Hof Amsterdam, 31-08-2015, nr. 23-002918-13
ECLI:NL:GHAMS:2015:3652
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
31-08-2015
- Zaaknummer
23-002918-13
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2015:3652, Uitspraak, Hof Amsterdam, 31‑08‑2015; (Hoger beroep)
Herziening: ECLI:NL:HR:2024:847
Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:667
Uitspraak 31‑08‑2015
Inhoudsindicatie
Ontruiming Passeerdersgracht. Verweren: innerlijke tegenstrijdigheid tll, ontvankelijkheid OM (détournement de pouvoir, gelijkheidsbeginsel, verbod van willekeur), inhoudelijke verweren. Bewezenverklaring niet opvolgen bevel en verstoring openbare orde.
parketnummer: 23-002918-13
datum uitspraak: 31 augustus 2015
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter, afdeling kanton, van 14 juni 2013 in de strafzaak onder parketnummer 13-737014-12 tegen
[verdachte 1] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
adres: [geboortedatum] .
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 15 augustus 2014 en 17 augustus 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de gemachtigde van de verdachte naar voren is gebracht.
Geldigheid van de dagvaarding
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aan de hand van zijn overgelegde pleitnotities naar voren gebracht dat de dagvaarding voor wat betreft het tweede alternatief/cumulatief ten laste gelegde feit gedeeltelijk nietig dient te worden verklaard. De feitelijkheden vermeld achter het eerste, tweede, derde, vijfde en zevende gedachtestreepje moeten worden geacht uitingen te zijn van een openbare manifestatie als bedoeld in de Wet openbare manifestaties (WOM). Het deelnemen aan een demonstratie kan niet worden opgevat als een samenscholing, openbare ordeverstoring, anderen lastig vallen of vechten als bedoeld in artikel 2.2 van de APV Amsterdam 2008. De dagvaarding is in zoverre dan ook tegenstrijdig.
Het hof overweegt en beslist hierover als volgt.
Een tenlastelegging is innerlijk tegenstrijdig als twee mogelijkheden worden gepresenteerd die niet naast elkaar kunnen bestaan. Dit heeft tot gevolg dat een dagvaarding met een dergelijke tenlastelegging nietig is. Een tenlastelegging wordt vaak geconcretiseerd door na de vermelding van tijd en plaats en de relevante wetstermen het verbindingswoord ‘door’ of ‘immers’ op te nemen waarna de gedraging wordt uitgeschreven.
Het hof is van oordeel dat niet gezegd kan worden dat de in het eerste, tweede, derde, vijfde en zevende gedachtestreepje bedoelde gedragingen of uitingen naar hun aard nooit een ordeverstoring kunnen opleveren. Zeker niet, als deze worden bezien in het licht van de gedragingen en uitingen die onder de andere gedachtestreepjes zijn opgenomen.
Het hof overweegt dat in artikel 2.2, vierde lid, APV Amsterdam 2008 is bepaald dat de verboden in dat artikel niet gelden voor, onder meer, betogingen als bedoeld in de WOM. Het hof zal bij de beoordeling van het bewijs dan ook een oordeel geven over de vraag of de samenkomst is aan te merken als een manifestatie in de zin van de WOM.
Het hof verwerpt het verweer van de raadsman en verklaart derhalve de dagvaarding geldig.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Détournement de pouvoir
De raadsman heeft aangevoerd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat – kort samengevat – het op de aangehouden personen dwangmiddelen heeft toegepast in de wetenschap dat daartoe de bevoegdheid ontbrak. Evident was dat sprake was van een - toegestane - demonstratie of manifestatie die buiten het toepassingsbereik van artikel 2.2 van de APV Amsterdam 2008 valt. Door in weerwil daarvan toepassing aan die bepaling te geven, heeft het openbaar ministerie misbruik gemaakt van zijn bevoegdheden.
