Dit kan ook worden afgeleid uit de ‘vordering machtiging conservatoir beslag (art. 103 Sv.), handhaven’ van de officier van justitie d.d. 26 mei 2016: ”vordert, dat de Rechter-Commissaris, belast met de behandeling van strafzaken van het Arrondissementsparket Den Haag, machtiging verleent tot handhaving van het reeds gelegde beslag als conservatoir beslag.” Daarin wordt niet expliciet gevorderd dat het beslag ex art. 94 Sv zal voortduren.
HR, 17-04-2018, nr. 16/04631 B
ECLI:NL:HR:2018:613
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
17-04-2018
- Zaaknummer
16/04631 B
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:613, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 17‑04‑2018; (Cassatie, Beschikking)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:171
ECLI:NL:PHR:2018:171, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 06‑03‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:613
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2018-0189
Uitspraak 17‑04‑2018
Inhoudsindicatie
Beklag, beslag ex art. 94a Sv op auto i.h.k.v. strafrechtelijk onderzoek tegen enig bestuurder en algemeen directeur A van klager (B.V. B). Toetsingsmaatstaf i.g.v. derdenbeslag, art. 94a.4 en 94a.5 Sv. Ingeval o.g.v. art. 94a Sv beslag rust op het inbeslaggenomen voorwerp en een derde in een beklagprocedure a.b.i. art. 552a Sv om teruggave verzoekt, moet de rechter als maatstaf aanleggen of zich het geval voordoet dat buiten redelijke twijfel is dat die derde als eigenaar van dat inbeslaggenomen voorwerp moet worden aangemerkt en daarvan in zijn beslissing blijk geven. Indien die derde als eigenaar wordt aangemerkt zal de rechter tevens moeten onderzoeken, en daarvan blijk moeten geven, of zich de situatie van art. 94a.4 of art. 94a.5 Sv voordoet (vgl. ECLI:NL:HR:2010:BL2823). Uit de overwegingen van de Rb blijkt niet dat zij heeft onderzocht of zich de situatie van art. 94a.4 of art. 94a.5 Sv voordoet. De enkele overweging dat het zeer waarschijnlijk is dat A als enig bestuurder van het bedrijf B feitelijk en als enige de betreffende auto in gebruik heeft, is daartoe onvoldoende. De bestreden beschikking is derhalve ontoereikend gemotiveerd. Volgt vernietiging en terugwijzing.
Partij(en)
17 april 2018
Strafkamer
nr. S 16/04631 B
MM
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Den Haag van 30 augustus 2016, nummer RK 16/3611, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[klaagster] , gevestigd te [plaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze heeft W.H. Jebbink, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot zodanige beslissing met betrekking tot verwijzen of terugwijzen als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
2. Beoordeling van het tweede middel
2.1.
Het middel klaagt erover dat de Rechtbank geen blijk heeft gegeven te hebben onderzocht of zich de situatie als bedoeld in art. 94a, vierde of vijfde lid, Sv voordoet.
2.2.1.
De Rechtbank heeft het klaagschrift dat strekt tot teruggave van de onder [klager] inbeslaggenomen personenauto (merk: Mercedes, kenteken: [AA-00-AA]) ongegrond verklaard. De Rechtbank heeft daartoe, voor zover in cassatie van belang, het volgende overwogen:
"Beoordeling van het beklag
(...)
Vast staat dat bedoelde personenauto op 10 maart 2016 onder [klager] in beslag is genomen. Voorts staat vast dat op 27 mei 2016 door de rechter-commissaris een machtiging conservatoir beslag is afgegeven tot een bedrag van € 7.850,- en dat de personenauto vatbaar is voor dit conservatoire beslag.De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het bedrijf [klaagster] geen verdachte is blijkens de verklaring van de officier van justitie en dat de machtiging tot conservatoir beslag ziet op de strafzaak tegen verdachte [klager]. Nu de auto eigendom is van het bedrijf is er sprake van een onrechtmatig derdenbeslag.
(...)
De rechtbank overweegt als volgt.
