon doorvechten. Ik heb toen nogmaals gestoken. Ik stak in zijn linker zij met een boog.
8. De verklaring van [slachtoffer 2] , opgemaakt op 17 juli 2016, doorgenummerde dossierpagina’s 87-88, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
(p. 87)
Op 15 juli 2016 om 20.00 uur was ik op een feestje. Op een gegeven moment kregen twee mensen ruzie. Ik heb een van de jongens vastgepakt, dit was, begreep ik later, [slachtoffer 1] .
Toen ik [slachtoffer 1] dus vastpakte voelde ik dat ik van die andere jongen een klap tegen mijn linker bovenarm kreeg. Ik merkte dat ik gestoken was toen ik met [slachtoffer 1] naar de keuken liep.
(p.88)
Het mes is waarschijnlijk dwars door mijn bovenarm gegaan. Ik voelde namelijk dat ik maar een keer geslagen/gestoken werd. Ik heb aan twee kanten van mijn bovenarm een wond, Mijn arm is op dit moment voor een deel gevoelloos.
9. Een overig geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, opgemaakt op 17 juli 2016, doorgenummerde dossierpagina 97, te weten de medische informatie betreffende [slachtoffer 2] , invuldatum 18 juli 2016, opgemaakt door een [naam 2] (niet goed leesbaar), die ondertekent bij “naam en handtekening van de arts” voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
Uitwendig waargenomen letsel: wonden bovenarm links
Is er sprake van uitwendig bloedverlies? gering
Is er sprake van niet uitwendig waarneembaar letsel? ja
Is er vermoeden van inwendig bloedverlies? ja
10. Het proces-verbaal onderzoek kleding [slachtoffer 1] , opgemaakt door [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , beiden senior forensische opsporing en brigadier van politie, op 8 augustus 2016, dossierpagina’s 189-191, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
Van [slachtoffer 1] werden op 16 juli 2016 te 01:10 uur op de Spoedeisende Hulp van
het Radboudziekenhuis te Nijmegen de navolgende kledingstukken veiliggesteld en in beslag genomen:
- -
een zwarte jas, SIN: AAJD3993NL
- -
een shirt, SIN: AAJD3996NL
Bij onderzoek aan de jas (AAJD3993NL) werden de volgende beschadigingen gevonden.
=Rechter voorpand:
- In het rechter voorpand was, enigszins schuin geplaatst op een afstand tussen 15 en
18 mm vanaf de ritssluiting en tussen 46 en 47,5 cm van de onderrand, een
beschadiging aanwezig. Deze beschadiging bestond uit gescheurd en/of gesneden open deel met een lengte van ca. 15 mm overgaand in een krasvormige beschadiging van ca. 20 mm.
=Linker voorpand:
- In het linker voorpand, op een afstand tussen 19 en 20,5 cm vanaf de onderrand en
nabij de rits, was een schuin geplaatste rafelige beschadiging met een lengte van ca.
17 mm aanwezig. Rondom deze beschadiging was bloed aanwezig.
- -
Op een afstand tussen ca. 27,4 en 28 cm vanaf de onderrand en tussen 10 en 14,2 cm vanaf de rits was een nagenoeg horizontale beschadiging aanwezig.
- -
Op een afstand tussen ca. 12,4 en 14,3 cm vanaf de onderrand en ca. 17 vanaf de rits
was ter hoogte van de linker steekzak een nagenoeg verticale beschadiging aanwezig.
=Linker mouw:
- Aan de achter-/bovenzijde van de linker mouw was een beschadiging aanwezig. Deze beschadiging, groot ca. 34 mm, was nagenoeg parallel aan de witte, door
bloed roodgekleurde, bies op een afstand tussen ca 1 en 1,3 cm vanaf deze bies en
tussen ca. 43 en 46,2 cm vanaf de manchet.
- -
Aan de boven-/voorzijde van de linker mouw was op ca. 19,5 cm vanaf de manchet en 7,5 cm vanaf de witte bles een beschadiging, groot ca. 2 mm, aanwezig.