Het hof overweegt dat zelfs indien zou moeten worden aangenomen dat er sprake was van een onrechtmatig toepassing van de bepalingen van de APV Amsterdam 2008, dit niet kan leiden tot de door de raadsman bepleite uitkomst. Voor niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie is immers alleen plaats ingeval het vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. Het hof heeft geen enkele aanleiding om aan te nemen dat het Openbaar Ministerie of de onder zijn gezag vallende opsporingsambtenaren bewust bevoegdheden hebben toegepast voor een ander doel dan waarvoor zij in het leven zijn geroepen. Het verweer wordt verworpen.
In het verlengde van even genoemd verweer heeft de raadsman gesteld dat, voor zover er al niet van meet af aan duidelijkheid bestond over de onmogelijkheid de APV toe te passen, van het Openbaar Ministerie had mogen worden verwacht dat het die omstandigheid had betrokken bij de te nemen vervolgingsbeslissing. Nu het Openbaar Ministerie dit heeft nagelaten, is de vervolgingsbeslissing niet het resultaat van een redelijke en billijke belangenafweging. Het hof verwerpt dit verweer reeds op de grond dat - zoals hierna zal blijken - bepaald niet kan worden volgehouden dat ten tijde van de aanhouding van de verdachte of het nemen van de beslissing tot vervolging evident was dat het bepaalde in artikel 2.2, eerste en derde lid, van de APV Amsterdam 2008 toepassing miste.
Het gelijkheidsbeginsel en het verbod van willekeur
De raadsman heeft verder gesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat de verdachte wel is vervolgd en andere op 5 juli 2011 aangehouden personen niet. Bovendien is in de zaak van [verdachte 2] , tegen wie door de kantonrechter later een vonnis is gewezen dat inhoudelijk gelijk is aan het tegen de verdachte gewezen vonnis, anders dan in de voorliggende zaak, geen hoger beroep ingesteld. Ook om die reden is sprake van schending van het beginsel van een redelijke billijke belangenafweging, alsook het gelijkheidsbeginsel en het verbod van willekeur.
De advocaat-generaal heeft op de terechtzitting in hoger beroep toegelicht dat het Openbaar Ministerie eerst de onherroepelijke vonnissen/arresten tegen de onderhavige, willekeurig gekozen, verdachte en haar (mede)verdachten wilde afwachten alvorens in de zaken van de andere verdachten die op 5 juli 2011 zijn aangehouden een beslissing tot vervolging te nemen. Inmiddels is de driejaarstermijn verlopen en zijn die zaken verjaard, zodat een vervolging niet meer aan de orde is. Daarnaast worden een aantal verdachten voor openlijke geweldpleging als bedoeld in artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht vervolgd. Die zaken zijn aanhangig bij de rechtbank en voor onderzoek verwezen naar de rechter-commissaris. In de zaak tegen de verdachte [verdachte 2] heeft de officier van justitie abusievelijk verzuimd hoger beroep in te stellen tegen het vonnis van de kantonrechter.
Het in artikel 167, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering neergelegde opportuniteitsbeginsel houdt in dat de officier van justitie bevoegd is, op gronden aan het algemeen belang ontleend, af te zien van vervolging. Beslist de officier van justitie dat hij tot vervolging overgaat, dan staat die beslissing in het algemeen niet ter beoordeling van de rechter. Slechts indien de vervolging in strijd is met wettelijke of verdragsrechtelijke bepalingen of met beginselen van goede procesorde – waaronder het gelijkheidsbeginsel – kan er sprake zijn van een verval van het recht tot strafvordering en van een door de rechter om die reden uit te spreken niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
De omstandigheid dat andere verdachten, die op 5 juli 2011 zijn aangehouden, niet zijn vervolgd levert op zichzelf onvoldoende grond op voor de constatering dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden. Ook overigens is in deze zaak geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden, waaruit zou moeten worden afgeleid dat het Openbaar Ministerie bij zijn belangenafweging niet in redelijkheid heeft kunnen beslissen de verdachte te vervolgen.
