De bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 13 november 2020 (zie proces-verbaal van die zitting, blad 2).
Rb. Midden-Nederland, 05-02-2021, nr. 16/199166-20 (P)
ECLI:NL:RBMNE:2021:405
- Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
- Datum
05-02-2021
- Zaaknummer
16/199166-20 (P)
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMNE:2021:405, Uitspraak, Rechtbank Midden-Nederland, 05‑02‑2021; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 05‑02‑2021
Partij(en)
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/199166-20 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 5 februari 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte] .
geboren op [1986] te [geboorteplaats] ,
gedetineerd te Penitentiaire Inrichting Zaanstad,
hierna: verdachte.
1. ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 13 november 2020 (waarna een vonnis in de vorm van een tussenbeslissing is gewezen d.d. 27 november 2020 en het onderzoek is heropend) en van 22 januari 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie
mr. L.B. Okhuijsen en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. A.T. van Vulpen, advocaat te Almere, naar voren hebben gebracht.
2. TENLASTELEGGING
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt erop neer dat verdachte:
op 2 augustus 2020 te Almere door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer]
heeft gedwongen tot de afgifte van 270 euro dat toebehoorde aan de Albert Heijn.
3. VOORVRAGEN
De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. WAARDERING VAN HET BEWIJS
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van het ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend. De raadsvrouw heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 13 november 2020;1.
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces verbaal met nummer PL0900-2020248865-7, opgemaakt door [verbalisant 1] , hoofdagent van politie Eenheid Midden-Nederland, en gesloten op 2 augustus 2020, houdende de verklaring aangever
[slachtoffer] (te weten de aangifte die hij mede namens de Albert Heijn heeft gedaan);2.
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces verbaal met nummer PL0900-2020248865-11, opgemaakt door [verbalisant 2] brigadier van Politie Eenheid Midden-Nederland, en gesloten op 3 augustus 2020, houdende de verklaring van getuige J. Kaper;3.
- de ‘Kennisgeving van inbeslagneming’ met nummer PL0900-2020248865-9, opgemaakt door [verbalisant 3] , hoofdagent van Politie Eenheid Midden-Nederland, met betrekking tot het op 2 augustus 2020 bij verdachte aangetroffen geldbedrag ad
€ 270,00.
5. BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 2 augustus 2020 te Almere, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen, door bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van 270 euro,
dat aan de Albert Heijn toebehoorde, door
- dreigend een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die [slachtoffer] te richten en daarbij "Geef al je geld of ik schiet je lek" en "wil je lek geschoten worden of geef al je geld" en "al je geld en snel een beetje" te zeggen.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.
6. STRAFBAARHEID VAN HET FEIT
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
Afpersing
7. STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE
Over verdachte zijn de volgende rapporten opgemaakt:
- een rapport betreffende een psychiatrisch onderzoek pro Justitia van 4 november 2020, opgemaakt door deskundige G.F. Nijeboer, psychiater.
- een rapport betreffende een psychologisch onderzoek pro Justitia van 30 oktober 2020, opgemaakt door deskundige R. Bout, GZ-psycholoog.
De bevindingen en conclusies van de psychiater in voornoemd rapport, die ter terechtzitting van 13 november door hem zijn toegelicht, houden onder meer het volgende in.
Verdachte lijdt volgens de psychiater aan schizofrenie en aan een depressieve stoornis. Verder is sprake van een verslaving aan alcohol, heroïne, speed en cannabis. De stoornissen bestonden ten tijde van het ten laste gelegde en beïnvloedden de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte. Verdachte was ten tijde van het ten laste gelegde ernstig psychotisch en dacht alleen in veiligheid te kunnen worden gesteld door aangehouden te worden. Middelengebruik heeft daarbij waarschijnlijk drempelverlagend gewerkt. De psychiater adviseert de rechtbank het ten laste gelegde in zijn geheel niet aan verdachte toe te rekenen.
