ABRvS, 30-03-2016, nr. 201506669/1/V6
ECLI:NL:RVS:2016:869
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
30-03-2016
- Zaaknummer
201506669/1/V6
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2016:869, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 30‑03‑2016; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
Uitspraak 30‑03‑2016
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 1 juli 2014 heeft de staatssecretaris het verzoek van [appellant] om hem het Nederlanderschap te verlenen, (hierna: het verzoek) afgewezen.
201506669/1/V6.
Datum uitspraak: 30 maart 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 9 juli 2015 in zaak nr. 14/3279 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (thans: de minister van Veiligheid en Justitie).
Procesverloop
Bij besluit van 1 juli 2014 heeft de staatssecretaris het verzoek van [appellant] om hem het Nederlanderschap te verlenen, (hierna: het verzoek) afgewezen.
Bij besluit van 11 november 2014 heeft de staatssecretaris het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 juli 2015 heeft de rechtbank het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister van Veiligheid en Justitie heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 februari 2016, waar [appellant], bijgestaan door mr. H. Tadema, advocaat te Deventer, en de minister, vertegenwoordigd door mr. R.A.B. van Steijn, werkzaam bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Onder de minister wordt tevens zijn rechtsvoorganger verstaan.
2. De minister heeft het verzoek afgewezen, omdat [appellant] zijn identiteit en nationaliteit niet heeft aangetoond. Aan dit standpunt heeft de minister de conclusies van Bureau Documenten in de verklaringen van onderzoek van 22 mei 2014 en 13 oktober 2014 ten grondslag gelegd. De minister heeft zich verder op het standpunt gesteld dat [appellant] niet heeft aangetoond dat hij in bewijsnood verkeert.
3. [appellant] heeft bij de indiening van het verzoek een gelegaliseerd uittreksel van zijn geboorteakte, afgegeven op 12 juli 1985, overgelegd. Bureau Documenten heeft dit document onderzocht en in de verklaring van onderzoek van 22 mei 2014 geconcludeerd dat dit uittreksel gelet op het beschikbare vergelijkingsmateriaal hoogstwaarschijnlijk niet door de bevoegde autoriteiten is opgemaakt en afgegeven. Voorts heeft Bureau Documenten geconcludeerd dat het document waarschijnlijk inhoudelijk onjuist is en hieraan het volgende ten grondslag gelegd. [appellant] wist bij binnenkomst in Nederland op 28 december 1999 zijn geboortedatum niet maar dacht dat hij ongeveer veertien jaar oud was. Daarom is hem de geboortedatum van 1 juli 1985 toegekend. Vervolgens is uit het leeftijdsonderzoek van 23 juni 2000 gebleken dat de kans dat [appellant] een juiste leeftijdsopgave heeft gedaan is berekend op 27,76% en geconcludeerd dat de geboortedatum van 1 juli 1985 niet juist kan zijn, omdat de door [appellant] opgegeven leeftijd te laag was. In het door [appellant] overgelegde uittreksel van zijn geboorteakte is als geboortedatum 1 juli 1985 vermeld.
Verder heeft [appellant] een uittreksel uit het geboorteregister van Guinee van 21 augustus 2012 met daarbij een gerechtelijke uitspraak van het Cour d’Appel de Conakry (Guinee) van dezelfde datum (hierna: de gerechtelijke uitspraak) overgelegd. In de gerechtelijke uitspraak staat dat de geboorte van [appellant] op 1 juli 1985 kan worden ingeschreven in de registers van Labé (Guinee). Hoewel het uittreksel uit het geboorteregister door Bureau Documenten in de verklaring van onderzoek van 13 oktober 2014 als mogelijk echt wordt beschouwd, heeft Bureau Documenten, onder verwijzing naar de eerdere bevindingen in de verklaring van onderzoek van 22 mei 2014, aangegeven dat dit uittreksel waarschijnlijk inhoudelijk onjuist is.
Voorts heeft [appellant] een Guinees paspoort overgelegd dat is afgegeven op 23 juni 2006. De in het paspoort vermelde geboortedatum is de aan [appellant] toegekende geboortedatum van 1 juli 1985. Bureau Documenten heeft in de verklaring van onderzoek van 13 oktober 2014, onder verwijzing naar de eerdere bevindingen in de verklaring van onderzoek van 22 mei 2014, geconcludeerd dat dit document waarschijnlijk inhoudelijk onjuist is en, gelet op het feit dat een geboortebewijs aan de afgifte ten grondslag moet hebben gelegen, met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid frauduleus is verkregen.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] zijn identiteit niet heeft aangetoond. De rechtbank heeft niet onderkend dat het uittreksel van zijn geboorteakte, afgegeven op 12 juli 1985, op 2 november 2006 door de Nederlandse ambassade te Conakry is gelegaliseerd. Voorts heeft de rechtbank niet onderkend dat [appellant] niet over andere documenten beschikt of kan beschikken zodat hij feitelijk op geen enkele wijze voor naturalisatie in aanmerking kan komen, aldus [appellant].
