Regeling uitzettingen en derivaten decentrale overheden
Artikel 3a
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2001
- Redactionele toelichting
Binnen 3 maanden na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wijziging worden de op dat tijdstip bestaande portefeuilles door de nazorgfondsen in overeenstemming gebracht met het bepaalde in dit artikel.
- Bronpublicatie:
28-06-2001, Stcrt. 2001, 123 (uitgifte: 01-01-2001, regelingnummer: FM2001/1093-M)
- Inwerkingtreding
01-07-2001
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
28-06-2001, Stcrt. 2001, 123 (uitgifte: 01-01-2001, regelingnummer: FM2001/1093-M)
- Vakgebied(en)
Staatsrecht / Decentralisatie
Overheidsfinanciën / Algemeen
Bestuursrecht algemeen / Bestuursbevoegdheden
1.
Nazorgfondsen mogen, in afwijking van artikel 3, gelden uitzetten in de vorm van beleggingen in aandelen die genoteerd zijn aan een van overheidswege toegelaten effectenbeurs en in onroerend goedfondsen die genoteerd zijn aan een van overheidswege toegelaten effectenbeurs, mits zeker wordt gesteld dat de hoofdsom, gecorrigeerd voor inflatie, ten minste aan het einde van dertig jaar intact is door middel van:
2.
Voor de bepaling van het gedeelte van de portefeuille dat aangehouden moet worden in de vorm van uitzettingen als bedoeld in het eerste lid onder a en b, geldt een nominale rekenrente van 5% en een inflatiecorrectie van 2%.