Hof Arnhem-Leeuwarden, 07-05-2013, nr. 200.122.227/01
ECLI:NL:GHARL:2013:CA0285
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
07-05-2013
- Zaaknummer
200.122.227/01
- LJN
CA0285
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2013:CA0285, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 07‑05‑2013; (Hoger beroep)
- Wetingang
art. 174 Burgerlijk Wetboek Boek 3
- Vindplaatsen
JPF 2014/90
Uitspraak 07‑05‑2013
Inhoudsindicatie
Machtiging ex artikel 3:174 BW tot verkoop van de voormalige echtelijke woning door de vrouw.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.112.227/01
(zaaknummer rechtbank Groningen 133942 / HA RK 12-132)
beschikking van de tweede kamer van 7 mei 2013
in de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: verweerder,
hierna: de man,
advocaat: mr. H.J.M. Janssen, kantoorhoudend te Groningen,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: verzoekster,
hierna: de vrouw,
advocaat: mr. P. van Wijngaarden, kantoorhoudend te Groningen.
1. Het geding in eerste aanleg
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de beschikking van 22 juni 2012 van de rechtbank Groningen.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
De man heeft een verzoekschrift in appel d.d. 27 augustus 2012 (ingekomen op 28 augustus 2012) met grieven ingediend.
2.2
Aangezien de vrouw niet tijdig het door haar verschuldigde griffierecht heeft betaald, wordt geen acht geslagen op het door haar ingediende verweerschrift.
2.3
Er heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Voorafgaand aan de mondelinge behandeling hebben zowel de man als de vrouw producties aan het hof doen toekomen.
2.4
Na afloop van de mondelinge behandeling heeft het hof een datum voor de beschikking bepaald.
2.5
Gelet op artikel CIII van de Wet herziening gerechtelijke kaart (Staatsblad 2012, 313) wordt in deze voor 1 januari 2013 aanhangig gemaakte zaken uitspraak gedaan door het hof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden.
2.6
Het verzoek van de man in hoger beroep luidt:
"De bestreden beschikking van de Rechtbank Groningen van 22 juni 2012 te vernietigen en te bepalen dat de aan de vrouw verstrekte machtiging ex artikel 3:174 BW in zoverre wordt geclausuleerd dat de verkoopprijs niet lager mag zijn dan € 422.100,- zijnde 10% onder de vorige vraagprijs".
3. De feiten
3.1
De rechtbank heeft in de beschikking waarvan beroep onder 2 (2.1 tot en met 2.6) een aantal feiten vastgesteld. Het hof zal van deze feiten uitgaan, behoudens voor zover tijdens de mondelinge behandeling anders is komen vast te staan.
3.2
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, alsmede gelet op hetgeen in hoger beroep enerzijds is gesteld en anderzijds niet dan wel onvoldoende is weersproken, staat in deze zaak het volgende tussen partijen vast.
3.2.1
Partijen zijn gehuwd geweest. Bij beschikking van 30 oktober 2007 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken; deze beschikking is op 11 december 2011 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2.2
Bij beschikking van 18 maart 2008 van de rechtbank Groningen is omtrent de verdeling van de huwelijksgemeenschap tussen partijen beslist. In deze beschikking is overwogen dat partijen het erover eens zijn dat de voormalige echtelijke woning verkocht moet worden, waarna beslist is dat aan ieder van partijen de helft van de opbrengst van de woning wordt toebedeeld onder vermindering van de hypothecaire geldleningen en verkoopkosten. Voorts is in deze beschikking, voor zover thans relevant, het volgende beslist:
“(…) veroordeelt de man ter zake overbedeling tot betaling van € 58.787,27 aan de vrouw;
veroordeelt de man tot betaling van de helft van de waarde van de twee Centraal Beheer Achmea lijfrentepolissen, nummer [1] en [2] per 31 december 2005 aan de vrouw;
bepaalt dat beide bedragen ten tijde van en ter gelegenheid van het transport van de voormalige echtelijke woning dienen te worden verrekend met de opbrengst van de verkoop van de woning;(…)”
3.2.3
Blijkens een door de man overgelegd stuk van Centraal Beheer bedroeg de waarde van de lijfrentepolissen per 31 december 2005 € 7.897,00 respectievelijk € 56.606,00.
3.2.4
Na de echtscheiding is de man, in afwachting van de verkoop ervan, in de voormalige echtelijke woning, staande en gelegen aan de [adres] te ([postcode]) [plaats], hierna te noemen "de woning", blijven wonen en heeft hij de hypothecaire lasten en overige woonlasten voldaan.
3.2.5
De woning staat al enige jaren te koop. Partijen zijn twee maal van verkoopmakelaar gewisseld. Sinds november 2009 is makelaardij [X] als verkoopmakelaar voor partijen actief. De woning heeft aanvankelijk te koop gestaan voor € 525.000,-. Sinds november 2009 bedraagt de vraagprijs € 469.000,-. Sinds ongeveer een half jaar staat de woning voor een prijs van € 385.000,- te koop.