Daarbij moet tevens in aanmerking worden genomen dat het Openbaar Ministerie heeft meegedeeld dat het ervoor gekozen heeft om eerst de onherroepelijke vonnissen/arresten in de onderhavige zaken af te wachten alvorens een vervolgingsbeslissing te nemen ten aanzien van de andere verdachten. Ten aanzien van de zaak [verdachte 2] overweegt het hof dat het Openbaar Ministerie niet aan een onjuiste beslissing, zoals het abusievelijk nalaten hoger beroep in te stellen, in andere zaken is gebonden.
Van schending van het verbod van willekeur en het gelijkheidsbeginsel is gezien het voorgaande dus evenmin sprake. Het verweer wordt verworpen.
De raadsman heeft ter onderbouwing van het laatstgenoemde verweer ter terechtzitting in hoger beroep opnieuw verzocht tot het horen van de officieren van justitie [getuige 1] en [getuige 2] als getuigen. Dit verzoek is eerder ter terechtzitting van 14 augustus 2015 afgewezen door het hof. In het licht van de antwoorden van de advocaat-generaal heeft de verdediging niet duidelijk gemaakt welke vragen onbeantwoord zijn gebleven. Het hof wijst het verzoek tot het horen van voornoemde getuigen opnieuw af.
Gelet op het voorgaande ziet het hof geen aanleiding het Openbaar Ministerie in de onderhavige zaak niet-ontvankelijk in de vervolging te verklaren. Ook niet als het de verweren van de raadsman in onderlinge samenhang beschouwd.
Tenlastelegging
Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 05 juli 2011 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, op of aan de weg, te weten [adres 1] , terwijl zij, verdachte en/of haar mededader(s) bij een gebeurtenis die tot toeloop van publiek aanleiding gaf en/of bij enig voorval waardoor ongeregeldheden ontstonden of dreigden te ontstaan (te weten de (voorbereiding en uitvoering van de) ontruiming van een of meer pand(en) gelegen aan [adres 2] en/of [adres 3] aldaar, in elk geval één of meer de(e)len van die/dat pand(en), door één of meer ambtenaren van politie) aanwezig was/waren en/of zich in de richting van die gebeurtenis of dat voorval begaf/begaven, niet op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie direct zijn/hun weg heeft/hebben vervolgd in de aangegeven richting, immers heeft/hebben verdachte en/of haar mededader(s) geen gevolg gegeven aan drie, in elk geval één of meer, vordering(en) van de politie om zich te verwijderen in de richting van [adres 4] ;
en/of
zij op of omstreeks 05 juli 2011 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, op of aan de weg, te weten [adres 1] , heeft deelgenomen aan een samenscholing en/of in groepsverband dan wel afzonderlijk anderen heeft lastiggevallen en/of heeft gevochten en/of op andere wijze de orde heeft verstoord, immers heeft/hebben verdachte en/of haar mededader(s) deel uitgemaakt van een groep mensen (van ongeveer 200 personen), door en/of vanwege welke groep -op diverse openbare gebouwen en bruggen spandoeken zijn aangebracht en/of tafels en/of andere voorwerp(en) over/op de rijbaan van [adres 1] zijn geplaatst en/of die rijbaan werd geblokkeerd aan de zijde van één of meer op die dag door één of meer ambtenaren van politie te ontruimen pand(en) (gelegen aan [adres 2] en/of [adres 3] en/of -(kennelijk op versterkte wijze en/of luide) muziek werd voortgebracht en/of (op andere wijze) veel geluid werd geproduceerd en/of - (nadat er door de politie (drie maal) was gevorderd dat verdachte en/of haar mededader(s) zich moest(en) verwijderen) massaal werd gejoeld en/of geschreeuwd en/of - één of meer (bier)flessen, in elk geval één of meer harde en/of zware en/of scherpe voorwerp(en) werd(en) gegooid in de richting van (een) (politie)voertuig(en) en/of - werd gescandeerd: "Kraken gaat door" en/of "Jullie marionetten van de overheid", in elk geval één of meer leu(s)z(en) en/of woorden van gelijke aard en/of strekking en/of - (terwijl die groep (over [adres 1] ) door ambtenaren van politie werd verdreven en/of bewogen in de richting van [adres 4] ) werd gegooid met diverse voorwerpen, te weten een verfbom en/of één of meer stok(ken) en/of flesje(s), in elk geval één of meer (hard(e) en/of scherp(e) en/of zwa(a)r(e)) voorwerpen en/of -schopbewegingen werden gemaakt naar en/of in de richting van één of meer ambtena(a)r(en) van politie (die zich in de onmiddellijke nabijheid van voornoemde groep bevond(en)).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de kantonrechter.
