Hof Amsterdam, 11-04-2017, nr. 200.189.119/01
ECLI:NL:GHAMS:2017:1252
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
11-04-2017
- Zaaknummer
200.189.119/01
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2017:1252, Uitspraak, Hof Amsterdam, 11‑04‑2017; (Hoger beroep)
ECLI:NL:GHAMS:2016:4400, Uitspraak, Hof Amsterdam, 08‑11‑2016; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
PFR-Updates.nl 2016-0326
Uitspraak 11‑04‑2017
Inhoudsindicatie
1:435 lid 3 en 1:452 lid 3 BW, benoeming mentor en bewindvoerder. Moeder is wilsbekwaam om voorkeur voor benoeming mentor en bewindvoerder uit te spreken. Geen gegronde redenen om af te wijken van de voorkeur.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 11 april 2017
Zaaknummer: 200.189.119/01
Zaaknummers eerste aanleg: 4542781 BM VERZ 15-2686 en
4542782 MB VERZ 15-446 MK
in de zaak in hoger beroep van:
[de dochter]
wonende te [woonplaats a] ,
appellante in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in voorwaardelijk hoger beroep,
advocaat: mr. F. Westenberg te Hoorn;
tegen
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats b] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellante in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. M.M. van Wijk te Leiden.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
- [belanghebbende] (hierna te noemen: de zoon).
Als informanten zijn aangemerkt en opgeroepen:
[A] h.o.d.n. [X] Bewindvoering;
de heer [B] ;
mr. S. Springer, namens Stichting Law Supply.
1. Het geding in hoger beroep
1.1.
Appellante in principaal hoger beroep, tevens geïntimeerde in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep en geïntimeerde in principaal hoger beroep, tevens appellante in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep worden hierna respectievelijk de dochter en de moeder genoemd.
1.2.
De dochter is op 11 april 2016 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, (hierna: de kantonrechter) met kenmerk 4542781 BM VERZ 15-2686 en 4542782 MB VERZ 15-446 MK van 14 januari 2016.
1.3.
De moeder heeft op 20 juli 2016 een verweerschrift ingediend en heeft daarbij voorwaardelijk incidenteel appel ingesteld.
1.4.
De dochter heeft op 24 augustus 2016 een verweerschrift in het voorwaardelijk incidenteel appel ingediend.
1.5.
De zaak is op 15 september 2016 ter terechtzitting in hoger beroep behandeld, daarbij is slechts de ontvankelijkheid van het hoger beroep aan de orde gekomen.
1.6.
De dochter is bij beschikking van dit hof van 8 november 2016 ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep.
1.7.
De heer [B] heeft het hof bij brief van 23 december 2016, door het hof ontvangen op 27 december 2016, bericht dat hij niet ter zitting zal verschijnen.
1.8.
De moeder heeft op 6 februari 2017 nadere stukken ingediend.
1.9.
De mondelinge behandeling is voortgezet op 17 februari 2017. Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de dochter, bijgestaan door mr. R.P. Heeren, advocaat te Den Haag;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de zoon;
- mr. S. Springer, namens Stichting Law Supply;
- de heer [Y] , de echtgenoot van de dochter;
- mevrouw [Z] , de partner van de zoon.
2. De feiten
2.1.
De moeder is geboren [in] 1932 te Utrecht.
De zoon en dochter zijn de (enige) kinderen van de moeder. De moeder verblijft sinds 4 april 2016 in de zorginstelling [de zorginstelling] te [woonplaats b] . Daarvoor verbleef zij in zorginstelling [de zorginstelling] te [plaats] .
2.2.
Bij de stukken bevindt zich een medisch rapport van 3 november 2015 van dhr. R. Visser te Amsterdam en een medische verklaring van 30 januari 2017 van J.M. Timmermans, arts.
2.3.
