Er bestaat samenhang met zaken met griffienummers 10/02143P, 10/04726 en 10/04725P in welke zaken ik heden eveneens zal concluderen.
HR, 03-01-2012, nr. 10/04724
ECLI:NL:HR:2012:BU3973
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
03-01-2012
- Zaaknummer
10/04724
- Conclusie
Mr. Hofstee
- LJN
BU3973
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2012:BU3973, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 03‑01‑2012; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHARN:2010:BM7067, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BU3973
ECLI:NL:PHR:2012:BU3973, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 08‑11‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BU3973
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHARN:2010:BM7067
- Vindplaatsen
Uitspraak 03‑01‑2012
Inhoudsindicatie
Verwerping verweer. Vermelding wettige bewijsmiddelen waaraan f&o zijn ontleend. M.b.t. omstandigheid A heeft het Hof met voldoende mate van nauwkeurigheid vermeld dat het gegeven is ontleend aan de verklaring van verdachte bij de politie op 5 december 2006. M.b.t. omstandigheid B behoefde het Hof niet het wettige bewijsmiddel aan te geven waaraan het dit, voor de bewezenverklaring niet redengevende, feit heeft ontleend, nu het Hof genoemde opmerking klaarblijkelijk ten overvloede heeft gemaakt.
3 januari 2012
Strafkamer
nr. 10/04724
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 7 mei 2010, nummer 21/000758-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
1.2. De raadsvrouwe heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt onder meer dat het Hof niet met voldoende duidelijkheid heeft vermeld aan welk wettig bewijsmiddel een aantal in de "bespreking van verweer" genoemde feiten en omstandigheden is ontleend.
2.2.1. Ten laste van de verdachte heeft het Hof bewezenverklaard dat:
"hij op tijdstippen in de periode van januari 2003 tot en met december 2003, te Ede, Wageningen en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander telkens van voorwerpen te weten:
- geldbedragen (in totaal - ongeveer - een geldbedrag gelegen tussen 24.000 euro en 36.000 euro), de herkomst heeft verhuld, terwijl hij telkens wist dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf, en die voorwerpen telkens heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf."
2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (...), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte - zakelijk weergegeven -:
Wat algemeen bekend is, is dat hij (het hof begrijpt: [betrokkene 1]) een beetje in de rotzooi handelde, ik bedoel daar wiet mee. Hij is een jaartje compagnon geweest bij ons in Zandvoort. Toen is hij weggegaan in een oud Volvootje. Een jaar later reed hij in de dikste auto's en woonde hij in de mooiste huizen. Waarmee hij dat allemaal verdiend moet hebben is meer een publiek geheim.
2. Het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal (...), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte - zakelijk weergegeven -:
[Betrokkene 1] is bij [betrokkene 2] geweest om hem te matsen. Wat ik begrepen heb had [betrokkene 1] geld nodig om zijn dagelijkse uitgaven te dekken. Er is toen afgesproken dat [betrokkene 1] zou factureren, een bedrag van € 5.000,00 of € 6.000,00. We zouden dan deze facturen per bank overmaken aan [betrokkene 1]. Dit moest zo omdat [betrokkene 1] wel inkomsten had, maar die kwamen uit het illegale circuit. We hebben afgesproken dat [betrokkene 1] er een deel arbeid voor zou leveren en dat hij ons een deel terug zou betalen.
3. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (...), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte - zakelijk weergegeven -:
Vraag verbalisant:
[Betrokkene 2] heeft verklaard dat het terugontvangen bedrag van [betrokkene 1] ligt tussen € 24.000,00 en € 36.000,00. Dit geld is tussen u en [betrokkene 2] gedeeld. Bent u het eens met deze verklaring? Met andere woorden: heeft u van [betrokkene 2] van dit geld een totaal bedrag gekregen tussen de € 12.000,00 en € 18.000,00.
Antwoord: "Ja. En dat klopt precies toch?"
4. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (...), voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 2] - zakelijk weergegeven -:
U vraagt mij naar de financiële achtergronden van [betrokkene 1] (het hof begrijpt: [betrokkene 1]). Ik ben niet gek. Ik weet natuurlijk net als zoveel anderen in Ede, dat [betrokkene 1] zijn vele geld dat hij heeft niet met hard werken heeft verdiend. Ik ga ervan uit dat [betrokkene 1] zijn geld verdient met softdrugs.
5. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (...), voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 2] - zakelijk weergegeven -:
[Betrokkene 1] heeft mij in de loop van 2003 benaderd met de vraag of ik hem kon matsen. Hij zat op dat moment om geld verlegen. Het bedrag zal hij nodig hebben gehad voor het verantwoorden van zijn uitgaven. Kort nadat ik met betalingen aan [betrokkene 1] ben begonnen, volgens mij in april/mei 2003, kreeg ik maandelijks van hem tussen de € 2.000,= en € 3.000,= in contanten weer terug. [Verdachte] wist van deze handelswijze af. Hij is mijn compagnon en ik heb alle ontvangen contante betalingen van [betrokkene 1] met hem gedeeld. In totaal zal ik tussen de € 24.000,= en € 36.000,= van [betrokkene 1] hebben teruggekregen."
2.3. Onder het hoofd "Bespreking van verweer" heeft het Hof een gevoerd verweer als volgt samengevat en verworpen:
"Door de raadsman is aangevoerd dat verdachte niet wist dat de betalingen van [betrokkene 1] feitelijk van misdrijf afkomstig waren. Van (voorwaardelijke) opzet op het witwassen van crimineel drugsgeld was geen sprake. Ook hebben de verdenkingen tegen [betrokkene 1] betrekking op de periode vanaf 2005 terwijl het tenlastegelegde onder 1 betrekking heeft op het jaar 2003. De verklaring van verdachte waarin hij aangeeft dat [betrokkene 1] waarschijnlijk inkomen had afkomstig uit het illegale circuit, is eerst in 2006 afgelegd. Dit is een veronderstelling achteraf en slaat niet op de betalingen waar het hierom gaat. Derhalve dient verdachte te worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
Het hof verwerpt het verweer.
Verdachte heeft bij de politie op 5 december 2006 verklaard dat hij met [betrokkene 2], zijn medeverdachte, en [betrokkene 1] in 1995 enkele maanden een strandtent heeft geëxploiteerd in Zandvoort. Op het moment dat [betrokkene 1] uit de onderneming stapte reed hij in een oud Volvootje, maar een jaar later reed hij in de dikste auto's en woonde hij in de mooiste huizen, zo heeft verdachte verklaard. Waarmee [betrokkene 1] dat geld allemaal verdiend moet hebben was een publiek geheim, aldus verdachte. Ook heeft verdachte verklaard dat [betrokkene 1] in 2003 bij [betrokkene 2] is geweest met het verzoek hem te matsen. Verdachte had begrepen dat [betrokkene 1] geld nodig had om zijn dagelijkse uitgaven te dekken. Bovendien blijkt uit het onderliggende dossier onder meer dat [betrokkene 1] van eind 2000 tot juni 2002 betrokken was bij een hennepkwekerij in Soest. Gelet op bovenstaande acht het hof niet aannemelijk dat verdachte pas in 2006 wist dat [betrokkene 1] in 2003 zijn geld verdiende met hennephandel."
2.4.1. Blijkens de toelichting op het middel heeft de klacht dat het Hof niet met voldoende mate van nauwkeurigheid het bewijsmiddel of de bewijsmiddelen heeft aangegeven betrekking op de overwegingen van het Hof dat:
a. de verdachte met [betrokkene 2], zijn medeverdachte, en [betrokkene 1] "in 1995" enkele maanden een strandtent heeft geëxploiteerd;
b. "bovendien" uit het "onderliggende dossier" onder meer blijkt dat [betrokkene 1] van eind 2000 tot juni 2002 betrokken was bij een hennepkwekerij.
2.4.2. Wat betreft de onder a) genoemde omstandigheid mist de klacht feitelijke grondslag. Het Hof heeft dienaangaande met voldoende mate van nauwkeurigheid vermeld dat dat gegeven is ontleend aan de verklaring van de verdachte bij de politie op 5 december 2006.
2.4.3. De klacht onder b) kan bij gebrek aan belang niet tot cassatie leiden. De opmerking van het Hof in de bedoelde passage heeft het klaarblijkelijk ten overvloede gemaakt. Te dien aanzien behoefde het Hof dan ook niet het wettige bewijsmiddel aan te geven waaraan het dit, voor de bewezenverklaring niet redengevende, feit heeft ontleend.
