Rijkswet cassatierechtspraak in uitleveringszaken voor Aruba, Curaçao en Sint Maarten
Artikel 4
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2004
- Bronpublicatie:
08-05-2003, Stb. 2003, 204 (uitgifte: 20-05-2003, kamerstukken: 27797)
- Inwerkingtreding
01-01-2004
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
21-11-2003, Stb. 2003, 490 (uitgifte: 01-01-2003, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
- Vakgebied(en)
Internationaal strafrecht / Uitlevering en overlevering
1.
Indien de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof geheel of gedeeltelijk wordt vernietigd, doet de Hoge Raad de zaak zelf af indien dit mogelijk is zonder in een nieuw onderzoek naar de feiten te treden; ingeval dit niet mogelijk is wijst de Hoge Raad de zaak terug.
2.
Indien de beslissing van de Hoge Raad inhoudt dat de uitlevering ontoelaatbaar is, kan hij de beëindiging bevelen van de vrijheidsbeneming gedaan met het oog op de inwilliging van dat verzoek.
3.
In geval van terugwijzing omschrijft de Hoge Raad in zijn opdracht het punt waarover het Gemeenschappelijk Hof opnieuw dient te beslissen.
4.
De griffier bij de Hoge Raad zendt aan de Gouverneur onverwijld een gewaarmerkt afschrift van het arrest van de Hoge Raad toe. Tevens zendt hij, in geval van terugwijzing, de processtukken met een gewaarmerkt afschrift van het arrest van de Hoge Raad zo spoedig mogelijk aan de griffier bij het Gemeenschappelijk Hof.
5.
Na de behandeling op terugwijzing zendt de griffier bij het Gemeenschappelijk Hof een gewaarmerkt afschrift van de einduitspraak van het Gemeenschappelijk Hof onverwijld aan de Gouverneur.
6.
Zodra de rechterlijke uitspraak betreffende het verzoek tot uitlevering in kracht van gewijsde is gegaan, zendt de griffier van het gerecht dat de zaak het laatst heeft behandeld, dat verzoek met de daarbij behorende stukken aan de Gouverneur.