De moeder heeft op 27 augustus 2015 een levenstestament opgemaakt waarin onder meer is opgenomen dat indien nodig de financiële taken door haar zoon dienen te worden uitgevoerd en de zorgtaken door de dochter en de zoon gezamenlijk. Voorts is de stichting Law Supply in het levenstestament als toezichthouder benoemd.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1.
Bij de bestreden beschikking is op verzoek van de dochter bepaald dat de goederen die (zullen) toebehoren aan de moeder wegens haar geestelijke of lichamelijke toestand onder bewind zijn gesteld en is een mentorschap ten behoeve van de moeder ingesteld. De zoon is benoemd tot bewindvoerder en mentor.
De dochter had verzocht een onafhankelijke bewindvoerder en mentor te benoemen.
3.2.
De dochter verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, haar inleidend verzoek alsnog toe te wijzen en de heer [A] , h.o.d.n. [X] Bewindvoering tot bewindvoerder en de heer [B] tot mentor, dan wel een andere natuurlijke persoon of personen te benoemen tot bewindvoerder en mentor, met ontslag van de zoon als bewindvoerder en mentor en met de bepaling dat hij alle bescheiden met betrekking tot de goederen van betrokkene ter hand zal stellen aan de door het hof te benoemen bewindvoerder, kosten rechtens.
3.3.
De moeder verzoekt de dochter niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel het hoger beroep af te wijzen.
In voorwaardelijk incidenteel hoger beroep, voor het geval het hof overweegt een ander dan de zoon tot bewindvoerder/mentor te benoemen, verzoekt de moeder:
Primair de bestreden beschikking te vernietigen;
Subsidiair, indien en voor zover het hof van oordeel mocht zijn dat er redenen zijn af te wijken van de wens van de moeder ten aanzien van de persoon van de bewindvoerder en mentor, te bepalen dat de zoon mentor zal blijven en een professionele bewindvoerder in de directe omgeving van [woonplaats b] tot bewindvoerder te benoemen, alsmede, voor het geval het hof zou oordelen dat tevens een derde tot mentor zou moeten worden benoemd, een professionele mentor in de directe omgeving van [woonplaats b] tot mentor te bepalen. In dat geval verzoekt zij tevens te bepalen dat de kosten van professionele bewindvoering (en eventueel mentorschap) volledig en zonder voorbehoud door de dochter aan de moeder dienen te worden vergoed.
De moeder verzoekt voorts de dochter te veroordelen in de kosten van de procedure: primair de werkelijke kosten en subsidiair de kosten volgens liquidatietarief.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1.
In principaal hoger beroep is de benoeming van de zoon tot bewindvoerder en mentor in geschil.
4.2.
De dochter is van mening dat een onafhankelijke derde benoemd dient te worden tot bewindvoerder en mentor en voert hiertoe, kort samengevat, het volgende aan. De kantonrechter is ten onrechte tot de conclusie gekomen dat de moeder wilsbekwaam is en heeft in ieder geval ten onrechte geoordeeld dat de moeder wilsbekwaam is om haar voorkeur voor de te benoemen persoon van bewindvoerder en mentor uit te spreken. De moeder is in juni 2013 gediagnosticeerd met de ziekte van Alzheimer en, blijkens het indicatiebesluit van het CIZ van 23 juli 2013, geïndiceerd voor een zeer zwaar zorgpakket. Er bestaat dan ook gerede twijfel of de moeder bij het opstellen van het levenstestament in augustus 2015 wel wilsbekwaam was.
Er zijn gegronde redenen om van de voorkeur van de moeder af te wijken, namelijk omdat de familieverhoudingen ernstig zijn verstoord. De dochter is lange tijd nauw betrokken geweest bij de moeder en heeft haar zaken voor haar geregeld. De relatie tussen de moeder enerzijds en de dochter en haar gezin anderzijds is inmiddels, door toedoen van de zoon, volledig ontwricht. Deze situatie geeft er aanleiding toe om een onafhankelijke bewindvoerder en mentor te benoemen. Een onafhankelijke bewindvoerder en mentor zullen zorg kunnen dragen voor herstel van contact tussen haar en haar moeder, aldus de dochter.