2.5. In zoverre faalt het middel.
2.6. Ook voor het overige kan het middel niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer B.C. de Savornin Lohman als voorzitter, en de raadsheren W.A.M. van Schendel en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken op 3 januari 2012.
Conclusie 08‑11‑2011
Mr. Hofstee
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte = verzoeker]
1.
Het Gerechtshof te 's‑Gravenhage heeft verzoeker bij arrest van 7 mei 2010 wegens ‘Witwassen, meermalen gepleegd’, veroordeeld tot een geldboete van € 7.500,-, subsidiair 65 dagen hechtenis.1.
2.
Namens verzoeker heeft mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, een schriftuur ingezonden houdende één middel van cassatie.
3.
Het middel valt uiteen in verschillende klachten. Allereerst klaagt de steller van het middel dat de bewijsmiddelen niet redengevend zijn voor het bewezenverklaarde opzet, noch voor het bewijs van het feit dat de geldbedragen ‘onmiddellijk of middellijk uit misdrijf afkomstig waren’. De bewezenverklaring zou voorts onvoldoende met redenen zijn omkleed door het ontbreken van bewijsmiddelen voor de in de overweging van het Hof vermelde feiten en omstandigheden. Daarnaast bevat het middel de klacht dat het Hof heeft verzuimd (voldoende) de bijzondere redenen op te geven waarom het afwijkt van de uitdrukkelijk onderbouwde standpunten van de verdediging.
4.
Ten laste van verzoeker is door het Hof bewezen verklaard dat:
‘hij op tijdstippen in de periode van januari 2003 tot en met december 2003, te Ede, Wageningen en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander telkens van voorwerpen te weten:
- —
geldbedragen (in totaal —ongeveer— een geldbedrag gelegen tussen 24.000 euro en 36.000 euro), de herkomst heeft verhuld, terwijl hij telkens wist dat die voorwerpen — onmiddellijk of middellijk — afkomstig waren uit enig misdrijf, en die voorwerpen telkens heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat die voorwerpen — onmiddellijk of middellijk — afkomstig waren uit enig misdrijf.’
5.
Deze bewezenverklaring berust gezien de aanvulling op het arrest op de volgende bewijsmiddelen:
‘Door het hof gebezigde bewijsmiddelen
- 1.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (…), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte — zakelijk weergegeven —:
Wat algemeen bekend is, is dat hij (het hof begrijpt: [betrokkene 1]) een beetje in de rotzooi handelde, ik bedoel daar wiet mee. Hij is een jaartje compagnon geweest bij ons in Zandvoort. Toen is hij weggegaan in een oud Volvootje. Een jaar later reed hij in de dikste auto's en woonde hij in de mooiste huizen. Waarmee hij dat allemaal verdiend moet hebben is meer een publiek geheim.
- 2.
Het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal (…), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte — zakelijk weergegeven:
[Betrokkene 1] is bij [betrokkene 2] geweest om hem te matsen. Wat ik begrepen heb had [betrokkene 1] geld nodig om zijn dagelijkse uitgaven te dekken. Er is toen afgesproken dat [betrokkene 1] zou factureren, een bedrag van € 5.000,00 of € 6.000,-. We zouden dan deze facturen per bank overmaken aan [betrokkene 1]. Dit moest zo omdat [betrokkene 1] wel inkomsten had, maar die kwamen uit het illegale circuit. We hebben afgesproken dat [betrokkene 1] er een deel arbeid voor zou leveren en dat hij ons een deel terug zou betalen.
- 3.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (…), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte — zakelijk weergegeven —:
Vraag verbalisant:
[Betrokkene 2] heeft verklaard dat het terugontvangen bedrag van [betrokkene 1] ligt tussen € 24.000,00 en € 36.000,00. Dit geld is tussen u en [betrokkene 2] gedeeld. Bent u het eens met deze verklaring? Met andere woorden: heeft u van [betrokkene 2] van dit geld een totaal bedrag gekregen tussen de € 12.000,00 en € 18.000,00.
Antwoord: ‘Ja. En dat klopt precies toch?’