4.1. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de RWN) wordt, met inachtneming van de bepalingen van hoofdstuk 4 van deze wet, aan vreemdelingen die daarom verzoeken het Nederlanderschap verleend.
Ingevolge artikel 23 kunnen bij of krachtens algemene maatregel van rijksbestuur nadere regelen worden gesteld ter uitvoering van de RWN.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, aanhef en onder a, b en e, van het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap verstrekt de verzoeker bij de indiening van het naturalisatieverzoek betreffende zichzelf, voor zoveel mogelijk, gegevens met betrekking tot zijn geslachtsnaam en voornaam of voornamen, geboortedatum, geboorteplaats en geboorteland, en nationaliteit of nationaliteiten.
Ingevolge het vijfde lid kan de autoriteit die het naturalisatieverzoek in ontvangst neemt, alsook de minister, verlangen dat de verzoeker de juistheid van de verstrekte gegevens bewijst door middel van zo nodig gelegaliseerde en eventueel inhoudelijk geverifieerde documenten.
Volgens de Handleiding voor de toepassing van de RWN moet de verzoeker in beginsel een geldig buitenlands reisdocument en buitenlandse akten van de burgerlijke stand, waaronder een buitenlandse geboorteakte, overleggen.
4.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 30 november 2007 in zaak nr. 200703764/1) is een advies van Bureau Documenten een deskundigenadvies aan de minister voor de uitvoering van zijn bevoegdheden. Indien de minister een deskundigenadvies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, dan moet hij zich er ingevolge artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht van vergewissen dat dit - naar wijze van totstandkoming - zorgvuldig en - naar inhoud - inzichtelijk en concludent is, zo volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 18 december 2009 in zaak nr. 200901087/1/V1. Indien dit het geval is, kan de desbetreffende verzoeker de uitkomst van het advies slechts met succes bestrijden door een andersluidend advies van een deskundige in te brengen.
4.3. Het door Bureau Documenten onderzochte uittreksel van de geboorteakte van 12 juli 1985 is door de Nederlandse ambassade te Conakry gelegaliseerd. De minister heeft de echtheid van deze legalisatie niet betwist. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 30 juli 2014 in zaak nr. 201400160/1/V6) ziet legalisatie op de bevestiging van de echtheid van de in het document voorkomende handtekening en van de bevoegdheid van de functionaris die het document heeft ondertekend. Legalisatie biedt echter geen uitsluitsel omtrent de inhoudelijke juistheid van het document. Dat het uittreksel van de geboorteakte is gelegaliseerd, brengt dan ook niet met zich dat de minister moest uitgaan van de juistheid van de geboortedatum en identiteit van [appellant] zoals in dit uittreksel vermeld.
Bureau Documenten heeft in de verklaring van onderzoek van 22 mei 2014 geconcludeerd dat het uittreksel van de geboorteakte waarschijnlijk inhoudelijk onjuist is, nu hierin de aan [appellant] toegekende geboortedatum van 1 juli 1985 is vermeld, terwijl uit leeftijdsonderzoek is gebleken dat deze geboortedatum niet juist kan zijn. Reeds omdat [appellant] niet heeft betoogd dat deze conclusie van Bureau Documenten over de inhoudelijke juistheid van het uittreksel van de geboorteakte - naar wijze van totstandkoming - niet zorgvuldig en - naar inhoud - niet inzichtelijk en concludent is, en [appellant] deze conclusie niet heeft bestreden met een andersluidende contra-expertise, is de minister terecht van de juistheid van deze conclusie uitgegaan. Voor zover [appellant] zich erop beroept dat de Guineese autoriteiten de hem hier te lande toegekende geboortedatum zijn gaan gebruiken, wordt dit betoog verworpen nu dit niet is onderbouwd met een verklaring van die autoriteiten. Reeds hierom heeft de rechtbank terecht overwogen dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] zijn identiteit niet heeft aangetoond.
Voor zover [appellant] betoogt dat de afwijzing van het verzoek betekent dat hij niet voor het Nederlanderschap in aanmerking kan komen, leidt dit niet tot een ander oordeel. Het is aan degene die om het Nederlanderschap verzoekt, zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen door een gelegaliseerde geboorteakte en een paspoort over te leggen en het ligt op zijn weg om aan te tonen dat hij ter zake in bewijsnood verkeert. [appellant] heeft niet aangetoond dat hem door de Guineese autoriteiten geen deugdelijke buitenlandse geboorteakte kan worden verstrekt.
Het betoog van [appellant] ter zitting bij de Afdeling dat de nieuwe werkwijze inzake de legalisatie van buitenlandse documenten, neergelegd in de circulaire legalisatie en verificatie van buitenlandse bewijsstukken betreffende de staat van personen, alsmede de toepassing van DNA-onderzoek van 16 december 2015 (Stcrt. 2015, nr. 46341), moet worden toegepast, faalt reeds omdat deze werkwijze eerst sedert 1 januari 2016 geldt en derhalve ten tijde van het besluit van 11 november 2014 niet van toepassing was.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, griffier.
w.g. Sevenster w.g. Groenendijk
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2016
164-800.