4.3.
De moeder heeft de stellingen van de dochter gemotiveerd betwist. De moeder stelt allereerst dat zij wilsbekwaam is. Zij kan zich niet vinden in de overweging van de kantonrechter dat onweersproken zou zijn dat de ziekte van Alzheimer bij haar zou zijn vastgesteld. De moeder heeft dit in eerste aanleg uitdrukkelijk betwist. Daarnaast is het, anders dan de dochter stelt, niet zo dat op basis van een (vermeende) diagnose Alzheimer ook wilsonbekwaamheid een feit is. Aan het diagnostisch onderzoek uit juni 2013 dat aan die diagnose voorafging is ook geen enkel vervolg gegeven, bijvoorbeeld met behandeling en/of medicatie. De moeder lijdt niet aan Alzheimer, hoogstens is sprake van ouderdomsvergeetachtigheid, zoals ook blijkt uit het rapport van de arts R. Visser. De moeder wijst er voorts op dat zij in augustus 2015 ten overstaan van een notaris haar levenstestament heeft opgemaakt. De notaris heeft daarbij ook beoordeeld of de moeder wilsbekwaam was. De moeder heeft in haar levenstestament haar uitdrukkelijke wens opgenomen en er is geen reden om aan deze wens te twijfelen.
De moeder is van mening dat er geen redenen zijn om af te wijken van haar voorkeur voor benoeming van de zoon tot bewindvoerder en mentor. Dat zij met de dochter is gebrouilleerd, is volgens de moeder aan de dochter zelf te wijten. Zij betwist dat de zoon dit heeft veroorzaakt. De moeder is het niet eens met de wijze waarop de dochter in het verleden met het vermogen en welzijn van de moeder is omgegaan. Ook heeft het de moeder diep geraakt dat de dochter het verzoek tot bewind en mentorschap heeft gedaan. De moeder ziet niet in hoe een onafhankelijke bewindvoerder en mentor zou kunnen bijdragen aan een beter contact tussen haar en de dochter.
4.4.
Het hof overweegt als volgt. Ingevolge het bepaalde in de artikelen 1:435 lid 3 en 1:452 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek volgt de rechter bij de benoeming van respectievelijk de bewindvoerder en de mentor de uitdrukkelijke voorkeur van de rechthebbende/betrokkene, tenzij gegronde redenen zich tegen zodanige benoeming verzetten.
4.5.
Uit de stukken van het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is onder meer het volgende gebleken. Het is de uitdrukkelijke voorkeur van de moeder dat de zoon de taken van bewindvoerder en mentor uitvoert. De moeder heeft reeds in haar levenstestament van 27 augustus 2015 opgenomen dat zij wenst dat de zoon de financiële taken indien nodig uitvoert. De moeder heeft haar voorkeur tot benoeming van de zoon tot bewindvoerder en mentor in hoger beroep gehandhaafd en ter zitting toegelicht. Het hof volgt de dochter niet in haar stelling dat de moeder niet bekwaam zou zijn om haar voorkeur voor de te benoemen bewindvoerder en mentor uit te spreken. Uit het medisch rapport van Dr. R. Visser van 3 november 2015 blijkt dat de moeder geen tekenen van dementie vertoont, compos mentis is en dat er geen sprake is van een evidente cognitieve stoornis. Uit de schriftelijke medische verklaring van drs. J. M. Timmermans, arts Maatschappij en Gezondheid, van 30 januari 2017 blijkt dat de moeder op grond van zijn onderzoeksbevindingen als volledig wilsbekwaam wordt aangemerkt. Het hof heeft voorts ter zitting kunnen vaststellen dat de moeder de aan haar gestelde vragen adequaat heeft beantwoord en haar voorkeur helder heeft toegelicht. Het hof heeft dan ook geen reden te twijfelen aan de mogelijkheden van de moeder haar wil kenbaar te maken.