- 4.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (…), voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 2] — zakelijk weergegeven —:
U vraagt mij naar de financiële achtergronden van [betrokkene 1] (het hof begrijpt: [betrokkene 1]). Ik ben niet gek. Ik weet natuurlijk net als zoveel anderen in Ede, dat [betrokkene 1] zijn vele geld dat hij heeft niet met hard werken heeft verdiend. Ik ga ervan uit dat [betrokkene 1] zijn geld verdient met softdrugs.
- 5.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (…), voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 2] — zakelijk weergegeven —:
[Betrokkene 1] heeft mij in de loop van 2003 benaderd met de vraag of ik hem kon matsen. Hij zat op dat moment om geld verlegen. Het bedrag zal hij nodig hebben gehad voor het verantwoorden van zijn uitgaven. Kort nadat ik met betalingen aan [betrokkene 1] ben begonnen, volgens mij in april/mei 2003, kreeg ik maandelijks van hem tussen de € 2.000,- en € 3.000,= in contanten weer terug. [Verdachte] wist van deze handelswijze af. Hij is mijn compagnon en ik heb alle ontvangen contante betalingen van [betrokkene 1] met hem gedeeld. In totaal zal ik tussen de € 24.000,= en € 36.000,= van [betrokkene 1] hebben teruggekregen.’
6.
Blijkens de overgelegde pleitnotities is ter terechtzitting van 23 april 2010 namens verzoeker het volgende verweer gevoerd:
‘Feit 1, witwassen:
(…)
Is het geld dat cliënt heeft ontvangen van [betrokkene 1] [uit] enig misdrijf afkomstig, althans had cliënt dat moeten vermoeden?
Er zullen, wilt u tot een bewezenverklaring komen twee dingen bewezen moeten worden.
Allereerst dat de betreffende betalingen [van] [betrokkene 1] aan cliënt feitelijk van misdrijf afkomstig waren. Daarnaast, en slechts indien dat bewijs is geleverd, dient u te bewijzen dat cliënt wist, al dan niet in de vorm van voorwaardelijk opzet, dat dat geld van misdrijf afkomstig was.
Naar mijn oordeel struikelt een mogelijke bewezenverklaring al in de eerste fase. In de tijd van de retourbetalingen — ik heb daar al veel over gezegd — was [betrokkene 1] helemaal geen verdachte in een drugszaak. De drugszaak waar hij jaren later verdachte in werd heeft niets met 2003 te maken. Uit dit dossier blijkt helemaal nergens dat [betrokkene 1] zich in deze periode met misdrijven bezig hield. De door de politierechter gehanteerde bewijsmiddelen spreken daar in ieder geval niet van.
Als u mij daarin volgt geldt primair dat het helemaal niet relevant is wat [verdachte] en [betrokkene 2] verklaren over de vermoedde herkomst van het geld. Zelfs als zij dachten dat [betrokkene 1] hen terug betaalde met drugsgeld — quod non — dient wel vast te staan dat dat zo is. Ik kan een diepere beschouwing op dit punt echter achterwege laten want het is evident dat beide heren dat ook niet verklaard hebben. Dat is in ieder geval niet de strekking van hun verklaring.
De verdenkingen tegen [betrokkene 1], waar beiden over verklaren, hebben uitdrukkelijk betrekking (…) op de periode vanaf 2005. Het dienstverband heeft betrekking op het jaar 2003.
Cliënt verklaart nadien, in 2006 (op het moment dat hij wel weet dat [betrokkene 1] vermoedelijk (althans in het roddelcircuit) zich schuldig maakt aan de handel in verdovende middelen), dat [betrokkene 1] waarschijnlijk wel inkomen had, maar dat deze inkomsten uit het illegale circuit kwamen. Dit is echter een veronderstelling achteraf en geldt niet [voor] de betalingen waar het hier om gaat. Cliënt (6 december 2006, p. 6) weet er het fijne niet van, alles verliep via zijn compagnon, [betrokkene 2]. Cliënt was in de veronderstelling [betrokkene 1] een vriendendienst te bewijzen door hem op papier een salaris te geven.
Het geld dat [betrokkene 1] ten onrechte heeft ontvangen(waar geen werkzaamheden voor zijn verricht) zijn terugbetaald. Die terugbetaling vond telkens plaats kort nadat het geld van cliënt was ontvangen. Het was hetzelfde geld.
Conclusie: vrijspraak.’
7.