De bevindingen en conclusies van voornoemde psycholoog in voornoemd rapport, die ter terechtzitting van 13 november 2020 door hem zijn toegelicht, houden onder meer het volgende in.
Verdachte lijdt volgens de psycholoog aan schizofrenie en aan stoornissen in het middelengebruik. De stoornis schizofrenie bestond ten tijde van het ten laste gelegde feit en beïnvloedde de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte. De psycholoog adviseert de rechtbank het ten laste gelegde in zijn geheel niet aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid op de daarvoor in voornoemde rapporten genoemde gronden over. De rechtbank is van oordeel dat het hiervoor bewezen verklaarde niet aan verdachte kan worden toegerekend, en zal verdachte daarom ontslaan van alle rechtsvervolging.
8. OVERWEGINGEN TEN AANZIEN VAN HET OPLEGGEN VAN EEN MAATREGEL
8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank verdachte zal ontslaan van alle
rechtsvervolging en hem de maatregel terbeschikkingstelling met verpleging van
overheidswege (hierna: Tbs-maatregel), al dan niet gemaximeerd, zal opleggen.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren. De raadsvrouw heeft gewezen op het (in eerste instantie) weigeren van afgifte van de stukken die betrekking hebben op het voorbereiden van de zorgmachtiging. Voorts heeft zij in dat verband gewezen op de beëindiging van het voorbereiden van de verzoekschriftprocedure, waartoe de officier van justitie niet had mogen overgaan. Het Openbaar Ministerie heeft de belangen van verdachte ernstig geschaad.
Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht ambtshalve tot het afgeven van een zorgmachtiging over te gaan, en meer subsidiair, namelijk als wel tot oplegging van de Tbs-maatregel wordt overgegaan, deze gemaximeerd op te leggen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Het (proces)verloop na heropening van het onderzoek ter terechtzitting
Opdracht aan officier van justitie – onderzoeken mogelijkheden zorgmachtiging
Bij vonnis (in de vorm van een tussenbeslissing) van 27 november 2020 heeft de rechtbank het onderzoek ter terechtzitting heropend. De rechtbank heeft in voornoemd vonnis naar aanleiding van de rapporten van de deskundigen en de ter terechtzitting gegeven toelichtingen daarop overwogen dat de deskundigen (de hiervoor onder 7. genoemde psycholoog en psychiater) mogelijke problemen hebben gesignaleerd die zich zouden kunnen voordoen indien de noodzakelijke behandeling van verdachte in het kader van een zorgmachtiging zou plaatsvinden. De concrete mogelijkheden tot het afgeven van een zorgmachtiging waren echter niet nader onderzocht. Gelet op de bestaande wettelijke mogelijkheden tot (herhaalde) verlenging van de duur van de zorgmachtiging en de mogelijkheid om behandeling te laten plaatsvinden op verschillende beveiligingsniveaus, heeft de rechtbank geoordeeld dat het noodzakelijk is dat zij hierover nadere informatie ontvangt. De rechtbank heeft daarom de officier van justitie de opdracht gegeven de mogelijkheden voor het afgeven van een zorgmachtiging, als bedoeld in artikel 2.3 van de Wet Forensische Zorg (hierna: Wfz), te onderzoeken.
De feitelijke gang van zaken na de gegeven opdracht
- -
Op 5 januari 2021 werd aan de rechtbank een e-mailbericht van de ‘officier van justitie verplichte zorg’ toegestuurd, waarin werd medegedeeld dat door de geneesheer-directeur (psychiater C.J. Bavinck) een negatieve medische verklaring is afgegeven en dat de motivering van deze psychiater erop neerkomt dat hij een zorgmachtiging niet doelmatig acht. Voorts werd medegedeeld dat het niet is toegestaan om de integrale medische verklaring te verstrekken.
- -
De voorzitter heeft in reactie op voornoemd bericht op 7 januari 2021 gevraagd naar de onderliggende stukken, waarop de officier van justitie op 12 januari 2021 heeft geantwoord dat, nu de aanvraag zorgmachtiging in een – los van deze strafzaak staande – civiele procedure gebeurt, en de (negatieve) medische verklaring daarnaast ook nog gevoelige medische gegevens bevat, de onderliggende stukken niet toegevoegd mogen worden aan het strafdossier.
