Hof 's-Hertogenbosch, 07-05-2013, nr. HD 200.110.114 T
ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ9921
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
07-05-2013
- Zaaknummer
HD 200.110.114 T
- LJN
BZ9921
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ9921, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 07‑05‑2013; (Hoger beroep)
Uitspraak 07‑05‑2013
Inhoudsindicatie
Bewijslast geldlening in een procedure tussen ex-samenwoners
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.110.114
arrest van 7 mei 2013
in de zaak van
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellant, hierna te noemen: [appellant],
advocaat mr. D.M.F. Snelder,
tegen
[Y.],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde, hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat mr. W.J.G. Schröder,
op het bij exploot van dagvaarding van 10 juli 2012 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Breda, team kanton Bergen op Zoom gewezen vonnis van 20 juni 2012 tussen [appellant] als eiser in conventie tevens verweerder in reconventie en [geïntimeerde] als gedaagde in conventie tevens eiseres in reconventie.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr./rolnr. 694375 CV EXPL 11-8197)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en naar de daaraan voorafgaande tussenvonnissen van 25 januari 2012 en 28 maart 2012.
2. Het geding in hoger beroep
2.1.
Bij memorie van grieven heeft [appellant] drie grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, tot toewijzing van zijn vorderingen zoals vermeld in het petitum van zijn memorie van grieven met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties.
2.2.
Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden.
2.3.
[appellant] heeft daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad. Zij hebben van medio 2009 tot medio 2010 samengewoond in een huurwoning.
[geïntimeerde] heeft in juli 2009 een andere woning die zij toen in eigendom had, overgedragen aan een derde. Na deze eigendomsoverdracht resteerde een hypotheekschuld van € 12.509,66 die door [appellant] is voldaan.
In verband hiermee heeft [geïntimeerde] in augustus 2009 een bedrag van € 1.000,- aan [appellant] betaald en in juli 2010 een bedrag van € 3.000,-.
[appellant] stelt zich op het standpunt dat [geïntimeerde] hem nog een bedrag van € 8.500,- dient terug te betalen in verband met de door hem ten behoeve van [geïntimeerde] gedane aflossing van haar hypotheekschuld. Omdat [geïntimeerde] weigert dit bedrag te betalen heeft hij in eerste aanleg de veroordeling van [geïntimeerde] gevorderd tot betaling van onder meer dit bedrag met wettelijke rente en incassokosten ten bedrage van € 117,81.
De kantonrechter heeft bij vonnis van 28 maart 2012 aan [appellant] opgedragen te bewijzen dat hij uit hoofde van een met [geïntimeerde] gesloten overeenkomst van geldlening een restantbedrag van € 8.500,- opeisbaar van [geïntimeerde] te vorderen heeft.
In het eindvonnis van 20 juni 2012 heeft de kantonrechter vastgesteld dat [appellant] niet geslaagd is in zijn bewijsopdracht en heeft hij de vorderingen van [appellant] afgewezen.
[appellant] kan zich hiermee niet verenigen en is in hoger beroep gekomen.
4.2.
Het geschil tussen partijen komt erop neer dat [appellant] zich op het standpunt stelt dat [geïntimeerde] hem nog een bedrag van € 8.500,- schuldig is wegens geldlening, namelijk het bedrag dat door hem ten behoeve van [geïntimeerde] in juli 2009 is betaald ter aflossing van haar hypotheekschuld, verminderd met de bedragen die door [geïntimeerde] in mindering op de schuld reeds zijn voldaan. [geïntimeerde] daarentegen stelt zich op het standpunt dat [appellant] in juli 2009 haar hypotheekschuld heeft voldaan bij wijze van schenking aan haar, dit met het oog op hun voorgenomen samenwoning, zodat zij niets aan [appellant] verschuldigd is.
De grieven van [appellant] strekken ertoe dat het hof alsnog de vordering van [appellant] zal toewijzen. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
4.3.
[appellant] heeft weliswaar slechts vernietiging van het eindvonnis van de kantonrechter gevorderd, maar uit zijn tweede grief blijkt dat het hoger beroep zich mede richt tegen de bewijsopdracht die hem in het tussenvonnis van 28 maart 2012 is gegeven. Het hof zal het hoger beroep van [appellant] aldus verstaan.
4.4.
In eerste aanleg vorderde [appellant] ook nog een bedrag van € 2.000,- in verband met een door hem betaalde waarborgsom voor de huurwoning die [geïntimeerde] thans bewoont. Dit bedrag is echter inmiddels door [geïntimeerde] aan hem voldaan, zodat deze kwestie in hoger beroep geen rol meer speelt.
4.5.