3.2.6
Tot op heden is de woning slechts een enkele maal door potentiële kopers bezichtigd.
3.2.7
De hypothecaire geldlening bedraagt circa € 246.000,00.
3.2.8
In 2009 bedroeg de WOZ-waarde van de woning € 395.000,-. Inmiddels bedraagt de WOZ-waarde € 330.000,-.
4. Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
4.1
In eerste aanleg heeft de vrouw de rechtbank verzocht bij beschikking voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, samengevat:
de vrouw te machtigen tot het te gelde maken van de woning en de vrouw te machtigen om alles te doen wat noodzakelijk is voor de verkoop en daarbij te bepalen dat de te geven beschikking in de plaats komt van de noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring van de man voor het in verkoop geven van de woning bij een makelaar en te bepalen dat de te geven beschikking in de plaats komt van de voor eigendomsoverdracht en levering van de woning noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van de man, met veroordeling van de man in de proceskosten.
4.2
De rechtbank heeft het verzoek van de vrouw toegewezen, met dien verstande dat de rechtbank de proceskosten tussen partijen heeft gecompenseerd in dier voege dat ieder de eigen kosten van het geding in eerste aanleg draagt.
5. Met betrekking tot de grieven
5.1
De grieven strekken ten betoge dat de rechtbank ten onrechte geen bodemprijs heeft vastgesteld waartegen de vrouw de woning mag verkopen. Volgens de man is een bedrag van € 422.110,-, zijnde 10% onder de in 2010 vastgestelde koopprijs ad € 469.000,-, gelet op de gemiddelde prijsdaling ad 5,3% van de woningen in de regio, een realistische verkoopprijs.
5.2
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft het hof reeds aangegeven dat, gelet op de WOZ-waarde van de woning ad € 330.000,-, de slechte situatie op de woningmarkt, het achterstallig onderhoud en het feit dat voor de woning nauwelijks interesse is geweest van potentiële kopers, een verkoopprijs van circa € 422.110,-, waaraan de man desondanks wil vasthouden, weinig realistisch is te achten.
5.3
Het hof zal het verzoek van de man om de bodemprijs vast te stellen op € 422.100,-dan ook niet toewijzen.
5.4
Het hof heeft onder ogen gezien of een andere, lagere bodemprijs zou moeten worden vastgesteld, te weten een bedrag van € 330.000,- (de WOZ-waarde) dan wel een bedrag van € 246.000,- (de hypotheekschuld). Om de navolgende redenen zal het hof hiervan afzien.
5.5
Het is in het belang van beide partijen om in de gegeven situatie een zo hoog mogelijke verkoopprijs te realiseren. Bij een verkoopprijs boven het bedrag van de hypotheekschuld kan de man uit het surplus zijn schuld aan de vrouw geheel of gedeeltelijk voldoen. Bij een verkoopprijs onder het bedrag van de hypotheekschuld zal de man (mogelijk) niet in staat zijn aan de verplichtingen jegens de vrouw te voldoen, en houdt de vrouw bovendien een restschuld aan de bank. Gelet hierop ligt het niet in de rede dat de vrouw de woning zal verkopen tegen elke willekeurige prijs. De huidige vraagprijs van € 385.000,- en de door de vrouw jegens de man geuite bereidheid om de woning niet zonder meer en in ieder geval niet zonder overleg met hem beneden het bedrag van de hypotheekschuld te verkopen, geeft evenmin aanleiding om dit te veronderstellen.
5.6
Het hof acht het belang van de vrouw om in dezen onafhankelijk van de man de verkoop van de woning te kunnen bewerkstelligen zwaarder wegen dan het belang van de man bij het vaststellen van een bodemprijs. Gelet op de duur van de periode dat de woning zonder resultaat te koop heeft gestaan en het feit dat de voldoening van de vordering van de vrouw in het kader van de verdeling samenhangt met de verkoop van de woning, heeft de vrouw er thans een zwaarwegend belang bij dat zij de woning - onafhankelijk van de medewerking van de man - zo spoedig mogelijk tegen een reële prijs kan verkopen.
De slotsom
5.7
De grieven falen. Het hof zal de bestreden beschikking van de rechtbank Groningen bevestigen. Gelet op de gewezen relatie tussen partijen zal het hof de proceskosten tussen hen compenseren, in dier voege dat ieder de eigen kosten van het geding in hoger beroep draagt.
6. De beslissing
Het gerechtshof:
bevestigt de beschikking van de rechtbank Groningen d.d. 22 juni 2012;
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van het geding in hoger beroep draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R.A. van der Pol, voorzitter, I. Tubben en W.J. Overtoom, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 7 mei 2013 in bijzijn van de griffier.