- -
Bij e-mailbericht van 19 januari 2021 heeft de voorzitter de officier van justitie bericht dat zij alsnog de in art. 5:17, derde lid, Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (hierna: Wvggz) vermelde stukken wenst te ontvangen. De voorzitter heeft verder gewezen op artikel 8:34 Wvggz, waarin naast een geheimhoudingsplicht ook is opgenomen in welke gevallen wel mededeling kan worden gedaan van medische/gevoelige gegevens. De voorzitter heeft medegedeeld dat dit verzoek in elk geval kan worden opgevat als een voorzittersbeslissing ex art. 258 Sv tot het verstrekken van die stukken.
- -
Vervolgens heeft de ‘officier van justitie verplichte zorg’ op 20 januari 2021 aan de rechtbank een e-mailbericht verzonden waarin zij aangeeft dat zij de stukken die zijn opgesteld in het kader van het voorbereiden van een zorgmachtiging onder protest zal overleggen, met de mededeling dat het standpunt van het Openbaar Ministerie inzake de verstrekking van medische gegevens ongewijzigd is. Dit standpunt is nader toegelicht in een bijgevoegde brief van 20 januari 2021.
- -
Bij separaat e-mailbericht van 20 januari 2021 heeft de rechtbank vervolgens ontvangen:
- -
de (negatieve) medische verklaring ten behoeve van de voorbereiding van een zorgmachtiging van 22 december 2020, opgesteld door psychiater C.J. Bavinck;
- -
de bevindingen van de geneesheer-directeur (eveneens C.J. Bavinck) van
22 december 2020.
Beoordeling beëindigen voorbereiding van verzoekschrift zorgmachtiging
Had de officier van justitie de voorbereiding mogen beëindigen?
Bij de beantwoording van deze vraag heeft de rechtbank (onder meer) acht geslagen op de hiervoor opgenomen artikelen 5:11 en 5:17 Wvggz.
De officier van justitie heeft de voorbereiding van de zorgmachtiging beëindigd. Zij heeft daarin de psychiater, tevens de geneesheer-directeur, gevolgd, wiens motivering erop neerkomt dat hij een zorgmachtiging niet doelmatig acht. Ook werd (in eerste instantie) geweigerd de stukken die ter voorbereiding van de zorgmachtiging waren opgemaakt, aan de rechtbank te verstrekken en deze zijn vervolgens alsnog - onder protest - verstrekt.
In artikel 2.3, eerste lid, Wfz is aan de rechter de bevoegdheid toegekend om ambtshalve (en dus zonder daartoe strekkend verzoekschrift van de officier van justitie), een zorgmachtiging af te geven.4.Het is niet passend dat de officier van justitie gebruik maakt van een eventuele bevoegdheid tot het voortijdig beëindigen van de voorbereiding van een zorgmachtiging, in het geval de rechter op grond van artikel 5:19, tweede lid, Wvggz de officier van justitie heeft verzocht een verzoekschrift voor te bereiden, omdat de rechter in dat geval ambtshalve toepassing van artikel 2.3, eerste lid, Wfz overweegt. Of en in hoeverre een zorgmachtiging doelmatig moet worden geacht, dient te worden bepaald na voldoende onderzoek zonder dat dit onderzoek voortijdig wordt afgebroken. Bovendien gaat het hier om de beoordeling van begrippen die niet alleen medisch, maar ook juridisch van aard zijn en waarover de rechter zich uiteindelijk een oordeel dient te vormen; niet de officier van justitie of geneesheer-directeur.