Het Hof heeft dit verweer als volgt verworpen:
‘ Bespreking van verweer
Door de raadsman is aangevoerd dat verdachte niet wist dat de betalingen van [betrokkene 1] feitelijk van misdrijf afkomstig waren. Van (voorwaardelijke) opzet op het witwassen van crimineel drugsgeld was geen sprake. Ook hebben de verdenkingen tegen [betrokkene 1] betrekking op de periode vanaf 2005 terwijl het tenlastegelegde onder 1 betrekking heeft op het jaar 2003. De verklaring van verdachte waarin hij aangeeft dat [betrokkene 1] waarschijnlijk inkomen had afkomstig uit het illegale circuit, is eerst in 2006 afgelegd. Dit is een veronderstelling achteraf en slaat niet op de betalingen waar het hierom gaat. Derhalve dient verdachte te worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
Het hof verwerpt het verweer.
Verdachte heeft bij de politie op 5 december 2006 verklaard dat hij met [betrokkene 2], zijn medeverdachte, en [betrokkene 1] in 1995 enkele maanden een strandtent heeft geëxploiteerd in Zandvoort. Op het moment dat [betrokkene 1] uit de onderneming stapte reed hij in een oud Volvootje, maar een jaar later reed hij in de dikste auto's en woonde hij in de mooiste huizen, zo heeft verdachte verklaard. Waarmee [betrokkene 1] dat geld allemaal verdiend moet hebben was een publiek geheim, aldus verdachte. Ook heeft verdachte verklaard dat [betrokkene 1] in 2003 bij [betrokkene 2] is geweest met het verzoek hem te matsen. Verdachte had begrepen dat [betrokkene 1] geld nodig had om zijn dagelijkse uitgaven te dekken. Bovendien blijkt uit het onderliggende dossier onder meer dat [betrokkene 1] van eind 2000 tot juni 2002 betrokken was bij een hennepkwekerij in Soest. Gelet op bovenstaande acht het hof niet aannemelijk dat verdachte pas in 2006 wist dat [betrokkene 1] in 2003 zijn geld verdiende met hennephandel.’
8.
Uit de tot het bewijs gebezigde verklaringen van verzoeker kan worden afgeleid dat verzoeker en zijn compagnon [betrokkene 2] met [betrokkene 1] hadden afgesproken laatstgenoemde te matsen. De constructie van het betalen via de facturen per bank aan [betrokkene 1] en het vervolgens terugbetalen van dit geld aan verzoeker en [betrokkene 2] moest, blijkens de verklaring van verzoeker, op deze manier geschieden, omdat [betrokkene 1] inkomsten had ‘die uit het illegale circuit kwamen’ (bewijsmiddel 2). [Betrokkene 2] heeft verklaard dat hij ervan uitging dat [betrokkene 1] zijn geld met softdrugs verdiende en verder dat hij in totaal een bedrag van tussen de € 24.000,- en € 36.000 van [betrokkene 1] heeft teruggekregen, waarvan verzoeker afwist (bewijsmiddelen 4 en 5). Deze verklaringen, in samenhang bezien met de verklaring van verzoeker dat [betrokkene 1] een jaar na de ‘periode Zandvoort’ in de dikste auto's reed en in de mooiste huizen woonde, terwijl het een publiek geheim was waarmee hij dat allemaal had verdiend (bewijsmiddel 1), maakt dat het oordeel van het Hof — dat uit de bewijsmiddelen het opzet van verzoeker ten tijde van de tenlastegelegde periode kan worden afgeleid — niet onbegrijpelijk. Daarbij neem ik ook in aanmerking dat voornoemde constructie bedacht was opdat [betrokkene 1] zijn (illegale) inkomsten kon verhullen. Voorts meen ik dat het Hof de verwerping van de bewijsverweren2. met voldoende redenen heeft omkleed.
9.
Het middel faalt en kan worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
10.
Ambtshalve gronden waarop Uw Raad de aangevallen beslissing zou moeten vernietigen heb ik niet aangetroffen.
11.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 08‑11‑2011
Als zodanig beschouw ik ook het door de steller van het middel genoemde uitdrukkelijk onderbouwde standpunt dat de wetenschap of bewustheid van het feit dat de gelden afkomstig waren van misdrijf bij verzoeker ontbrak (schriftuur, onderdeel 7).