Voorts ligt ter beoordeling voor of sprake is van gegronde redenen die zich tegen de benoeming van de zoon tot bewindvoerder en mentor verzetten. De bezwaren van de dochter zien met name op de verstoorde familieverhoudingen en in het bijzonder op de verstoorde verhouding tussen haar en haar moeder. Duidelijk is dat de dochter wantrouwen koestert jegens haar broer in dit verband en de oorzaak van de verstoorde familieverhoudingen bij hem legt.
Het hof acht hetgeen door de dochter is aangevoerd onvoldoende grond om af te wijken van de uitdrukkelijke voorkeur van de moeder. Het valt te betreuren dat de (vroeger hechte) verhouding tussen de moeder en de dochter is verslechterd in de afgelopen jaren. De moeder is op dit moment echter zeer duidelijk in haar standpunt dat zij de dochter bepaalde zaken kwalijk neemt. Niet te verwachten is dat een professionele bewindvoerder en mentor hier verandering in zal kunnen brengen. Het hof neemt hierbij ook in overweging dat contactherstel tussen de dochter en de moeder in beginsel niet tot het takenpakket van een bewindvoerder en mentor behoort. Meer aangewezen in dit verband is een traject voor betrokkenen om de onderlinge familieverhoudingen te verbeteren, bijvoorbeeld mediation, zoals ter zitting in hoger beroep ook door het hof aan de familieleden is voorgehouden.
Het hof stelt voorts vast dat niet is gebleken dat de zoon thans het contact tussen de moeder en de dochter in de weg staat. De zoon heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat, conform eerder gemaakte afspraken met [de zorginstelling] in [woonplaats b] waar de moeder verblijft, het de dochter vrijstaat de moeder te bezoeken als de moeder hiermee instemt.
Nu verder geen gronden zijn gesteld of gebleken die maken dat de zoon ongeschikt zou zijn om tot bewindvoerder en mentor benoemd te worden, zal het hof het verzoek van de dochter in hoger beroep afwijzen en de bestreden beschikking bekrachtigen. Dit betekent dat het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep van de moeder geen bespreking behoeft.
4.6
De moeder heeft verzocht de dochter in de kosten van deze procedure te veroordelen, naar het hof begrijpt is dit verzoek niet slechts in het voorwaardelijk incidenteel appel gedaan. Gelet op de aard van deze procedure zal het hof dit verzoek afwijzen en de kosten compenseren.
4.7.
Dit leidt tot de volgende beslissing.
5. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte;
compenseert de kosten van de procedure aldus, dat ieder de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M.C. Louwinger-Rijk, mr. C.E. Buitendijk, mr. J. Kok, bijgestaan door mr. E.E. Kraan als griffier, en is op 11 april 2017 in het openbaar uitgesproken.
Uitspraak 08‑11‑2016
Inhoudsindicatie
Artikel 358 Rv, ontvankelijkheid, mededeling beslissing ter zitting
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 8 november 2016
Zaaknummer: 200.189.119/01
Zaaknummers eerste aanleg: 4542781 BM VERZ 15-2686 en 4542782 MB VERZ 15-446 MK
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
appellante,
advocaat: mr. F. Westenberg te Hoorn.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
mevrouw [A] (hierna te noemen: de moeder);
de heer [B] (hierna te noemen: de zoon).
1. Het geding in hoger beroep
1.1.
Appellante wordt hierna de dochter genoemd.
1.2.
De dochter is op 11 april 2016 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, (hierna: de kantonrechter) met kenmerk 4545781 BM VERZ 15-2686 en 4542782 MB VERZ 15-446 MK, die als uitspraakdatum vermeldt 14 januari 2016.
1.3.
De moeder heeft op 20 juli 2016 een verweerschrift ingediend.
1.4.
