Hof Den Haag, 26-05-2015, nr. 22-000747-14
ECLI:NL:GHDHA:2015:1243
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
26-05-2015
- Zaaknummer
22-000747-14
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2015:1243, Uitspraak, Hof Den Haag, 26‑05‑2015; (Hoger beroep)
Uitspraak 26‑05‑2015
Inhoudsindicatie
Artikelen 138 en 272 Sr. Veroordeling ter zake van schending ambtsgeheim en medeplichtigheid aan lokaalvredebreuk. De verdachte, een gemeenteraadslid uit Den Haag, heeft een geheim stuk van de gemeente Den Haag aan een journalist ter beschikking gesteld. De verdachte heeft zijn persoonlijke toegangspas voor het besloten gedeelte van het stadhuis en de sleutel van zijn fractiekamer aan de journalist gegeven, waarna deze journalist het stuk uit de fractiekamer heeft opgehaald. Bovendien heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan verkoop van hennep aan minderjarigen en had hij ook een alarmpistool in huis. Taakstraf 240 uren alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.
Rolnummer: 22-000747-14
Parketnummer: 09-842016-13
Datum uitspraak: 26 mei 2015
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de meervoudige kamer in de rechtbank Den Haag van
14 februari 2014 in de strafzaak tegen de verdachte:
[Verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 12 mei 2015.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 3 primair, 3 subsidiair en 3 meer subsidiair ten laste gelegde vrijgesproken. De verdachte is ter zake van het onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde veroordeeld tot betaling van een geldboete van € 1.000,00, subsidiair 20 dagen hechtenis. Voorts is aan de verdachte een taakstraf opgelegd voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaren.
Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
1:hij op een of meer tijdstippen in de periode van 1 juli 2012 tot en met 15 oktober 2012 te 's-Gravenhage meermalen, althans eenmaal, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, (telkens) een hoeveelheid hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2:hij op of omstreeks 15 januari 2013 te 's-Gravenhage een geheim waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat hij uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift, te weten als (gemeente)raadslid voor de gemeente Den Haag en/of fractielid en/of fractievoorzitter van Onafhankelijk Den Haag, verplicht was te bewaren, opzettelijk heeft geschonden, immers heeft hij, verdachte, het vertrouwelijke concept raadsvoorstel "Terugname eigendom vastgoed World Forum Convention Center" d.d. 8 januari 2013, welk stuk op grond van artikel 25 lid 1 en/of lid 2 van de Gemeentewet geheim was, verstrekt aan een journalist van het Algemeen Dagblad en/of heeft verdachte een journalist van het Algemeen Dagblad toegestaan deze stukken uit zijn fractiekamer op te halen;
3 primair:hij op of omstreeks 15 januari 2013 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit de bij hem in gebruik zijnde fractiekamer op het stadhuis van de gemeente Den Haag heeft weggenomen het vertrouwelijke concept raadsvoorstel "Terugname eigendom vastgoed World Forum Convention Center", in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de raad van de gemeente Den Haag en/of het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Den Haag en/of de gemeente Den Haag, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), zulks na zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik te hebben gebracht door een valse sleutel, te weten door de bij verdachte in gebruik zijnde toegangspas voor het stadhuis en/of de sleutel van de bij hem in gebruik zijnde fractiekamer te verstrekken aan zijn mededader en/of (aldus) zijn mededader in de gelegenheid te stellen voornoemd vertrouwelijke concept raadsvoorstel uit de bij de verdachte in gebruik zijnde fractiekamer op te halen en/of weg te nemen;
3 subsidiair:hij op of omstreeks 15 januari 2013 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, wederrechtelijk is binnengedrongen in een besloten lokaal en/of een voor de openbare dienst bestemd lokaal gelegen aan Spui 70 (zijnde (het niet voor het publiek toegankelijke deel van) het stadhuis van de gemeente Den Haag) en in gebruik bij (medewerkers van) de gemeente Den Haag, althans bij een ander of anderen dan bij verdachte en/of zijn mededader(s);
3 meer subsidiair:[Medeverdachte] op of omstreeks 15 januari 2013 te