Hierbij heeft verder nog te gelden dat de officier van justitie bij de beëindiging, gelet op artikel 5:11 Wvggz, een verkeerde maatstaf heeft gehanteerd. Het uit een oogpunt van doelmatigheid beëindigen van de voorbereiding van de zorgmachtiging is namelijk geen in artikel 5:11 Wvggz genoemde grond voor die beëindiging. Die beslissing van de officier van justitie, in overeenstemming met het standpunt van de geneesheer-directeur, gaat dus in tegen voornoemde bepaling en is dus ook daarom niet in overeenstemming met de wet. De officier van justitie had derhalve ook op die grond niet tot beëindiging van de voorbereiding van de zorgmachtiging mogen overgaan.
Staat geheimhouding aan het verstrekken van stukken in de weg?
Wanneer het traject van een zorgmachtiging bij een verdachte wordt overwogen, zo blijkt uit de wetsgeschiedenis, is het noodzakelijk dat de officier van justitie en de rechter gebruik kunnen maken van de relevante gegevens over die persoon, met inbegrip van de gegevens die op grond van de Wvggz worden verkregen. Alleen zo kan een integrale en zorgvuldige afweging worden gemaakt die leidt tot het opleggen van de meest geëigende maatregel voor een persoon.
De ‘officier van justitie verplichte zorg’ verwijst in dit kader in haar brief naar een dialoog uit de parlementaire geschiedenis over het gebruik van dit soort informatie in een andere (toekomstige) strafzaak. Die situatie is dus niet vergelijkbaar met deze zaak.
De gegevens op grond van de Wvggz zijn tevens voor de strafrechter relevant en de geheimhoudingsbepaling van artikel 8:34 Wvggz staat ook om deze reden niet aan verstrekking in de weg. De rechtbank concludeert dat het Openbaar Ministerie ten onrechte heeft gemeend dat zij vanwege geheimhouding van de stukken niet tot verstrekking ervan kon overgaan en het Openbaar Ministerie heeft dan ook – in eerste instantie – ten onrechte niet voldaan aan de opdracht de zorgmachtigingsstukken aan de rechtbank te verstrekken.
Heeft die handelwijze gevolgen voor de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie?
De raadsvrouw heeft (primair) verzocht de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren. Kort gezegd heeft zij daarbij gewezen op de hiervoor door de rechtbank weergegeven gang van zaken omtrent het voortijdig afbreken van de voorbereiding van de zorgmachtiging en het – in eerste instantie – weigeren de onderliggende stukken te overleggen.
De rechtbank overweegt dat de officier van justitie uiteindelijk alsnog de onderliggende stukken heeft overgelegd. De officier van justitie is echter wel op onjuiste gronden tot beëindiging van de voorbereiding van de zorgmachtiging overgegaan. Voorts heeft zij de psychiater niet bewogen, dat is althans niet gebleken, een volledige medische verklaring op te stellen. De psychiater concludeert immers wel dat sprake is van een psychische stoornis, van ‘ernstig nadeel’ en dat in dat verband ook nodig is dat zorg wordt verleend aan verdachte. Echter, de psychiater vermeldt in zijn medische verklaring niet de zorg die noodzakelijk is om het ernstig nadeel weg te nemen, terwijl hij daartoe op grond van artikel 5:9, eerste 1id, sub c, Wvggz wel gehouden is, en het model voor de medische verklaring deze vraag ook aan de orde stelt.
Dat sprake is van een bewuste schending, dan wel van grove veronachtzaming, van de rechten van de verdachte op een eerlijk proces, acht de rechtbank niet aan de orde. De rechtbank stelt wel vast dat een goede beoordeling die nodig is voor een passende afdoening ernstig bemoeilijkt is door de handelwijze van het Openbaar Ministerie. In dit geval levert dat geen grond op voor niet-ontvankelijkheid. Het verzoek daartoe van de raadsvrouw wordt dan ook afgewezen.