- -
Nabij laatstgenoemde beschadiging was tussen 14 en 17 cm vanaf de manchet een
rafelige beschadiging aanwezig met een lengte van ca. 30 mm.
Bij onderzoek aan het shirt (AAJD3996NL) werden de volgende beschadigingen gevonden.
=Voorpand:
- Aan de linkerzijde in het voorpand, gesitueerd op 32 en 32,5 cm vanaf de onderrand en tussen 9,5 en 13,5 cm van de linker zijnaad, was een combinatie van twee
beschadigingen aanwezig. Nagenoeg horizontaal onder een hoek van ca. 10
graden was een beschadiging, groot ca. 32 mm, aanwezig. Aan het uiteinde van deze beschadiging was een streepvormige beschadiging van ca. 5 mm. Rondom deze beschadigingen was het shirt bebloed.
- -
Nagenoeg in het midden van het shirt was een verticale V-vormige beschadiging. Deze beschadiging was gesitueerd op tussen 26,6 en 28,7 cm van de onderrand en tussen ca. 24 en 25 cm van de linker zijnaad.
- -
Op een afstand van ca. 5 cm van de linker zijnaad en tussen 19,8 en 21,6 cm van de
onderrand was een verticale beschadiging, groot ca. 20 mm. Rondom deze beschadiging was het stof van het shirt bebloed.
=Linker mouw:
- In de achterzijde van de linker mouw waren twee beschadigingen aanwezig. Rondom deze beschadigingen was de stof bebloed. De grootste beschadiging, aan de achterzijde in de manchet van de mouw, had een lengte van ongeveer 23 mm, waaraan onder een hoek van ca. 100 graden een korte beschadiging van ca. 6 mm lengte.
II. Bewijsmiddelen ten aanzien van het onder 3. bewezen verklaarde
1. De verklaring van verdachte, opgemaakt op 16 juli 2016, doorgenummerde dossierpagina’s 31-35, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
(p. 32)
Vraag verbalisant: bij de doorzoeking in je kamer zijn twee messen aangetroffen. Een van de messen is een vlindermes.Antwoord verdachte: Het aangetroffen vlindermes had ik niet bij me op 16 juli 2016.
2. Kennisgeving van inbeslagneming, doorgenummerde dossierpagina’s 237-241, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
(p. 237)
Inbeslagneming
Plaats: [locatie]
Datum en tijd: 16 juli 2016 te 04.08 uur
Omstandigheden: na aanhouding verdachte, doorzoeking in woning en slaapkamer zijn onderstaande goederen in beslag genomen.
(p. 238)
Volgnummer 4:
object: Mes (vlinder)
SIN: AAGT3496NL
bijzonderheden: aangetroffen slaapkamer verdachte in zwarte koffer opbergkast/zolder
3. Het proces-verbaal onderzoek wapen, opgemaakt door [verbalisant 2] , inspecteur van politie, op 16 juli 2016, dossierpagina’s 231-233, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
(p. 231)
Op zaterdag 16 juli 2016 omstreeks 02.00 uur zijn goederen in beslaggenomen.
Na onderzoek van deze goederen is het volgende naar voren gekomen.
goednummer 1: mes (vlinder), aangetroffen in slaapkamer verdachte in zwarte koffer, spoor identificatienummer AAGT3496NL
Het vlindermes
(p. 232)
is een wapen in de zin van artikel 2, lid 1, categorie I, onder 7, van de Wet Wapens en Munitie, gelet op artikel 2, lid 1, onder c, en artikel 3, onder d, van de Regeling Wapens en Munitie.
(p. 233)
Het voorhanden hebben en dragen van bovenomschreven vlindermes is strafbaar gesteld in artikel 13, lid 1, in verband met artikel 55, lid 1, van de Wet Wapens en Munitie.