Uit het dossier en hetgeen in raadkamer is verhandeld, blijkt dat [klaagster] de eigenaar is van de personenauto en niet de beslagene. De rechtbank stelt dan ook vast dat [klaagster] rederlijkwijs als rechthebbende dient te worden aangemerkt. De volgende vraag is, of, nu [klaagster] redelijkerwijs als rechthebbende moet worden beschouwd, er nog een strafvorderlijk belang is bij het voortduren van het beslag. Uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel d.d. 3 augustus 2016 volgt dat beslagene de enige bestuurder, algemeen directeur, van [klaagster] is. Voorts zijn er bij beslagene thuis diverse spullen in beslag genomen welke het vermoeden versterken dat beslagene zich bezig hield met grootschalige diefstal dan wel heling van fietsen. Zo zijn er bij de woning van beslagene 44 SIM-kaarten aangetroffen van telefoonnummers die corresponderen met diverse Marktplaats advertenties, alsmede een lijst met nieuwe framenummers, een slijptol, fietssloten en fietssleutels en nog veel meer. De personenauto is mogelijk gebruikt bij het vervoeren van de gestolen fietsen.
Gelet op deze aanwijzingen in het dossier en de reeds genoemde verdenking van beslagene, is de rechtbank van oordeel dat zich hier niet het geval voordoet dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de personenauto verbeurd zal verklaren. Het belang van strafvordering verzet zich derhalve tegen opheffing van het beslag, zodat het beklag ongegrond moet worden verklaard. Het feit dat [klaagster] als redelijkerwijs rechthebbende dient te worden aangemerkt doet hieraan niets af, nu het zeer waarschijnlijk is dat beslagene als enig bestuurder van het bedrijf feitelijk en als enige deze auto in gebruik heeft.
(...)
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank het klaagschrift ongegrond verklaren."
2.2.2.
Bij de stukken van het geding bevindt zich een 'Vordering machtiging conservatoir beslag (art. 103 Sv), handhaven' en een daaropvolgende 'Machtiging tot het handhaven van conservatoir beslag' met betrekking tot de personenauto van het merk Mercedes met kenteken [AA-00-AA]. Volgens deze stukken rustte ten tijde van de bestreden beschikking op de inbeslaggenomen personenauto beslag op de voet van art. 94a Sv.
2.3.
Art. 94a, eerste tot en met vijfde lid, Sv luidt:
"1. In geval van verdenking van een misdrijf, waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, kunnen voorwerpen inbeslaggenomen worden tot bewaring van het recht tot verhaal voor een ter zake van dat misdrijf op te leggen geldboete.
2. In geval van verdenking van of veroordeling wegens een misdrijf, waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, kunnen voorwerpen in beslag genomen worden tot bewaring van het recht tot verhaal voor een naar aanleiding van dat misdrijf op te leggen verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
3. Ingeval van verdenking van een misdrijf, waarvoor een geldboete van de vierde categorie kan worden opgelegd, kunnen voorwerpen in beslaggenomen worden tot bewaring van het recht tot verhaal voor een ter zake van dat misdrijf op te leggen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
4. Voorwerpen die toebehoren aan een ander dan degene aan wie, in het in het eerste lid bedoelde geval, de geldboete kan worden opgelegd of degene aan wie, in het in het tweede lid bedoelde geval, het wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden ontnomen, of degene aan wie, in het in het derde lid bedoelde geval, de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht kan worden opgelegd, kunnen in beslag worden genomen indien voldoende aanwijzingen bestaan dat deze voorwerpen geheel of ten dele aan die ander zijn gaan toebehoren met het kennelijke doel de uitwinning van voorwerpen te bemoeilijken of te verhinderen, en die ander dit wist of redelijkerwijze kon vermoeden.
5. In het geval, bedoeld in het vierde lid, kunnen tevens andere aan de betrokken persoon toebehorende voorwerpen in beslag worden genomen, tot ten hoogste de waarde van de in het vierde lid bedoelde voorwerpen."
2.4.
Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat de rechter in een geval als het onderhavige, waarin op de voet van art. 94a Sv beslag rust op het inbeslaggenomen voorwerp en een derde in een beklagprocedure op de voet van art. 552a Sv om teruggave verzoekt, als maatstaf moet aanleggen of zich het geval voordoet dat buiten redelijke twijfel is dat die derde als eigenaar van dat inbeslaggenomen voorwerp moet worden aangemerkt en daarvan in zijn beslissing blijk moet geven. Indien die derde als eigenaar wordt aangemerkt zal de rechter tevens moeten onderzoeken, en daarvan blijk moeten geven, of zich de situatie van art. 94a, vierde of vijfde lid, Sv voordoet (vgl. HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654, rov. 2.15).