Bewijsverweren
De raadsman heeft aangevoerd dat de samenkomst op [adres 1] op 5 juli 2011 evident het karakter van een manifestatie in de zin van de Wet openbare manifestaties had. Dit heeft tot gevolg dat de verdachte ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging, gelijk het oordeel van de kantonrechter. De raadsman heeft voorts bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het haar ten laste gelegde nu niet kan worden bewezen dat zij deel heeft uitgemaakt van de samengedreven groep die op [adres 4] ter hoogte van nummer 408 en 410 is aangehouden. Ten aanzien van de door getuige [getuige 3] gedane vorderingen heeft de verdediging bepleit dat de verdachte deze niet gehoord heeft. Voorts is geen sprake geweest van een bevel op grond waarvan men zich moest verwijderen en bovendien is er geen bewijs dat niet voldaan is aan de bevelen.
Het hof overweegt hiertoe het volgende. De aanleiding tot de samenkomst op [adres 1] was de aangekondigde ontruiming van de panden op de nummers [adres 2] en [adres 3] . Nadat de politie een brief had gestuurd waarin de ontruiming werd aangekondigd, werd een oproep op het internet geplaatst. Op de website indymedia.nl was te lezen “De manifestatie zal doorlopen tot het moment waarop de ME tot inkeer is gekomen”. De organisator van deze samenkomst heeft niet ten minste 24 uur vóór de aanvang de burgemeester schriftelijk in kennis gesteld als bedoeld in artikel 2.32 van de APV Amsterdam 2008.
Op de camerabeelden van 15 juli 2011 is vervolgens te zien dat er rookbommen werden gebruikt, dat er voor het pand op [adres 1] nummers 23 en 25 barricades waren opgeworpen door middel van tafels en stoelen op de rijweg, waardoor de openbare weg en de toegang tot de te ontruimen panden werden afgesloten, dat er door verschillende personen luchtbedden waren meegenomen naar de samenkomst en dat enkele personen waren gemaskerd of gehuld in bivakmutsen. Het hof overweegt dat het meenemen van luchtbedden en het dragen van maskers of bivakmutsen slechts tot doel hebben om zich te beschermen - in het geval van een confrontatie met de Mobiele Eenheid (hierna te noemen: ME) - tegen wapenstokken of herkenning. Commissaris van Politie [getuige 3] heeft ter zitting toegelicht dat de samenkomst op [adres 1] en de barricade van de openbare weg en de toegang tot de te ontruimen panden, de ontruiming onmogelijk maakten. Nu tevens rookbommen werden afgestoken, concludeert het hof, alle voornoemde omstandigheden beschouwend, dat de samenkomst tot doel had een confrontatie met de ME op te zoeken en de ontruiming (fysiek) te verhinderen. Het hof is dan ook van oordeel dat er geen sprake was van een manifestatie in de zin van de WOM.
De gedragingen van de aanwezigen vallen dan ook onder de werking van artikel 2.2 van de APV Amsterdam 2008.