III. Bewijsmiddelen ten aanzien van het onder 4. bewezen verklaarde
1. Het proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 12 oktober 2016, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - de navolgende verklaring van verdachte:
(p. 2)
Ik liet aan [slachtoffer 1] een mes zien. Eerder op de avond had ik dat mes aan anderen laten zien. Ik had het mes altijd bij mij.
2. Kennisgeving van inbeslagneming, doorgenummerde dossierpagina’s 237-241, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
(p. 237)
Inbeslagneming
Plaats: [locatie]
Datum en tijd: 16 juli 2016 te 04.08 uur
Omstandigheden: na aanhouding verdachte, doorzoeking in woning en slaapkamer zijn onderstaande goederen in beslag genomen.
(p. 238)
Volgnummer 6
Object: mes
(p. 239)
merk/type: Magnum
SIN: AAGT3495NL
bijzonderheden: op lemmet zat kleine fractie bloed, aangetroffen in bergkast slaapkamer verdachte in doos
3. De verklaring van verdachte, opgemaakt op 16 juli 2016, doorgenummerde dossierpagina’s 31-35, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
(p. 32)
Vraag verbalisant: bij de doorzoeking in je kamer zijn twee messen aangetroffen. Een van de messen is een Magnum Boker en het andere mes is een vlindermes.Antwoord verdachte: ik had die avond het Magnum Boker mes bij me.
4. Het proces-verbaal onderzoek wapen, opgemaakt door [verbalisant 2] , inspecteur van politie, op 16 juli 2016, dossierpagina’s 231-233, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
(p. 231)
Op zaterdag 16 juli 2016 omstreeks 02.00 uur zijn goederen in beslaggenomen.
Na onderzoek van deze goederen is het volgende naar voren gekomen.
goednummer 2: mes (vouw), merk/type: Magnum, aangetroffen in bergkast slaapkamer verdachte in doos, spoor identificatienummer AAGT3495NL, bijzonderheid: op lemmet zat kleine fractie bloed
(p. 232)
Het voorwerp is een vouw- of zakmes. In opengevouwen toestand heeft het mes een lengte van 230 mm. Het lemmet heeft een lengte van 100 mm en is voorzien van één snijkant. Op de linkerzijkant van het lemmet staat het opschrift: ‘Magnum bij Böker’.
Het mes is op het heft voorzien van een metalen broekclip.
Het betreft een niet specifiek genoemd strafbaar mes ingevolge de Wet Wapens en Munitie.
Het mes wordt beschouwd als Categorie IV, onder 7, wapen ingevolge de Wet Wapens en Munitie als gelet op de aard en de omstandigheden waaronder het wordt aangetroffen, redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het bestemd is om letsel aan personen toe te
brengen of te dreigen en het niet onder een andere categorie wapens valt.
Het dragen van het vouwmes (categorie IV) is strafbaar gesteld in artikel 27, lid 1, van de Wet Wapens en Munitie.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
Met betrekking tot het onder 1.(impliciet) primair bewezen verklaarde
Verdachte is door de rechtbank vrijgesproken van de onder 1. (impliciet) primair ten laste gelegde poging tot doodslag op [slachtoffer 1] . De rechtbank heeft overwogen dat uit de voorhanden bewijsmiddelen en het bij [slachtoffer 1] aangetroffen letsel niet kan worden afgeleid dat verdachte met kracht heeft gestoken en dat het letsel als potentieel dodelijk kan worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat daarom niet kan worden vastgesteld of de aanmerkelijke kans aanwezig was dat [slachtoffer 1] ten gevolge van het toegebrachte letsel zou komen te overlijden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte in hoger beroep alsnog zal worden veroordeeld voor poging tot doodslag op [slachtoffer 1] . Volgens de advocaat-generaal kan opzet worden bewezen omdat verdachte de aanmerkelijke kans dat hij vitale onderdelen van het lichaam zou raken op de koop toe heeft genomen. Daartoe heeft de advocaat-generaal aangevoerd - kort gezegd - dat de door verdachte toegebrachte messteken door de kleding van aangever zijn gegaan, terwijl een paar van de steekwonden ook dieper dan oppervlakkig bleken te zijn, zodat er sprake is geweest van steken met enige kracht.
