Hof Leeuwarden, 14-06-2012, nr. 200.102.469/01
ECLI:NL:GHLEE:2012:BX0428
- Instantie
Hof Leeuwarden
- Datum
14-06-2012
- Zaaknummer
200.102.469/01
- LJN
BX0428
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHLEE:2012:BX0428, Uitspraak, Hof Leeuwarden, 14‑06‑2012; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGRO:2012:BV2845, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 14‑06‑2012
Inhoudsindicatie
Verzoek tot vervangende toestemming verhuizing afgewezen.
Partij(en)
Beschikking d.d. 14 juni 2012
Zaaknummer 200.102.469
HET GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak van
[appellante]
wonende te [woonplaats],
appellante in het principaal appel,
geïntimeerde in het incidenteel appel,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. J.P van der Werf,
kantoorhoudende te Groningen,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in het principaal appel,
appellant in het incidenteel appel,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. J.H. Zuidema,
kantoorhoudende te Groningen.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 31 januari 2012 (zaaknummer 128314/FA RK 11-1733) heeft de rechtbank Groningen bepaald dat het hoofdverblijf van de minderjarige [kind], geboren op [in 2005], bij de moeder is, een contactregeling tussen de vader en [kind] vastgesteld en het verzoek van de moeder tot vervangende toestemming om met [kind] te verhuizen naar Utrecht of omgeving afgewezen.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 22 februari 2012, heeft de moeder
verzocht de beschikking van 31 januari 2012 te vernietigen voor zover daarbij haar verzoek tot (vervangende) toestemming om met [kind] te verhuizen is afgewezen en in zoverre opnieuw beslissende haar deze (vervangende) toestemming alsnog te verlenen, kosten rechtens.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 16 april 2012, heeft de vader het verzoek bestreden en verzocht de beschikking van 31 januari 2012 te bevestigen voor zover het de afwijzing van het verzoek van de moeder tot vervangende toestemming om met [kind] te verhuizen betreft.
Tevens heeft de vader bij voormeld verweerschrift incidenteel beroep ingesteld en daarin verzocht als omschreven in zijn petitum, dat hier als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 10 mei 2012, heeft de moeder het verzoek in het incidenteel beroep bestreden.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief van 1 maart 2012 met bijlagen en een brief van 16 mei 2012 met bijlagen van
mr. Van der Werf.
Ter zitting van 22 mei 2012 is de zaak behandeld. Verschenen zijn partijen, bijgestaan door hun advocaten. Mr. Zuidema heeft pleitnotities overgelegd.
De beoordeling
- 1.
Partijen zijn in april 2011 feitelijk uit elkaar gegaan. [kind] woont sindsdien bij de moeder. Aanvankelijk hadden de vader en [kind] iedere woensdagmiddag, één weekend per veertien dagen en de helft van de vakanties en feestdagen contact met elkaar. Inmiddels zijn de contacten op woensdagmiddag komen te vervallen.
- 2.
De standpunten van partijen over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken ten aanzien van [kind] liggen ver uit elkaar. De vader wenst (primair) co-ouderschap en de moeder wil (primair) met [kind] verhuizen naar Utrecht en een zorgregeling tussen de vader en [kind] van één weekend per veertien dagen en de helft van de vakanties en feestdagen.
- *
de hoofdverblijfplaats
- 3.
Partijen communiceren niet of nauwelijks met elkaar. Afspraken over [kind] worden alleen via sms gemaakt.
- 4.
Uit de stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat [kind] op 9 februari
2012 door het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling is aangemeld bij Bureau
Jeugdzorg (hierna: BJZ). Na onderzoek heeft BJZ op 15 mei 2012 een concept Indicatiebesluit gemaakt. Daarin is opgenomen dat de ouders in het belang van [kind] moeten leren om op een constructieve wijze te communiceren over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. BJZ acht de module Ouderschap Na Scheiding (hierna: ONS) bij Elker hiervoor de aangewezen weg. Partijen hebben zich bereid verklaard hun medewerking daaraan te verlenen. ONS bevindt zich thans in de opstartende fase.
- 5.