Het hof stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat de tenlastegelegde feitelijkheden hebben plaatsgevonden op 5 juli 2011 op [adres 1] te Amsterdam aan de zijde van het pand [naam] , maar ook aan de overzijde, [adres 1] met de even huisnummers. Immers, op de camerabeelden is ook aan die zijde van de gracht te zien dat er gebruik is gemaakt van rookbommen en dat personen zich gehuld in donkere kleding en gezichtsbedekking op straat en aangrenzend op het water ophielden. In het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door [getuige 3] , is vermeld dat aan de overzijde van het te ontruimen pand een persoon muziek maakte die werd versterkt en welk geluid een hels kabaal maakte en kennelijk bedoeld was om de groep van personen voor het te ontruimen pand te versterken.
Het hof oordeelt dat deze feitelijkheden op 5 juli 2011 hebben geleid tot verstoring van de openbare orde op de gehele Passeerdersgracht in de zin van artikel 2.2, eerste lid, van de APV Amsterdam 2008.
Op de camerabeelden, zoals getoond ter terechtzitting in hoger beroep van 17 augustus 2015, is te zien dat een grote groep personen zich ophoudt op [adres 1] en dat binnen deze groep vorenomschreven feitelijkheden plaatsvinden. Commissaris van Politie [getuige 3] omschrijft in het proces-verbaal van bevindingen van 7 juli 2011 dat de groep personen zich vrijwel onophoudelijk met elkaar verbond. De personen liepen om elkaar heen en wisselden woorden met elkaar. De verbalisant hoorde ook dat zij als groep bij wisselende samenstellingen liedjes meezongen met de instrumenten die bespeeld werden en dat zij leuzen scandeerden. Ook zag hij dat zij met elkaar dansen uitvoerden. Zij bevonden zich vrijwel onophoudelijk om en nabij elkaar. Hieruit concludeerde verbalisant dat het een groep personen betrof die gezamenlijk optrok.
[getuige 3] beschrijft in voornoemd proces-verbaal dat hij tot driemaal toe door de dakmegafoon de groep het bevel heeft gegeven zich te verwijderen in de richting van [adres 4] . Op de vorderingen werd door de groep massaal gereageerd met joelen en schreeuwen. Ook werden flessen in de richting van het voertuig van [getuige 3] gegooid. Op de beelden is de eerste vordering en de reactie daarop van de groep te zien en te horen. Getuige [getuige 3] heeft voorts ter terechtzitting verklaard dat vanuit het hoofdbureau van politie op [adres 5] die dag klachten kwamen wegens het harde volume waarmee de vorderingen werden gedaan. Het hof acht derhalve niet aannemelijk dat de verdachte de vordering niet heeft gehoord.
De stelling van de verdediging dat geen sprake is geweest van een (bevoegd gegeven) bevel verwerpt het hof met verwijzing naar rechtsoverweging 2.4.3 uit ECLI:NL:HR:2014:3639 waarin is overwogen: “Anders dan het geval is indien de strafvervolging betrekking heeft op het misdrijf van art. 184 Sr, is hier niet vereist dat de vordering of het bevel door de politieambtenaar is gedaan of gegeven krachtens een wettelijk voorschrift dat uitdrukkelijk inhoudt dat de betrokken ambtenaar gerechtigd is tot het doen van de vordering of het geven van het bevel. Dat verschil laat zich mede hierdoor verklaren dat de Gemeentewet de bevoegdheid van de raad tot het stellen van straf op overtreding van zijn verordeningen heeft beperkt tot overtredingen. Indien het niet opvolgen van een op een bepaling van een Algemeen Plaatselijke Verordening gegrond bevel van de politieambtenaar zonder het vereiste van verlening van een uitdrukkelijke bevelsbevoegdheid aan die ambtenaar het misdrijf van art. 184 Sr zou opleveren, zou in strijd met de Gemeentewet de bedoelde bevoegdheid van de raad in feite zijn uitgebreid tot misdrijven.”
