Rb. Den Haag, 07-06-2013, nr. C-09-431252 - HA RK 12-674
ECLI:NL:RBDHA:2013:CA3170
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
07-06-2013
- Zaaknummer
C-09-431252 - HA RK 12-674
- LJN
CA3170
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2013:CA3170, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 07‑06‑2013; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Wetingang
- Vindplaatsen
JPF 2013/102 met annotatie van mr. dr. I. Curry-Sumner
PFR-Updates.nl 2013-0110 met annotatie van I. Curry-Sumner
Uitspraak 07‑06‑2013
Inhoudsindicatie
Rijkswet op het Nederlanderschap. Polygaam huwelijk.
Partij(en)
beschikking
RECHTBANK DEN HAAG
Team handel
zaaknummer / rekestnummer: C/09/431252 / HA RK 12-674
Beschikking van 7 juni 2013 (bij vervroeging)
in de zaak van
1) [A],
verder te noemen ‘[A]’,
in zijn hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarige
[B],
verder te noemen ‘[B]’,
2) [C],
verder te noemen ‘[C]’,
verzoekers,
advocaat mr. M. de Bluts te Zoetermeer,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN
(Ministerie van Veiligheid en Justitie, Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verder te noemen: ‘de IND’)
zetelende te Den Haag,
belanghebbende,
vertegenwoordigd door mr. C.M. Meijer.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het op 14 november 2012 ingekomen verzoekschrift,
- -
de brief van mr. Meijer van 14 maart 2013,
- -
de brief van de officier van justitie van 16 april 2013,
- -
de brief van mr. De Bluts van 24 april 2013.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 mei 2013. Namens verzoekers is mr. De Bluts verschenen, vergezeld van de heer [mede-vertegenwoordiger]. Namens de IND is mr. Meijer verschenen. De officier van justitie heeft schriftelijk te kennen gegeven geen prijs te stellen op een mondelinge behandeling.
2. De feiten
2.1.
[A] is op [18 mei] 1942 te [geboorteplaats] (Pakistan) geboren. Op [18 mei] 1978 is hij in Sahiwal (Pakistan) getrouwd met [X], geboren op [geboortedatum] 1955 te Sahiwal. Aan beiden is bij wet van 2 juli 1981 (in werking getreden op 24 juli 1981) de Nederlandse nationaliteit verleend. [A] heeft zijn echtgenote op 11 juni 1993 in Pakistan verstoten door middel van een Talaq-akte.
2.2.
Op 11 februari 1994 is [A] in Pakistan getrouwd met [Y]. Dit huwelijk is door de gemeente Den Haag in de gemeentelijke basisadministratie ingeschreven met ingangsdatum 11 februari 1994. [C] en [B] zijn uit dit huwelijk geboren. [C] op [geboortedatum] 1994 en [B] op [geboortedatum] 1997, beiden te [geboorteplaats] (Pakistan).
2.3.
Het huwelijk van [A] met [X] is bij beschikking van deze rechtbank van 20 augustus 1997 ontbonden. De echtscheiding is op 3 oktober 1997 ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie.
2.4.
Op 30 maart 2005 zijn aan [C] en [B] door de Nederlandse ambassade te Islamabad Nederlandse paspoorten afgegeven. Bij brief van 29 september 2010 heeft de Minister van Buitenlandse Zaken zich op het standpunt gesteld dat [C] en [B] niet in het bezit zijn van de Nederlandse nationaliteit en dat aan hen ten onrechte Nederlandse paspoorten zijn verstrekt.
3. Het verzoek
3.1.
[C] en [A] namens [B] verzoeken de rechtbank vast te stellen dat zij sinds hun geboorte dan wel op enig tijdstip daarna het Nederlanderschap (van rechtswege) hebben verkregen. Zij voeren daartoe het volgende aan.
3.2.
Het huwelijk van [A] met [Y] in 1994 kon aanvankelijk niet in Nederland worden erkend omdat de ontbinding van zijn eerste huwelijk met [X] door verstoting in 1993 in strijd was met de Nederlandse openbare orde. Op 3 oktober 1997 is het eerste huwelijk naar Nederlands recht ontbonden, waardoor de strijd met de openbare orde is geëindigd.
3.3.