De zaak is op 15 september 2016 ter terechtzitting in hoger beroep behandeld.
1.5.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de dochter, bijgestaan door haar advocaat;
- de moeder en de zoon, bijgestaan door mr. M.M. van Wijk te leiden.
2. De ontvankelijkheid van het hoger beroep
2.1.
De vraag dient te worden beantwoord of de dochter ontvankelijk is in het door haar ingestelde hoger beroep tegen de onder 1.2. genoemde beschikking. Bij deze beschikking zijn de goederen die aan de moeder (zullen) toebehoren wegens haar geestelijke of lichamelijke toestand onder bewind gesteld en is ten behoeve van haar een mentorschap ingesteld. Daarbij is de zoon benoemd tot bewindvoerder en mentor.
2.2.
De moeder stelt dat de dochter niet-ontvankelijk is in haar hoger beroep, omdat zij haar beroepschrift buiten de beroepstermijn heeft ingediend. De kantonrechter heeft ter zitting op 6 januari 2016 mondeling uitspraak gedaan, zodat de beroepstermijn op dat moment is ingegaan. Daarbij is niet relevant dat op de schriftelijke beschikking een andere datum vermeld staat, aldus de moeder.
De dochter heeft dit standpunt gemotiveerd betwist.
2.3.
Ingevolge het bepaalde in artikel 806 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) geldt dat, in afwijking van het bepaalde in het tweede lid van artikel 358 Rv, van een beschikking hoger beroep kan worden ingesteld door de verzoeker en degene aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak dan wel door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking op andere wijze bekend is geworden.
Uit het proces-verbaal van de behandeling ter zitting bij de kantonrechter op 6 januari 2016 blijkt dat de kantonrechter, voor zover hier relevant, ter zitting heeft medegedeeld:
”Ik ga een beslissing nemen. Ik heb met iedereen gesproken. Op basis van het gesprek en op basis van de stukken vind ik het in het belang van betrokkene dat er iemand wordt aangesteld die alles formeel regelt. Voor de keuze van de bewindvoerder en mentor ga ik de wens van betrokkene volgen […..]”.
Het hof overweegt dat onder de dag van de uitspraak wordt verstaan de dag waarop de rechterlijke uitspraak openbaar wordt gemaakt. Aan deze eis voldoen de mededelingen van de kantonrechter op 6 januari 2016 naar het oordeel van het hof niet. De kantonrechter heeft immers gezegd dat zij een beslissing gaat nemen en de wens van betrokkene gaat volgen, hetgeen impliceert dat deze beslissingen niet op dat moment openbaar zijn gemaakt en dat de kantonrechter slechts heeft willen meedelen hoe de uitspraak zal komen te luiden. Bovendien is blijkens het proces-verbaal de aard van de te nemen beschermingsmaatregelen niet als zodanig ter zitting bepaald, noch zijn de gegevens vermeld van degene die de maatregelen zal uitvoeren. Eerst met de beschikking van 14 januari 2016 zijn de maatregelen van bewind- en mentorschap ingesteld en zijn de personalia van de bewindvoerder en mentor genoemd. Deze beschikking is aan belanghebbenden toegezonden, zodat dit de uitspraak betreft die aan de daaraan te stellen eisen voldoet. Dit oordeel brengt met zich dat de dochter tijdig, te weten binnen drie maanden na de dag van de uitspraak, in appel is gekomen, zodat zij zal worden ontvangen in haar verzoek.
2.4.
Dit leidt tot de volgende beslissing.
3. Beslissing
Het hof:
verklaart de dochter ontvankelijk in haar hoger beroep;
houdt iedere verdere beslissing aan;
gelast de oproeping van partijen tegen een nog nader te bepalen datum.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.G. Kemmers, mr. M.F.G.H. Beckers en mr. L.H.M. Zonnenberg in tegenwoordigheid van mr. H. Sapir als griffier en in het openbaar uitgesproken op 8 november 2016.