De mensen in de groep gaven geen gehoor aan de vorderingen. [getuige 3] heeft hierop de Mobiele Eenheid (hierna te noemen: ME), die zich inmiddels had opgesteld, het bevel gegeven een charge uit te voeren waarbij de groep personen van [adres 1] naar [adres 4] werd gedreven. Ook dit is op de beelden te zien.
Ook toen de politie de groep naar [adres 4] dreef, draaiden de mensen in de groep om elkaar heen, dansten en hielden elkaar vast in wisselende samenstelling. Vanuit de groep werd een verfbom in de richting van de ME-linie gegooid en werd met diverse voorwerpen, zoals stokken en flesjes naar de agenten gegooid. Diverse personen uit de groep maakten schopbewegingen naar de agenten in de linie.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft getuige [getuige 3] verklaard dat het voor personen uit deze groep mogelijk was om de groep te verlaten maar dat het niet mogelijk was om daarna terug te keren naar deze groep. Voorts is gebleken dat er ook de nodige tijd was om de groep te verlaten. In het voornoemde proces-verbaal omschrijft [getuige 3] dat enkele personen zich in de richting van ME-voertuigen bewogen, met de kennelijke bedoeling om zich uit de voeten te maken, maar dat het overgrote deel van de groep bij elkaar bleef.
Het hof oordeelt, gelet op het voorgaande, dat er tijd en gelegenheid is geweest om de samengedreven groep te verlaten, alvorens de personen uit deze groep aangehouden werden. Het hof oordeelt ook dat, in tegenstelling tot hetgeen de raadsman kennelijk aanneemt, de groep personen niet is ontstaan door de actie van de politie, maar dat de groep vrijwillig bij elkaar bleef. Op de beelden is ook te zien dat de groep, op het moment van aanhouding met de armen in elkaar gehaakt op de grond zit.
Het hof concludeert op grond van het voorgaande tevens dat de personen in de groep op [adres 4] , die zijn aangehouden, tevens de personen waren die zich schuldig hebben gemaakt aan de verstoring van de openbare orde op [adres 1] . De stelling van de verdediging dat zich toevallige passanten in de samengedreven groep bevonden, is volgens het hof niet aannemelijk geworden. Het hof heeft op de beelden ook niet waargenomen dat toevallige passanten bij de groep werden gebracht en werden verhinderd de groep te verlaten. Het hof ziet geen reden om aan te nemen dat dit ten aanzien van de verdachte anders is geweest, te meer nu de verdachte hierover niets heeft verklaard.
De raadsman heeft aangevoerd dat ten aanzien van de verdachte slechts is vastgesteld dat zij op [adres 4] is aangehouden. Niet duidelijk is ter hoogte van welk nummer zij is aangehouden. Daarom kan niet bewezen worden dat de verdachte onderdeel uitmaakte van de groep.
Het hof overweegt dat uit het proces-verbaal van 5 juli 2011 in het dossier blijkt dat de verdachte is aangehouden ter zake van verstoring van de orde op of aan de openbare weg. De waarnemingen hieromtrent zijn geconstateerd door de tweede verbalisant op het proces-verbaal, waarbij wordt verwezen naar zijn proces-verbaal van bevindingen. De tweede verbalisant betreft getuige Aydin. Nu hij in zijn proces-verbaal van bevindingen heeft gerelateerd over de samengedreven groep op [adres 4] , concludeert het hof dat de verdachte deel uitmaakte van de groep op [adres 4] , die zich had schuldig gemaakt aan de overtreding van artikel 2.2 van de APV Amsterdam 2008 op de Passeerdergracht die dag.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman opnieuw verzocht tot het horen van getuige M.G. Leliveld die een belastend proces-verbaal tegen de verdachte heeft opgesteld. Het hof wijst dit verzoek af, nu zij zich voldoende voorgelicht acht op grond van de processen-verbaal van verbalisant Aydin, die hij heeft toegelicht ter terechtzitting in hoger beroep, en de verdere stukken die zich in het dossier bevinden, zodat de noodzaak tot het horen van deze getuige ontbreekt.
