RvdW 2015/769:Uitlevering. Afwijzing door de Rb van het verzoek om de advocaten in de Georgische strafzaken van de opgeëiste persoon als getuigen te horen. Gelet op ECLI:NL:HR:2013:BZ5399 heeft de Rb met juistheid geoordeeld dat het horen van de advocaat die op de terechtzitting hetzij verdachte als raadsman bijstaat, hetzij hem o.d.v.v. (art. 48 WED jo.) art. 398, onder 2º, Sv vertegenwoordigt, hetzij hem als o.d.v.v. art. 2 — behoudens bijzondere gevallen — niet past binnen het Nederlandse stelsel van strafvordering. Anders dan de Rb heeft geoordeeld, is de advocaat die de opgeëiste persoon bijstaat of heeft bijgestaan in de strafzaak die tot het uitleveringsverzoek heeft geleid, in een uitleveringsprocedure als i.c. niet zonder meer aan te merken als de advocaat die ‘op de terechtzitting’ hetzij de opgeëiste persoon als raadsman bijstaat, hetzij hem vertegenwoordigd in de hiervoor bedoelde zin. V.zv. het middel hierover klaagt, is het terecht voorgesteld. Gelet op ECLI:NL:HR:2014:1496 en gelet op hetgeen in de conclusie van de AG onder 31 t/m 47 is vermeld (het Hof had het verzoek tot het horen van de getuigen alleen kunnen afwijzen, zij het op andere gronden) behoeft het middel, hoewel gegrond, niet tot cassatie te leiden.