Namens verdachte is door de verdediging bepleit dat hij zal worden vrijgesproken van poging tot doodslag. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat verdachte opzet heeft gehad op de dood van aangever, ook niet in de vorm van voorwaardelijk opzet. Volgens de raadsman is geen sprake geweest van een aanmerkelijke kans op de dood en voorts blijkt volgens de raadsman uit de verklaring van verdachte dat de kans op dodelijk letsel - voor zover die er al zou zijn - door verdachte niet bewust is aanvaard.
Het hof overweegt het volgende.
Evenals de rechtbank, de advocaat-generaal en de verdediging acht het hof niet bewezen dat de verdachte opzet op de dood van het slachtoffer heeft gehad anders dan in voorwaardelijke zin. Dat wil zeggen: boos opzet kan niet bewezen worden. Het hof ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of de verdachte voorwaardelijk opzet op de dood heeft gehad.
Op grond van bestendige jurisprudentie moet daarbij worden vooropgesteld dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier de dood van het [slachtoffer 1] - aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijk is te achten.
Voor de beantwoording van de vraag of er een aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer heeft bestaan, acht het hof van belang de plaatsen op het lichaam waar het slachtoffer werd geraakt, het wapen waarmee is gestoken en de wijze van steken.
Het hof stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat verdachte minimaal 6 keer heeft gestoken, waarvan enkele keren in de buik/borststreek. Weliswaar houdt het dossier geen verklaring in over de precieze diepte van de verwondingen, maar vast staat wel dat de messteken verder zijn gegaan dan het onderhuidse vet en dat vrije lucht in de buikholte werd gezien, hetgeen naar het oordeel van het hof duidt op diepte van betekenis. Het mes waarmee verdachte heeft gestoken is een Magnum Boker met een lemmet van 10 centimeter. Uit de omstandigheid dat de kleding van [slachtoffer 1] is beschadigd op de insteekplaatsen en dat de messteken dus door zijn kleding heen zijn gegaan, leidt het hof voorts af dat verdachte ten minste met enige kracht moet hebben gestoken.
De kracht van het steken kan ook worden afgeleid uit hetgeen blijkt over het steken van en het letsel van [slachtoffer 2] , met name ook uit de verklaring van [slachtoffer 2] , dat het mes waarschijnlijk door zijn bovenarm heen is gegaan omdat hij maar een keer geslagen/gestoken werd terwijl hij aan weerskanten van zijn bovenarm een wond heeft.
Het hof stelt aldus vast dat verdachte met een fors mes meermalen heeft gestoken in een deel van het lichaam van [slachtoffer 1] waar zich vitale organen bevinden. De kans dat die organen onherstelbaar geraakt zouden worden en dat [slachtoffer 1] door die gedragingen zou komen te overlijden, acht het hof - anders dan de rechtbank en de verdediging maar met de advocaat-generaal - naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijk.
Dergelijk steken is naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer 1] fataal geraakt zou worden, dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens die aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van dergelijke aanwijzingen is het hof niet gebleken. Integendeel: verdachte heeft zelf ook verklaard (met een boog) te hebben ingestoken op [slachtoffer 1] .
Het hof verwerpt het verweer van de raadsman mitsdien in al zijn onderdelen en acht het onder 1. primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1. bewezen verklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Het onder 3. bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Het onder 4. bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie IV.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
De raadsman heeft bepleit dat verdachte wegens een beroep op noodweer zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging ter zake van het onder 1. ten laste gelegde feit. Volgens de raadsman was er sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het lichaam van verdachte door [slachtoffer 1] , waartegen verdachte zich mocht verdedigen. [slachtoffer 1] was initiatiefnemer van de vechtpartij door verdachte te slaan. Verdachte kon geen kant op omdat [slachtoffer 1] hem bij de nek/keel vast had en naar achteren duwde in een kleine tuin. Dat verdachte zich heeft verdedigd door het afweren met een mes in zijn hand is in de visie van de verdediging proportioneel.