Overwegingen omtrent Tbs-maatregel
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van een overval, waarbij verdachte met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp bestaande uit een verftube met een sok erover heen bij de servicebalie van de Albert Heijn geld heeft geëist. Verdachte heeft deze overval niet gepleegd omdat hij geld wilde hebben, maar omdat hij aangehouden wilde worden om zo hulp te krijgen. Bij zijn verhoor bij de politie gaf verdachte aan dat hij het pijnlijk vond om te zien dat de servicebaliemedewerkster schrok. Hij is rustig weggelopen omdat hij zo min mogelijk onrust wilde veroorzaken. Verdachte had voor dit delict gekozen omdat hij zo min mogelijk mensen wilde laten schrikken.
Over de gevorderde oplegging van de Tbs-maatregel overweegt de rechtbank dat het bewezen verklaarde feit een misdrijf betreft waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. De rechtbank is echter niet van oordeel dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van die maatregel eist. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte van 17 december 2020, waaruit blijkt dat hij eenmaal eerder is veroordeeld voor een geweldsfeit. Op 3 oktober 2017 heeft verdachte een taakstraf van 40 uur opgelegd gekregen wegens vernieling, mishandeling en weerspannigheid gepleegd op 7 juni 2017. Verdachte heeft hierover verteld dat hij in die tijd angstig was. Hij is de Praxis ingegaan om iets te vernielen. Hij hoopte dat hij dan zou worden opgepakt en een veilige plek zou krijgen. Toen medewerkers van de Praxis hem benaderden om hem aan te houden in de winkel, voelde hij zich erg bedreigd.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op de voornoemde rapportages van psychiater Nijeboer en psycholoog Bout, en hetgeen zij ter terechtzitting van 13 november 2020 hebben verklaard.
De psycholoog schat het recidiverisico zonder juiste behandeling in op matig, omdat wanhoop een rol heeft gespeeld. Als verdachte niet wordt behandeld kan de emmer overlopen. Het lijkt de psycholoog niet logisch dat dat nooit meer gebeurd, dus daarom is het risico niet laag. De emmer zal waarschijnlijk weer een keer gaan overlopen, maar hij weet niet wanneer. De emmer loopt volgens de psycholoog ook niet regelmatig over, dus daarom schat hij het risico niet hoog maar matig in. De psychiater schat dit recidiverisico wel in op hoog, nu hij zich kan voorstellen dat verdachte in psychotische en verwarde toestand iemand anders iets kan aandoen. De psychiater verwijst naar het eerder door verdachte gepleegde strafbare feit.
Om het recidiverisico in te perken is volgens beide deskundigen behandeling, begeleiding en zorg nodig. Psychiater Nijeboer komt in zijn pro Justitia rapportage tot het advies om verdachte verder anti-psychotisch te behandelen en de motivatie om anti-psychotische medicatie te blijven gebruiken te vergroten. De psychotische problematiek moet in een kliniek verder worden behandeld. Mocht verdachte verder opknappen in een kliniek dan is het aan te raden betrokkene te laten verblijven in een wooninrichting met meer toezicht, mogelijk in een gesloten setting. Daarnaast is goed toezicht op het voorkómen van middelengebruik nodig. Ook wordt een behandeling van de depressieve stoornis geadviseerd, aldus voornoemde psychiater.
De psycholoog komt in zijn pro Justitia rapportage tot vergelijkbare behandel- dan wel zorgadviezen als psychiater Nijeboer. Verdachte heeft niet alleen vanuit het reduceren van de kans op recidive, maar ook vanuit zorgpunt professionele hulp nodig. De reeds ingezette medicamenteuze behandeling dient voortgezet te worden. Hierdoor zullen, hopelijk, de psychotische symptomen steeds verder naar de achtergrond worden verdreven. Daarnaast zal psycho-educatie het inzicht in de (ernst van de) stoornis bij verdachte kunnen vergroten waardoor hij mogelijk zijn medicatie consequent blijft innemen. Ook zal tijdens een behandeling aandacht besteed moeten worden aan het gebruik van de diverse middelen en de negatieve impact daarvan op de schizofrenie en het leven van verdachte. Deze behandeling moet in eerste instantie plaatsvinden in een gestructureerde klinische setting, bij voorkeur een dubbele diagnose kliniek, een Forensische Verslavingskliniek of een Forensisch Psychiatrisch Centrum. Na een geslaagd klinisch traject zal de behandeling ambulant, gecombineerd met verblijf in een begeleide woonsetting of ambulante begeleiding bij zelfstandig wonen, kunnen plaatsvinden, aldus voornoemde psycholoog.