2.5.
Uit de overwegingen van de Rechtbank blijkt niet dat zij heeft onderzocht of zich de situatie van art. 94a, vierde of vijfde lid, Sv voordoet. De enkele overweging dat het zeer waarschijnlijk is dat [klager] als enig bestuurder van het bedrijf feitelijk en als enige de betreffende auto in gebruik heeft, is daartoe onvoldoende. De bestreden beschikking is derhalve ontoereikend gemotiveerd.
2.6.
Het middel is gegrond.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven, het eerste middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking;
wijst de zaak terug naar de Rechtbank Den Haag, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 april 2018.
Conclusie 06‑03‑2018
Inhoudsindicatie
Nr. 16/04631 B Zitting: 6 maart 2018 | Mr. T.N.B.M. Spronken Conclusie inzake: [klaagster] |
De rechtbank Den Haag heeft bij beschikking van 30 augustus 2016 het klaagschrift van de klaagster ex. art. 552a Sv, strekkende tot teruggave aan haar van een inbeslaggenomen voertuig, te weten een Mercedes, ongegrond verklaard.
Er bestaat samenhang met de zaken 16/04635 B, 16/04636 B, 16/04637 B en 16/04638 B. In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
2.1. Voor een goed begrip van de onderlinge samenhang zal ik eerst kort weergeven waar de samenhangende zaken betrekking op hebben en hoe de voorafgaande procedure is verlopen.
2.2. In het kader van een strafrechtelijk onderzoek tegen [klager] wegens verdenking van grootschalige diefstal en heling van fietsen zijn onder [klager] bij zijn aanhouding op 19 november 2015 en bij een doorzoeking van diens woning op 2 februari 2016 verschillende goederen in beslag genomen. Op 10 maart 2016 is onder [klager] een Mercedes in beslag genomen, waarvan [klaagster] de eigenaar is. [klager] is enige bestuurder en algemeen directeur van [klaagster]
2.3. Naar aanleiding van de inbeslagneming zijn vijf klaagschriften ex art. 552a Sv ingediend bij de rechtbank Den Haag, die alle gelijktijdig op dezelfde zitting in raadkamer op 16 augustus 2016 zijn behandeld:
1. RK 16/2765: klaagschrift 1 van [klager]
In dit klaagschrift wordt de teruggave verzocht van de bij de aanhouding van [klager] op 19 november 2015 in beslaggenomen drie telefoons, een camera en € 1000,- in contanten. Het klaagschrift is door de rechtbank ongegrond verklaard en het hiertegen ingediende cassatieberoep is onder nummer 16/04636 B in behandeling genomen.
2. RK 16/1794: klaagschrift 2 van [klager]
Dit klaagschrift betreft het verzoek om teruggave van een damesfiets die op 13 januari 2016 in beslag is genomen. Het klaagschrift is door de rechtbank ongegrond verklaard. Het tegen deze beslissing ingestelde cassatieberoep is onder nummer 16/04637 B in behandeling genomen. In deze zaak is geen cassatieschriftuur ingediend.
3. RK 16/2766: klaagschrift 3 van [klager]
Dit klaagschrift heeft betrekking op een groot aantal bij de doorzoeking in de woning van [klager] aangetroffen voorwerpen, waaronder een autosleutel van een Mercedes. Het klaagschrift is door de rechtbank gedeeltelijk gegrond verklaard maar niet ten aanzien van de autosleutel van de Mercedes. Het ingestelde cassatieberoep tegen deze beslissing is in behandeling genomen onder nummer 16/04635 B en is uitsluitend gericht op de ongegrondverklaring van het beklag, voor zover dat ziet op de autosleutel.
