Einde inhoudsopgave
Kadasterregeling 1994
Artikel 100
Geldend
Geldend vanaf 02-08-1998
- Bronpublicatie:
11-04-1998, Stcrt. 1998, 143 (uitgifte: 01-01-1998, regelingnummer: 98/5333)
- Inwerkingtreding
02-08-1998
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
11-04-1998, Stcrt. 1998, 143 (uitgifte: 01-01-1998, regelingnummer: 98/5333)
- Vakgebied(en)
Ruimtelijk bestuursrecht / Algemeen
Goederenrecht / Algemeen
Vermogensrecht / Algemeen
1.
De metingen worden gecontroleerd en op een zodanige wijze ingericht, dat mogelijk wordt:
- a.
een goede kartering van de nieuwe grenzen in de bestaande kadastrale kaart;
- b.
latere uitzetting van die grenzen op het terrein, en wel op zo eenvoudig mogelijke wijze;
- c.
dat er in de meting een waarborging is voor nabijheidsrelaties met bestaande grenzen en topografie.
2.
Om te voldoen aan de eis gesteld in het eerste lid, onder b, wordt zonodig van de meetkundige grondslag gebruik gemaakt en worden nieuwe grenzen en verlengden van nieuwe grenzen, alsmede gebezigde oude en nieuwe meetlijnen aangemeten aan gebouwen en andere vaste terreinvoorwerpen. De meetlijnen worden zo nodig verzekerd om bij latere metingen te kunnen worden gebruikt.
3.
Om te voldoen aan de eis gesteld in het eerste lid, onder c, worden bij een meting oude grenzen in het algemeen niet aan een grensonderzoek onderworpen. Ook wordt de meting niet te ver uitgebreid, uitsluitend met het doel om te komen tot een nauwkeurige groottebepaling van de te vormen percelen.