De punten 91 tot en met 95, 106 tot en met 117 en 118 uit de pleitnota van de raadsman worden zonder verdere bespreking verworpen, nu deze stellingen worden weerlegd door de inhoud van de bewijsmiddelen en gelet op hetgeen hiervoor reeds overwogen is.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 05 juli 2011 te Amsterdam op of aan de weg, te weten [adres 1] , terwijl zij, bij een gebeurtenis die tot toeloop van publiek aanleiding gaf en bij enig voorval (te weten de (voorbereiding en uitvoering van de) ontruiming van een of meer panden gelegen aan [adres 2] en [adres 3] aldaar, door één of meer ambtenaren van politie) waardoor ongeregeldheden ontstonden, aanwezig was, niet op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie direct haar weg heeft vervolgd in de aangegeven richting, immers heeft verdachte geen gevolg gegeven aan drie vorderingen van de politie om zich te verwijderen in de richting van [adres 4] ;
en
zij op 05 juli 2011 te Amsterdam op of aan de weg, te weten [adres 1] , heeft deelgenomen aan een samenscholing en op andere wijze de orde heeft verstoord, immers heeft verdachte deel uitgemaakt van een groep mensen (van ongeveer 150 personen), door en/of vanwege welke groep
- tafels en andere voorwerpen op de rijbaan van [adres 1] zijn geplaatst en die rijbaan werd geblokkeerd aan de zijde van op die dag door ambtenaren van politie te ontruimen panden (gelegen aan [adres 2] en [adres 3] en
- luide muziek werd voortgebracht en op andere wijze veel geluid werd geproduceerd en
- nadat er door de politie (drie maal) was gevorderd dat de groep zich moest verwijderen massaal werd gejoeld en geschreeuwd en
- flessen werden gegooid en
- werd gescandeerd: "Kraken gaat door" en "Jullie marionetten van de overheid" en
- terwijl die groep over [adres 1] door ambtenaren van politie werd verdreven en bewogen in de richting van [adres 4] werd gegooid met diverse voorwerpen, te weten een verfbom en andere voorwerpen en
- schopbewegingen werden gemaakt naar ambtenaren van politie.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De kantonrechter van de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg eerste alternatief/cumulatief bewezen verklaarde ontslagen van alle rechtsvervolging. Van het tweede alternatief/cumulatief ten laste gelegde feit is de verdachte vrijgesproken.
Tegen voormeld vonnis is door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het eerste en tweede alternatief/cumulatief ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot tweemaal een geldboete van € 55,-.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het niet voldoen aan vorderingen van de politie en het verstoren van de openbare orde op 5 juli 2011. De verdachte heeft door haar handelen blijk gegeven van een gebrek aan respect jegens de politie, heeft het gezag van de politie ondermijnd, de politie belemmerd in haar werk en overlast veroorzaakt voor omwonenden.
Het hof oordeelt dat ten aanzien van de strafoplegging kan worden volstaan met een constatering van een geringe termijnoverschrijding.
Voorts zal het hof rekening houden met het feit dat andere op 5 juli 2011 in de groep aangehouden verdachten (al dan niet abusievelijk) niet zijn vervolgd.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 10 augustus 2015 is de verdachte onbekend in de Nederlandse Justitiële Documentatie.
Het hof acht, alles afwegende, een geldboete van na te melden hoogte passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op artikel 2.2 en artikel 6.1 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 Amsterdam en de artikelen 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot 2 (twee) geldboetes, elk van € 50,00 (vijftig euro), telkens bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 1 (één) dag hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.P.M. van Rijn, mr. J.J.I. de Jong en mr. S.J. Riem, in tegenwoordigheid van mr. L.J.M. Klop, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 31 augustus 2015.
Mr. J.J.I. de Jong en mr. S.J. Riem zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.