Bij deze stand van zaken en op grond van de thans beschikbare informatie acht het hof zich onvoldoende voorgelicht om een beslissing te kunnen nemen over de hoofdverblijfplaats van [kind] en de contactregeling tussen hem en de niet-verzorgende ouder. De Raad voor de Kinderbescherming zal daarom worden opgedragen om te onderzoeken welke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen partijen het meest in het belang van [kind] is en bij wie hij het beste zijn hoofdverblijfplaats kan hebben. Het verloop en de uitkomst van de module ONS dienen in dit onderzoek te worden betrokken. De raad zal worden opgedragen het hof over het een en ander te rapporteren en te adviseren.
- *
de verhuizing
- 6.
Het hof leest in de grief van de moeder en de daarop door en namens haar gegeven toelichting geen andere relevante stellingen dan die zij reeds in eerste aanleg heeft aangevoerd en die door de rechtbank gemotiveerd zijn verworpen. Het hof onderschrijft het oordeel van de rechtbank op het punt van de verhuizing van de moeder en neemt de motivering daarvan over.
- 7.
In aanvulling daarop overweegt het hof het volgende. Bij een geschil tussen gezagsouders over de wijziging van de woonplaats van een minderjarige dient de rechter (onder meer) de mate waarin die ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg en de verdeling van de zorgtaken in acht te nemen.
- 8.
Het is duidelijk dat ook thans nog een goede communicatie tussen de ouders ontbreekt. Partijen verkeren nog fors in hun strijd als ex-partners. Mede als gevolg daarvan is de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken ten aanzien van [kind] nog niet uitgekristalliseerd, waardoor onder meer nog onduidelijkheid bestaat over zijn hoofdverblijfplaats. In dit stadium acht het hof het niet in het belang van [kind] om de moeder vervangende toestemming te geven om met hem te gaan verhuizen naar een plaats 180 kilometer bij de vader vandaan. Te meer daar ook het hof niet is gebleken van de noodzaak tot verhuizing op dit moment.
- *
de voorlopige zorgregeling
- 9.
De vader heeft (primair) co-ouderschap verzocht. Het hof ziet vooralsnog geen reden om de vader een zodanig beperkte rol in het leven van [kind] te laten spelen als thans feitelijk het geval is. Het hof acht het voor de ontwikkeling van de nog maar zesjarige [kind] goed dat hij in afwachting van de uitkomsten van het raadsonderzoek een uitgebreide zorgregeling met de vader heeft. Een verdeling waarbij [kind] de ene week van woensdag na school tot zondag 18.00 uur en de andere week van woensdag na school tot de volgende (donderdag)ochtend naar school bij de vader is, acht het hof op dit moment het meest in het belang van [kind]. Gelet op zijn jeugdige leeftijd, acht het hof het, anders dan de vader, voor [kind] laat genoeg om op zondag om 18.00 uur naar de moeder terug te keren. Door (tijdelijk) de overdracht waar mogelijk aansluitend aan de schooltijden te laten plaatsvinden hoopt het hof de conflicten tussen partijen over het halen en brengen van [kind] tot een minimum te beperken. De voorlopige zorgregeling zal gelden tot het hof een eindbeslissing heeft gegeven over de hoofdverblijfplaats van [kind] en de verdeling tussen partijen van de zorg- en opvoedingstaken.
Slotsom
- 10.
Op grond van het vorenstaande zal het hof beslissen als na te melden.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor zover daarbij het verzoek van de moeder tot vervangende toestemming om te verhuizen is afgewezen;
stelt een voorlopige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast, die zal gelden tot het hof een eindbeslissing zal geven over de hoofdverblijfplaats van [kind] en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, en bepaalt dat [kind] in dit kader de ene week van woensdag na school tot zondag 18.00 uur en de andere week van woensdag na school tot de volgende (donderdag)ochtend naar school bij de vader zal verblijven;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
alvorens verder te beslissen:
draagt de Raad voor de Kinderbescherming op om een onderzoek in te stellen naar de hoofdverblijfplaats van [kind] en de wijze waarop een zorgregeling tussen [kind] en de niet-verzorgende ouder kan worden vormgegeven en hierover te rapporteren en te adviseren vóór 1 december 2012, althans schriftelijk bericht te geven over de voortgang van het onderzoek;
bepaalt dat, afhankelijk van de dan verkregen informatie over de voortgang van het onderzoek, een nadere zittingsdatum voor een mondelinge behandeling zal worden bepaald;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.P. den Hollander, voorzitter,
I.A. Vermeulen en D.J. Buijs, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 14 juni 2012 in het bijzijn van de griffier.