Het hof gaat uit - evenals de rechtbank - van de verklaring van verdachte over de feitelijke gang van zaken, nu die verklaring op een aantal punten door de verklaring van aangever [slachtoffer 1] , getuige [slachtoffer 2] en getuige [getuige 1] wordt ondersteund. Het stelt op grond daarvan vast dat [slachtoffer 1] op verdachte af liep, hem bij zijn lichaam pakte, hem vasthield, hem duwde en sloeg tegen zijn lichaam en hoofd. Verdachte heeft vervolgens een mes gepakt uit zijn broekzak. Verdachte heeft [slachtoffer 1] , terwijl die [slachtoffer 1] hem vasthield, meermalen met het mes in zijn bovenlichaam gestoken.
Met de verdediging en de rechtbank is het hof van oordeel dat de gedragingen van [slachtoffer 1] kunnen worden aangemerkt als een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het lichaam van verdachte. Verdachte werd vastgehouden en werd ondertussen geslagen en geduwd in de richting van de hoek van de omheinde tuin. Er was voor verdachte geen redelijke en reële mogelijkheid om zich aan de aanranding te onttrekken, zo blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting. Verdediging was dus noodzakelijk.
Echter, de gekozen gedraging van verdachte als verdedigingsmiddel - het steken met een mes in het bovenlichaam van [slachtoffer 1] - staat naar het oordeel van het hof niet in redelijke verhouding tot de ernst van de aanranding. Immers, de aanranding bestond uit het slaan met blote handen of vuisten. Het hof verenigt zich met het oordeel van de rechtbank dat verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden door in deze situatie meteen naar zijn mes te grijpen. De verdediging stelt wel dat een lichter middel niet voldoende was, maar gesteld noch gebleken is dat de verdachte een lichter middel heeft toegepast. Van de zijde van de verdediging is gesteld dat er sprake is van wegduwen, maar voor zover daarvan sprake is geweest gebeurde dat met het mes in de hand. Aan de aan noodweer gestelde eis van proportionaliteit is niet voldaan. Het beroep op noodweer wordt dan ook verworpen.
De verdediging heeft subsidiair, indien het beroep op noodweer wordt verworpen, aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweerexces, als bedoeld in artikel 41, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. Het geweld van verdachte is het gevolg geweest van een hevige gemoedsbeweging. Hij is volledig in paniek geraakt door de onverhoedse agressieve aanval van [slachtoffer 1] die hem bij de keel greep en niet meer los liet. De raadsman heeft in dat verband gewezen op de door verdachte tegenover getuige [getuige 2] gedane uitingen, kort na het incident.
Het hof overweegt ter zake dit verweer het volgende.
Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden is naar het oordeel van het hof weliswaar aannemelijk geworden dat de verdachte de hem verweten gedraging heeft verricht in een situatie waarin, en op een tijdstip waarop, voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Echter, niet is aannemelijk geworden dat bij de verdachte sprake is geweest van een hevige gemoedsbeweging als bedoeld in artikel 41, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. De stelling van de verdediging dat bij verdachte op het moment van het steken sprake was hevige paniek is naar het oordeel van het hof niet aannemelijk geworden. De opnames van de telefoongesprekken van verdachte met getuige [getuige 2] (deels voor, deels na het incident) maken dit naar het oordeel van het hof niet anders. Het hof kan de toon en bewoordingen van die ter terechtzitting afgespeelde telefoongesprekken niet als “paniek” duiden. Weliswaar heeft [getuige 2] bij de politie verklaard dat [verdachte] huilde en schreeuwde toen deze bij hem in de auto stapte (dossierpagina 114) en - bij de raadsheer-commissaris - dat hij schreeuwerig en in paniek was, maar dat is ook een te verwachten gemoedstoestand van iemand met een blanco strafblad die zojuist twee mensen heeft gestoken en zich de gevolgen realiseert.
