HR, 22-12-2009, nr. 08/03074
ECLI:NL:HR:2009:BK3572
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
22-12-2009
- Zaaknummer
08/03074
- Conclusie
Mr. L. Strikwerda
- LJN
BK3572
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2009:BK3572, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 22‑12‑2009; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BK3572
ECLI:NL:PHR:2009:BK3572, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 13‑11‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BK3572
- Wetingang
art. 81 Wet op de rechterlijke organisatie
- Vindplaatsen
Uitspraak 22‑12‑2009
Inhoudsindicatie
Nationaliteitsrecht. Verzoek tot vaststelling van Nederlanderschap op grond van art. 17 Rijkswet op het Nederlanderschap. (81 RO).
22 december 2009
Eerste Kamer
08/03074
EV/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[Verzoekster],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. M.G. Evers,
t e g e n
DE STAAT DER NEDERLANDEN, Ministerie van Justitie,
zetelende te 's-Gravenhage,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. J. van Duijvendijk-Brand.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [verzoekster] en de Staat.
1. Het geding in feitelijke instantie
Met een op 18 september 2007 ter griffie van de rechtbank 's-Gravenhage ingediend verzoekschrift heeft [verzoekster] zich gewend tot die rechtbank en verzocht, kort gezegd, vast te stellen dat [verzoekster] de Nederlandse nationaliteit bezit.
De Staat heeft het verzoek bestreden.
De rechtbank heeft bij beschikking van 17 april 2008 het verzoek afgewezen.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de rechtbank heeft [verzoekster] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staat heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot verwerping met toepassing van art. 81 RO.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren A. Hammerstein en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president F.H. Koster op 22 december 2009.
Conclusie 13‑11‑2009
Mr. L. Strikwerda
Partij(en)
conclusie inzake
[Verzoekster]
tegen
de Staat der Nederlanden
Edelhoogachtbaar College,
1.
Het tijdig door verzoekster tot cassatie, hierna: [verzoekster], ingestelde cassatieberoep is gericht tegen een beschikking van de rechtbank 's‑Gravenhage van 17 april 2008. Bij deze beschikking heeft de rechtbank het door [verzoekster] op de voet van art. 17 van de Rijkswet op het Nederlanderschap ingediende verzoek tot vaststelling van haar Nederlanderschap afgewezen.
2.
Het cassatieberoep berust op één middel. Thans verweerder in cassatie, de Staat, heeft het middel bestreden en de Hoge Raad verzocht het cassatieberoep te verwerpen.
3.
Het middel kan naar mijn oordeel niet tot cassatie leiden en noopt niet tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling, zodat het cassatieberoep zich leent voor verwerping met toepassing van art. 81 RO. De zaak komt daarom in aanmerking voor een verkorte conclusie.
4.
Als ik het goed zie, bevat het middel, gelezen in samenhang met de toelichting daarop, twee klachten.
5.
De eerste klacht verwijt de rechtbank in r.o. 5.3 van haar beschikking aan de bepaling van art. 6 lid 4 van de Toescheidingsovereenkomst inzake nationaliteiten tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Suriname van 25 november 1975, Trb. 1975, 132, hierna: TOS, een uitleg te hebben gegeven die onjuist en in strijd met de grondgedachte van die bepaling is.
6.
De klacht faalt. Het middel geeft in het geheel niet aan waarom de uitleg die de rechtbank aan de bepaling van art. 6 lid 4 TOS heeft gegeven onjuist en in strijd met de grondgedachte van die bepaling zou zijn. De klacht voldoet daarom niet aan de aan een cassatieklacht te stellen eisen. Zie Asser Procesrecht/Veegens-Korthals Altes-Groen, 2005, nr. 143. Ten overvloede teken ik aan dat de toepassing die de rechtbank in dit geval aan de bepaling heeft gegeven niet van een onjuiste rechtsopvatting getuigt. Uit de door de rechtbank — onbestreden in cassatie — vastgestelde feiten volgt immers dat [verzoekster], indien zij ten tijde van de inwerkingtreding van de TOS meerderjarig zou zijn geweest, geen andere nationaliteit zou hebben verkregen dan zij als minderjarige heeft verkregen, zodat de optiemogelijkheid van art. 6 lid 4 TOS voor haar niet openstond. Vgl. HR 26 juni 1987, NJ 1988, 135 nt. GRdG.
7.
De tweede klacht komt erop neer dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat [verzoekster] van de optiemogelijkheid van art. 6 lid 4 TOS geen rechtsgeldig gebruik heeft gemaakt.
8.
De klacht faalt wegens gebrek aan feitelijke grondslag. De rechtbank, die — in cassatie tevergeefs bestreden — heeft geoordeeld in dat [verzoekster] geen beroep toekwam op de optiemogelijkheid van art. 6 lid 4 TOS, heeft zich over de vraag of [verzoekster] van deze optiemogelijkheid rechtsgeldig gebruik heeft gemaakt, niet uitgesproken.
De conclusie strekt tot verwerping van het beroep met toepassing van art. 81 RO.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,