De deskundigen overwegen dat twee (straf)rechtelijke kaders in aanmerking komen voor verdachte. Namelijk een opname in een psychiatrische kliniek met een zorgmachtiging en een Tbs-maatregel met dwangverpleging. De deskundigen adviseren om de Tbs-maatregel op te leggen, omdat verdachte waarschijnlijk meer zorg nodig heeft dan een zorgmachtiging kan bieden. Eerdere opnames met een rechterlijke machtiging in het kader van de BOPZ hebben volgens de deskundigen niet tot het gewenste resultaat geleid, onder meer omdat verdachte zich onttrok aan de behandeling en dan verviel in drugsgebruik. Daarnaast lijkt de duur van de behandeling van een jaar te kort om het risico op recidive voldoende de verlagen.
De rechtbank neemt het advies van de deskundigen niet over. Verdachte is in 2017 eerder veroordeeld voor strafbare feiten (waaronder mishandeling), maar net als bij het onderhavige feit, lijkt dit voort te komen uit wanhoop bij verdachte. Verdachte wist niet meer hoe hij hulp moest krijgen, en als gevolg daarvan heeft hij een strafbaar feit gepleegd in de hoop te worden opgepakt en behandeld. Uit paniek (en waarschijnlijk onder invloed van een psychose) heeft verdachte daarbij geweld gebruikt. Bij het onderhavige geval was er van het daadwerkelijk uitoefenen van geweld geen sprake. Verdachte kent verder geen uitgebreid verleden met justitie. Hij lijkt tweemaal te hebben geprobeerd zijn angst te reduceren in plaats van andere mensen geweld aan te doen. De rechtbank ziet zeker de noodzaak van behandeling van verdachte, maar het hoge risico op geweld, ernstig lichamelijk letsel en acuut dreigend geweld, zoals overwogen door de psychiater, is voor de rechtbank onvoldoende komen vast te staan.
Met betrekking tot het kader waarin de behandeling zou moeten plaatsvinden, overweegt de rechtbank als volgt. Verdachte is weliswaar eerder opgenomen geweest in het kader van de BOPZ, maar dat is nooit voor langere duur geweest. Desgevraagd hebben de deskundigen verklaard dat zij met de eerdere ‘mislukte’ opnames doelden op een opname in 2019 bij Amethist verslavingszorg, terwijl hij tijdens de opname psychotisch was. Omdat verdachte geen anti psychotische medicatie wilde gebruiken, is hij van 13 juli 2019 tot 19 augustus 2019 met een inbewaringstelling (IBS) opgenomen geweest bij de Meeregaard. De rechtbank stelt vast dat dus niet eerder sprake is geweest van een langere, verplichte behandeling, maar enkel van een korte spoedopname terwijl verdachte psychotisch was. Het advies dat aan verdachte de Tbs-maatregel zou moeten worden opgelegd, omdat een gezien eerdere ‘mislukte’ behandelingen in het kader van de BOPZ onvoldoende aanknopingspunten bieden voor een verplichte behandeling in het kader een zorgmachtiging kan de rechtbank op basis hiervan niet volgen. De Wvggz maakt het mogelijk verdachte op basis van een zorgmachtiging op te nemen in een kliniek (accommodatie) met het voor hem meest passende beveiligingsniveau. Ook de stelling dat een zorgmachtiging van een jaar te kort zou zijn voor verdachte overtuigt niet. Na het afgeven van een zorgmachtiging voor de termijn van zes maanden, kan steeds aansluitend een nieuwe zorgmachtiging worden afgegeven. In het geval van opname in een accommodatie zelfs voor vervolgens maximaal een jaar. En na vijf aaneengesloten jaren verplichte zorg, kan deze steeds worden verlengd met maximaal twee jaar. Van maximaal een jaar behandeling is bij de zorgmachtiging dus geen sprake, zolang aan de voorwaarden daarvoor wordt voldaan.