Er zijn bovendien omstandigheden uit het dossier naar voren gekomen die duiden op het tegendeel van een hevige gemoedsbeweging: verdachte heeft eerder op die avond het mes twee maal getoond, onder meer aan [slachtoffer 1] .
Bij het tonen van het mes aan [slachtoffer 1] - volgens de eigen verklaring van de verdachte bij de politie (dossierpagina 33) in de hoop dat [slachtoffer 1] rustig zou blijven, dus kennelijk dreigend bedoeld - eerder op de avond was verdachte naar eigen zeggen ‘heel rustig’.
Het hof verwerpt daarom ook dit verweer.
Nu er ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten, is de verdachte strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf en maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft bij een gewelddadige confrontatie op een verjaardagsfeestje gestoken in het bovenlichaam van het slachtoffer, waarbij de verdachte heeft geaccepteerd dat het slachtoffer ten gevolge van dat steken zou kunnen komen te overlijden. Bij de steekpartij heeft het slachtoffer verwondingen opgelopen, die uiteindelijk slechts hebben geleid tot blijvende littekens. Daardoor is ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Dergelijk strafbaar gedrag brengt voorts in de maatschappij gevoelens van onrust en onveiligheid teweeg. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een verboden vlindermes.
Naar het oordeel van het hof kan, gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Bij de bepaling van de duur van de op te leggen gevangenisstraf houdt het hof in het voordeel van verdachte rekening met de rol die het slachtoffer heeft gehad in de gewelddadige confrontatie.
Bij de strafbepaling houdt het hof voorts rekening met de omstandigheid dat verdachte een blanco strafblad heeft. Uit het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 11 december 2017 blijkt dat verdachte sinds het onderhavige feit in de zomer van 2016 niet meer met politie en justitie in aanraking is geweest, welk beeld overeenkomt met hetgeen overigens omtrent verdachtes persoonlijke omstandigheden ter terechtzitting is gebleken. De Reclassering rapporteerde op 22 januari 2018: “Verdachte heeft zijn school afgemaakt en kan zelfstandig in zijn levensonderhoud voorzien. Hij heeft twee banen, een eigen woning en heeft het afgelopen jaar aangetoond dat hij niet meer met justitie in aanraking komt. Hij is in zowel zijn houding als gedrag volwassener geworden.”
Ondanks deze positieve ontwikkelingen, acht de Reclassering het van belang dat een deels voorwaardelijke straf wordt opgelegd in verband met de oplegging van bijzondere voorwaarden. Het hof volgt dit advies.
Het hof komt, alles afwegende, tot het oordeel dat oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en de verplichting tot medewerking aan ambulante behandeling zoals in het dictum verwoord, passend en geboden is. Met oplegging van een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Rechterlijk pardon voor de onder 4. bewezen verklaarde overtreding
Het hof acht het raadzaam te bepalen dat in verband met de omstandigheden waaronder het feit is begaan, geen afzonderlijke straf of maatregel zal worden opgelegd voor de onder 4. bewezen verklaarde overtreding.
Beslag
De hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, met betrekking waartoe of met behulp waarvan het bewezen verklaarde is begaan c.q. die bij gelegenheid van het onderzoek naar het door verdachte onder 1. begane misdrijf zijn aangetroffen, die aan verdachte toebehoren en die kunnen dienen tot het begaan of voorbereiden van soortgelijke misdrijven, zullen worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
Ten aanzien van de overige in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen zal de bewaring ten behoeve van de rechthebbende worden bevolen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, die strekt tot een schadevergoeding tot een bedrag van € 5.771,92, te vermeerderen met de wettelijke rente. De rechtbank heeft de vordering bij vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens een onevenredige belasting van het strafgeding.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] als gevolg van verdachtes onder 1. bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 2.771,92 . Dit bedrag bestaat uit een bedrag van
€ 271,92 aan materiële schade en een bedrag van € 2.500,-- aan immateriële schade. Het hof zal bepalen dat het bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente, ingaande op de dag dat de schade is veroorzaakt, te weten op 16 juli 2016, en eindigend op de dag der voldoening.
De verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Voor zover de vordering van de benadeelde partij het toegewezen bedrag overschrijdt, is het hof van oordeel dat de (verdere) behandeling daarvan een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren - in aanmerking genomen de rol die de eventuele eigen schuld van de benadeelde partij speelt bij de beoordeling van de vordering - en dat de benadeelde partij de vordering in zoverre daarom slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De proceskosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil, zullen ten laste van de verdachte worden gebracht.
Het hof ziet aanleiding te dezer zake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, die strekt tot een schadevergoeding tot een bedrag van € 4.544,60, te vermeerderen met de wettelijke rente. De rechtbank heeft de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk verklaard omdat voor het feit waarop de vordering betrekking heeft geen straf of maatregel is opgelegd.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Het hof is - evenals de rechtbank - van oordeel dat, nu aan verdachte ter zake van het (onder 2.) ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade veroorzaakt zou zijn, geen straf of maatregel wordt opgelegd en evenmin toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, de benadeelde partij [slachtoffer 2] in haar vordering niet kan worden ontvangen, zodat voor hem de gang naar de civiele rechter rest.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2. primair en 2. subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1. (impliciet) primair, 3. en 4. ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het onder 1., 3. en 4. bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het onder 4. bewezen verklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Veroordeelt de verdachte tot ter zake van het onder 1. en 3. bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- -
dat veroordeelde zich binnen 48 uur na het onherroepelijk worden van onderhavig arrest telefonisch meldt bij Reclassering Nederland, regio Zuid, tussen 09.00 en 12.00 uur via [telefoonnummer] en dat hij zich zal blijven melden zo frequent en zo lang de Reclassering dit noodzakelijk acht;
- -
dat de veroordeelde zijn medewerking verleent aan intake en, indien gediagnosticeerd, diagnostiek en hieruit eventueel voortvloeiende behandeling bij GGZ Oost-Brabant of een soortgelijke forensische behandelingstelling, zulks ter beoordeling van Reclassering Nederland, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van de behandeling door of namens de instelling en/of behandelaar zullen worden gegeven zolang Reclassering Nederland dit noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1. grijs vlindermes (goednummer 1036718)
1. vouwmes Magnum (goednummer 1036720).
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1. mobiele telefoon (merk Apple, type iPhone, goednummer 1036719)
1. mobiele telefoon (merk Samsung, type GT-19300a, wit, goednummer 1036721)
1. shirt zwart (goednummer 1036723)
1. schoen, Nike Air Max, zwart (goednummer 1036725)
1. spijker)broek met riem (goednummer 1036726)
1. shirt blauw (goednummer 1036738)
1. shirt zwart (goednummer 1036739)
2 schoenen Dolce&Gabbana, blauw, goednummer 1036740)
1. spijker)broek, blauw (goednummer 1036741).
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het onder 1. bewezen verklaarde tot het bedrag van € 2.771,92 (tweeduizend zevenhonderdeenenzeventig euro en tweeënnegentig cent) bestaande uit € 271,92 (tweehonderdeenenzeventig euro en tweeënnegentig cent) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 16 juli 2016.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1] , ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 2.771,92 (tweeduizend zevenhonderdeenenzeventig euro en tweeënnegentig cent) bestaande uit € 271,92 (tweehonderdeenenzeventig euro en tweeënnegentig cent) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 37 (zevenendertig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 16 juli 2016.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. A.M.G. Smit, voorzitter,
mr. drs. M.J. Grapperhaus en mr. T.A. de Roos, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R. Dieleman, griffier,
en op 22 februari 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. De Roos en mr. Dieleman zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 22‑02‑2018