4. RK 16/2983: klaagschrift 4 van [klager]
In dit klaagschrift wordt verzocht om teruggave van de Mercedes-Benz, type S500 met kenteken [AA-00-AA] inclusief de zich daarin bevindende voorwerpen, aan [klager] . Dit klaagschrift is door de rechtbank gedeeltelijk gegrond verklaard, maar niet wat betreft de teruggave van de Mercedes. Tegen deze beslissing is cassatieberoep ingesteld dat in behandeling is genomen onder nummer 16/04638 B. In deze zaak is geen cassatieschriftuur ingediend.
5. RK 16/3611: klaagschrift 5 van [klaagster]
In dit klaagschrift verzoekt [klaagster] om teruggave van de onder [klager] in beslag genomen Mercedes-Benz, type S500 met kenteken [AA-00-AA] . Het klaagschrift is door de rechtbank ongegrond verklaard en het hiertegen gerichte cassatieberoep is in behandeling genomen onder nummer 16/04631 B.
3. Het cassatieberoep in onderhavige zaak, ingesteld namens de klaagster [klaagster] , is gericht tegen de hiervoor onder 5 genoemde beslissing van de rechtbank en mr. W.H. Jebbink, advocaat te Amsterdam, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.
4. Het bij de rechtbank ingediende klaagschrift strekt tot teruggave aan de klaagster, [klaagster] , van de op grond van art. 94 en 94a Sv in beslaggenomen Mercedes. Hiertoe is kort gezegd aangevoerd dat deze personenauto eigendom is van de klaagster, de klaagster geen verdachte is en de machtiging tot conservatoir beslag ziet op de strafzaak tegen de beslagene. Daarnaast wordt aangevoerd dat nergens in het dossier staat beschreven dat de Mercedes gebruikt zou zijn bij de diefstal dan wel heling van fietsen.
5. De rechtbank heeft, voor zover relevant, als volgt overwogen en beslist:
‘’Vast staat dat bedoelde personenauto op 10 maart 2016 onder [klager] in beslag is genomen. Voorts staat vast dat op 27 mei 2016 door de rechter-commissaris een machtiging conservatoir beslag is afgegeven tot een bedrag van € 7.850,- en dat de personenauto vatbaar is voor dit conservatoire beslag.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het bedrijf [klaagster] geen verdachte is blijkens de verklaring van de officier van justitie en dat de machtiging tot conservatoir beslag ziet op de strafzaak tegen verdachte [klager] . Nu de auto eigendom is van het bedrijf is er sprake van een onrechtmatig derdenbeslag.
(…)
De rechtbank overweegt als volgt.
Uit het dossier en hetgeen in raadkamer is verhandeld, blijkt dat [klaagster] de eigenaar is van de personenauto en niet de beslagene. De rechtbank stelt dan ook vast dat [klaagster] rederlijkwijs als rechthebbende dient te worden aangemerkt.
De volgende vraag is, of, nu [klaagster] redelijkerwijs als rechthebbende moet worden beschouwd, er nog een strafvorderlijk belang is bij het voortduren van het beslag.
Uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel d.d. 3 augustus 2016 volgt dat beslagene de enige bestuurder, algemeen directeur, van [klaagster] is. Voorts zijn er bij beslagene thuis diverse spullen in beslag genomen welke het vermoeden versterken dat beslagene zich bezig hield met grootschalige diefstal dan wel heling van fietsen. Zo zijn er bij de woning van beslagene 44 SIM-kaarten aangetroffen van telefoonnummers die corresponderen met diverse Marktplaats advertenties, alsmede een lijst met nieuwe framenummers, een slijptol, fietssloten en fietssleutels en nog veel meer. De personenauto is mogelijk gebruikt bij het vervoeren van de gestolen fietsen.
Gelet op deze aanwijzingen in het dossier en de reeds genoemde verdenking van beslagene, is de rechtbank van oordeel dat zich hier niet het geval voordoet dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de personenauto verbeurd zal verklaren. Het belang van strafvordering verzet zich derhalve tegen opheffing van het beslag, zodat het beklag ongegrond moet worden verklaard. Het feit dat [klaagster] als redelijkerwijs rechthebbende dient te worden aangemerkt doet hieraan niets af, nu het zeer waarschijnlijk is dat beslagene als enig bestuurder van het bedrijf feitelijk en als enige deze auto in gebruik heeft.
(…)
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank het klaagschrift ongegrond verklaren.’’