[appellant] heeft in hoger beroep de grondslag van zijn vordering uitgebreid: hij baseert zijn vordering tot betaling van € 8.500,- thans subsidiair op onverschuldigde betaling dan wel ongerechtvaardigde verrijking.
Tegen deze eiswijziging is door [geïntimeerde] geen bezwaar gemaakt zodat het hof recht zal doen op de gewijzigde eis.
4.6.
Partijen zijn het erover eens dat aan de betaling door [appellant] in juli 2009 van het bedrag van € 12.509,66 een overeenkomst ten grondslag ligt, met dien verstande dat zij het over de inhoud van die overeenkomst niet eens zijn: volgens [appellant] gaat het om geldlening en volgens [geïntimeerde] om schenking. Reeds om deze reden kan van een onverschuldigde betaling dan wel ongerechtvaardigde verrijking geen sprake zijn zodat toewijzing van de vordering van [appellant] op de subsidiaire grondslag niet mogelijk is.
4.7.
Met betrekking tot de primaire grondslag van de vordering overweegt het hof het volgende.
De kantonrechter heeft terecht als uitgangspunt genomen dat op [appellant] de bewijslast rust van zijn stelling dat [geïntimeerde] jegens hem € 8.500,- verschuldigd is wegens geldlening.
Anders dan de kantonrechter is het hof echter van oordeel dat vooralsnog de hier bedoelde stelling van [appellant] bewezen moet worden geacht, dit gelet op het volgende:
- -
[geïntimeerde] heeft een tweetal betalingen gedaan in mindering op de door [appellant] gestelde
schuld, namelijk een bedrag van € 1.000,- in augustus 2009 en een bedrag van € 3.000,- in
juli 2010. [geïntimeerde] heeft aanvankelijk beweerd dat zij deze betalingen heeft gedaan onder
druk van de man, maar bij gelegenheid van de comparitie bij de kantonrechter heeft zij
erkend dat van pressie van de man geen sprake is geweest;
- -
door [appellant] is als productie 1 bij de inleidende dagvaarding een e-mailwisseling tussen
partijen in de periode april – juni 2011 overgelegd, betrekking hebbend op de betaling van
de vordering die [appellant] op [geïntimeerde] stelt te hebben; in die e-mailwisseling antwoordt
[geïntimeerde] op een vraag van [appellant] wat haar plan van aanpak voor de aflossing van haar
schuld is: ”Ik geloof dat ik daar duidelijk in ben geweest. Zodra ik wat kan missen, het stort
op een aparte rekening.”
- -
productie 4 bij de inleidende dagvaarding betreft een e-mail van [geïntimeerde] d.d. 4 oktober 2011
aan mr. Weterings die als gemachtigde van [appellant] [geïntimeerde] tot betaling heeft
aangesproken en bevat de mededeling van [geïntimeerde]: ”Destijds heb ik met de heer [appellant]
afgesproken het bedrag te zullen terugbetalen, echter alleen conform de door mij gestelde
voorwaarden.”
4.8.
Het hof acht op grond van deze feiten en omstandigheden vooralsnog bewezen dat [geïntimeerde] jegens [appellant] gehouden is het nog openstaande bedrag van € 8.500,- te betalen.
[geïntimeerde] heeft echter tegenbewijs aangeboden en het hof zal haar in de gelegenheid stellen dat tegenbewijs te leveren op de wijze zoals hierna wordt vermeld.
4.9.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
5. De uitspraak
Het hof:
laat [geïntimeerde] toe tot het leveren van tegenbewijs tegen de vooralsnog bewezen geachte stelling dat [geïntimeerde] zich jegens [appellant] heeft verbonden om hem een bedrag te betalen van
€ 12.500,- wegens de door [appellant] ten behoeve van [geïntimeerde] gedane aflossing van een hypotheekschuld in juli 2009;
bepaalt, voor het geval [geïntimeerde] bewijs door getuigen wil leveren, dat getuigen zullen worden gehoord ten overstaan van mr. N.J.M. van Etten als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum;
verwijst de zaak naar de rol van 21 mei 2013 voor opgave van het aantal getuigen en van de verhinderdata van partijen zelf, hun advocaten en de getuige(n) in de maanden augustus en september 2013;
bepaalt dat de raadsheer-commissaris na genoemde roldatum dag en uur van het getuigenverhoor zal vaststellen;
bepaalt dat de advocaat van [geïntimeerde] ten minste zeven dagen voor het verhoor de namen en woonplaatsen van de te horen getuigen zal opgeven aan de wederpartij en aan de civiele griffie;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. N.J.M. van Etten, B.A. Meulenbroek en G.J. Vossestein en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 7 mei 2013.