Het tweede huwelijk van [A] is in de gemeente Den Haag geregistreerd met ingangsdatum 10 februari 1994, zodat de nadien geboren [C] en [B] (alsnog) als wettige kinderen van [A] moeten worden beschouwd. Aangezien [A] tijdens de geboorte van [C] en [B] in het bezit was van de Nederlandse nationaliteit, verkregen [C] en [B] eveneens de Nederlandse nationaliteit, aldus verzoekers.
4. Het standpunt van de IND en van de officier van justitie
4.1.
De IND stelt zich op het standpunt dat [C] en [B] niet in het bezit zijn van de Nederlandse nationaliteit en dat het verzoek dient te worden afgewezen. Hij voert daartoe aan dat het huwelijk van [A] met [Y] niet met ingang van de huwelijkssluiting kan worden erkend, maar pas met ingang van de datum waarop dit huwelijk door ontbinding van het eerdere huwelijk van [A] met [X], monogaam is geworden, dus vanaf 3 oktober 1997. Op het moment van geboorte van [C] en [B] was er geen sprake van een rechtsgeldig huwelijk tussen [A] en [Y], zodat [C] en [B] niet op grond van artikel 3, lid 1, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN), de Nederlandse nationaliteit hebben verkregen. Ook is niet gebleken dat zij nadien het Nederlanderschap op andere wijze hebben verkregen.
4.2.
De officier van justitie heeft schriftelijk medegedeeld zich aan te sluiten bij het advies van de IND.
5. De beoordeling
5.1.
Niet staat ter discussie dat het huwelijk van [A] met [Y] (de moeder van [C] en [B]) aanvankelijk in Nederland niet kon worden erkend en worden geregistreerd, omdat de ontbinding in Pakistan van het eerste huwelijk van [A] door middel van verstoting niet voldeed aan de Nederlandse erkenningsvoorwaarden. De ontbinding door verstoting was hierdoor in strijd met de Nederlandse openbare orde.
5.2.
Immers, op grond van artikel 10:31, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) wordt een buiten Nederland gesloten huwelijk dat ingevolge het recht van de staat waar de huwelijksvoltrekking plaatsvond rechtsgeldig is of nadien rechtsgeldig is geworden, als zodanig in Nederland erkend. Dit impliceert echter niet dat het polygame huwelijk van [A] met [Y] zondermeer binnen de Nederlandse rechtsorde wordt erkend. Artikel 10:32 BW bepaalt immers dat - ongeacht artikel 10:31 BW - aan een buiten Nederland gesloten huwelijk erkenning wordt onthouden, indien deze erkenning kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde.
5.3.
In dit verband is van belang dat er voldoende betrokkenheid is met de Nederlandse rechtssfeer om erkenning aan het huwelijk van [A] met [Y] te onthouden zolang [A] niet naar Nederlands recht is gescheiden van zijn eerste echtgenote [X]. [A] is immers al geruime tijd vóór zijn huwelijk met [Y] in het bezit van de Nederlandse nationaliteit. Dit heeft tot gevolg dat een polygaam huwelijk van [A] de Nederlandse fundamentele rechtsbeginselen onaanvaardbaar schaadt.
5.4.
Uit het vorenstaande volgt dat [A] niet kan worden aangemerkt als de juridische vader van [C] en [B], aangezien er ten tijde van hun geboorte nog geen sprake was van een huwelijk tussen [A] en [Y] dat naar Nederlands recht rechtsgeldig tot stand is gekomen. De omstandigheden dat het huwelijk van [A] met [X] na de geboorte van [C] en [B] naar Nederlands recht is ontbonden en het huwelijk van [A] met [Y] thans in de gemeentelijke basisadministratie in Den Haag staat ingeschreven met ingangsdatum 11 februari 1994, doen hieraan niet af. Ook indien het huwelijk van [A] met [Y] met terugwerkende kracht tot 11 februari 1994 zou worden erkend, heeft dit niet tot gevolg dat thans moet worden vastgesteld dat [C] en [B] bij hun geboorte de Nederlandse nationaliteit hebben verkregen op grond van artikel 3 RWN, aangezien [A] ten tijde van hun geboorte niet hun juridische vader was.
5.5.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het verzoek dient te worden afgewezen.
6. De beslissing
De rechtbank wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. H. Wien, mr. J.J. van der Helm en mr. A.M. Brakel en in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2013.?