6. Het eerste middel bevat de klacht dat het oordeel van de rechtbank dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de Mercedes verbeurd zal verklaren, onbegrijpelijk is althans ontoereikend is gemotiveerd. Het tweede middel bevat de klacht dat de rechtbank ten onrechte geen beslissing heeft genomen ten aanzien van het beklag zover dat zich richt tegen de inbeslagname op grond van art. 94a Sv. De middelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
6.1. Uit het aan het klaagschrift gehechte kennisgeving van beslagneming blijkt dat op 10 maart 2016 de Mercedes op grond van art. 94 Sv in beslag is genomen. Uit de eveneens aan het klaagschrift gehechte vordering van de officier van justitie strekkende tot de afgifte van een machtiging tot conservatoir beslag van 26 mei 2016, alsmede de kennisgeving handhaving beslag van 2 juni 2016 en de betekening van de machtiging conservatoir beslag van 5 juli 2016 blijkt, dat op 27 mei 2016 door de rechter-commissaris een machtiging is verleend tot handhaving van het reeds gelegde beslag op grond van art. 94 Sv als conservatoir beslag op grond van art. 94a Sv. Daarnaast heeft de rechtbank in de bestreden beschikking vastgesteld dat door de rechter-commissaris op 27 mei 2016 een machtiging conservatoir beslag is afgegeven tot een bedrag van € 7.850,- en dat de Mercedes vatbaar is voor dit conservatoire beslag. Daaruit volgt dat het beslag op grond van art. 94 Sv op 27 mei 2016 – vóór de behandeling in raadkamer door de rechtbank op 16 augustus 2016 – is omgezet naar een conservatoir beslag op grond van art. 94a Sv en daardoor het beslag op grond van art. 94 Sv is beëindigd.1.Tot slot kan nog worden vermeld dat uit namens mij ingewonnen inlichtingen bij de Dienst Domeinen is gebleken dat de Mercedes op 12 december 2016 is verkocht voor een bedrag van €1356,-, waarop thans nog conservatoir beslag rust.
6.2. De rechtbank heeft in haar beslissing vastgesteld dat de klaagster, [klaagster] , eigenaar is van de Mercedes die in het kader van een strafrechtelijk onderzoek tegen de beslagene [klager] in beslag is genomen. Als er sprake is van conservatoir beslag dan dient de rechter die over het beklag heeft te oordelen, indien de klager als eigenaar en dus rechthebbende wordt aangemerkt, te onderzoeken en er in de beslissing blijk van te geven of zich de situatie van art. 94a, vierde of vijfde lid, Sv voordoet.2.
6.3. Gelet op het bovenstaande was de rechtbank dus niet gehouden om te onderzoeken en te motiveren of het veiligstellen van de belangen waarvoor art. 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag vordert. Ook al heeft de rechtbank dit wel (uitvoerig) gedaan, ontbeert het eerste middel, dat zich tegen dit oordeel richt, enig rechtens te respecteren belang en is het dus vergeefs voorgesteld.
6.4. Uit het voorgaande volgt echter dat het tweede middel wel slaagt. De rechtbank is in haar motivering alleen ingegaan op het beklag, voor zover dat zich richtte tegen het beslag op grond van art. 94 Sv. Hoewel de rechtbank heeft vastgesteld dat de klaagster eigenaar is van de Mercedes, heeft de rechtbank daarmee nog niet aan de hand van de onder 6.2 weergegeven maatstaf beoordeeld of het op de voet van art. 94a Sv gelegde beslag op de Mercedes dient voort te duren.
6.5. Het eerste middel is vergeefs voorgesteld en het tweede middel slaagt.
7. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden beschikking ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
8. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot zodanige beslissing met betrekking tot verwijzen of terugwijzen als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 06‑03‑2018
Vgl. HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654 m.nt. Mevis, rov. 2.15. Art. 94a Sv is ingevolge de Wet verruiming mogelijkheden voordeelontneming van 31 maart 2011 (Stb. 2011, 171) nadien gewijzigd zodat in het arrest ‘art. 94a, derde of vierde lid, Sv’ in dit geval moet worden gelezen als ‘art. 94a, vierde of vijfde lid, Sv’.