De ‘sprong’ naar het opleggen van de Tbs-maatregel is voor de rechtbank, in het licht van de gegeven onderbouwing, een te grote sprong. De psycholoog geeft namelijk ook aan dat opname in een psychiatrische kliniek in het kader van het ‘oude’ artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht een optie zou kunnen zijn geweest. Ook in dat verband bezien acht de rechtbank oplegging van de Tbs-maatregel te verstrekkend.
Hoewel één en ander angstig voor de betrokkenen en omstanders kan zijn geweest, heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een relatief ‘amateuristische’ overval. Verdachte heeft hierbij geen werkelijk geweld uitgeoefend. Er was sprake van een schreeuw om hulp. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen eisen de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen of goederen in dit geval niet de terbeschikkingstelling van verdachte met verpleging van overheidswege. Gelet op het subsidiariteitsbeginsel is de rechtbank van oordeel dat een lichtere afdoening het meest passend is. Daarbij weegt de rechtbank mee dat de verdachte niet eerder voor een substantiële duur (gedwongen) is behandeld. In elk geval concludeert de rechtbank dat het opleggen van de Tbs-maatregel te verstrekkend is, zodat de rechtbank niet zal overgaan tot oplegging ervan.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat aanleiding bestaat om van haar ambtshalve bevoegdheid tot het verlenen van een zorgmachtiging gebruik te maken, omdat de rechtbank verplichte zorg aangewezen acht. De rechtbank verklaart verdachte niet strafbaar en ontslaat hem van alle rechtsvervolging. De rechtbank verleent ambtshalve een zorgmachtiging op grond van artikel 2.3, eerste lid, Wfz voor de duur van zes maanden. Van die beslissing is een separate beschikking opgemaakt.
De rechtbank zal bovendien de voorlopige hechtenis van verdachte opheffen, nu aan verdachte geen vrijheidsbenemende straf of maatregel wordt opgelegd.
9. BESLAG
Verbeurdverklaring
De rechtbank zal het in beslag genomen voorwerp, omschreven als ‘wapen’ (gemaakt van een tube verf en een sok) verbeurd verklaren. Met behulp van dit voorwerp is het bewezen verklaarde feit begaan.
Teruggave aan de rechthebbende
De rechtbank zal teruggave gelasten van het in beslag genomen voorwerp, te weten € 270,00, aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende van dit voorwerp kan worden aangemerkt, te weten Albert Heijn, locatie ' [adres] , [vestigingsplaats] .
10. BESLISSING
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte voor het bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging;
Voorlopige hechtenis
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis;
Beslag
- verklaart het volgende voorwerp verbeurd:
wapen (gemaakt van een sok);
- gelast de teruggave aan de rechthebbende, te weten Albert Heijn, locatie
' [adres] , [vestigingsplaats] , van het volgende voorwerp:
€ 270,00.
De beschikking tot verlening van een zorgmachtiging zal separaat worden opgemaakt en aan het vonnis worden gehecht.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.M.A. Sinnige, voorzitter,
mrs. R.F. van Aalst en H.B.W. Beekman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.J. Laanstra, griffier,
en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 5 februari 2021.
De oudste rechter is buiten staat het vonnis te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 2 augustus 2020 te Almere, althans in Nederland, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van 270 euro, althans enig
geldbedrag, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan die [slachtoffer] of aan een derde, te weten aan de Albert Heijn toebehoorde, door
- ( dreigend) een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aan die [slachtoffer] te tonen en/of op die [slachtoffer] te richten en/of (daarbij) "Geef al je geld of ik schiet je lek" en/of "wil je lek geschoten worden of geef al je geld" en/of "al je geld en snel een beetje" te roepen en/of te zeggen.