's-Gravenhage wederrechtelijk is binnengedrongen in een besloten lokaal en/of een lokaal voor de openbare dienst bestemd gelegen Spui 70 (zijnde (het niet voor het publiek toegankelijke deel van) het stadhuis van de gemeente Den Haag) en in gebruik bij (medewerkers van) de gemeente Den Haag, althans bij een ander of anderen dan bij verdachte en/of [medeverdachte] voornoemd, tot het plegen van welk feit verdachte opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft, door op 15 januari 2013 te 's-Gravenhage die [medeverdachte] de bij hem in gebruik zijnde toegangspas voor (het niet voor het publiek toegankelijke deel van) het stadhuis en/of de sleutel van de bij hem in gebruik zijnde fractiekamer te verstrekken;
4:hij op of omstreeks 22 januari 2013 te 's-Gravenhage een wapen van categorie III, te weten alarm- c.q. startpistool, merk Kimar, model 75 auto, kaliber 8 mm knall, en/of munitie van categorie III, te weten drie knalpatronen, kaliber 8 mm knall, voorhanden heeft gehad.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak van de feiten onder 3 primair en 3 subsidiair
De raadsvrouw van de verdachte heeft, overeenkomstig de aan het hof overgelegde en in het dossier gevoegde pleitnota, onder meer, vrijspraak bepleit ten aanzien van het onder 3 primair en 3 subsidiair ten laste gelegde.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Voor een bewezenverklaring van het onder 3 primair tenlastegelegde feit is onder meer vereist dat het goed dat is weggenomen, geheel of ten dele aan een ander toebehoort. Het begrip “toebehoren” in de zin van artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht is ruimer dan het civielrechtelijke eigendomsbegrip. Ook indien iemand een zekere zeggenschap heeft over een goed doordat het zich feitelijk in diens macht bevindt, kan onder omstandigheden worden gesproken van “toebehoren” in de zin van artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht.
De aan de verdachte verstrekte kopie van het betreffende stuk was hem in verband met zijn functie van gemeenteraadslid ter beschikking gesteld. Hij kon dit stuk gebruiken ter voorbereiding van een vergadering. Onder die omstandigheden neemt het hof aan dat dit stuk aan de verdachte toebehoorde in de zin van artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht. Dat dit stuk geheim was leidt niet tot een ander oordeel. Op grond van het voorgaande kan niet wettig en overtuigend bewezen worden dat de verdachte het onder 3 primair tenlastegelegde heeft begaan en dient hij daarvan te worden vrijgesproken.
Bovendien staat vast dat de verdachte als gemeenteraadslid bevoegd was het niet voor het publiek toegankelijke deel van het stadhuis van de gemeente Den Haag te betreden, alsook de bij hem in gebruik zijnde fractiekamer. Derhalve is het hof van oordeel dat het onder 3 subsidiair ten laste gelegde evenmin wettig en overtuigend bewezen kan worden en dat de verdachte ook daarvan dient te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 meer subsidiair en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:hij op tijdstippen in de periode van 1 juli 2012 tot en met 15 oktober 2012 te 's-Gravenhage meermalenopzettelijk heeft verkocht en afgeleverd telkens een hoeveelheid hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2: hij op 15 januari 2013 te 's-Gravenhage een geheim waarvan hij wist dat hij uit hoofde van ambt, te weten als gemeenteraadslid voor de gemeente Den Haag, verplicht was te bewaren, opzettelijk heeft geschonden, immers heeft hij, verdachte, het vertrouwelijke concept raadsvoorstel "Terugname eigendom vastgoed World Forum Convention Center" d.d. 8 januari 2013, welk stuk op grond van artikel 25 lid 2 van de Gemeentewet geheim was, verstrekt aan een journalist van het Algemeen Dagblad en heeft verdachte die journalist van het Algemeen Dagblad toegestaan het stuk uit zijn fractiekamer op te halen;
3 meer subsidiair:
[Medeverdachte] op 15 januari 2013 te
's-Gravenhage wederrechtelijk is binnengedrongen in een lokaal voor de openbare dienst bestemd gelegen Spui 70 zijnde het niet voor het publiek toegankelijke deel van het stadhuis van de gemeente Den Haag en in gebruik bij (medewerkers van) de gemeente Den Haag, althans bij een ander of anderen dan bij [medeverdachte] voornoemd, tot het plegen van welk feit verdachte opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft, door op 15 januari 2013 te 's-Gravenhage die [medeverdachte] de bij hem in gebruik zijnde toegangspas voor het niet voor het publiek toegankelijke deel van het stadhuis te verstrekken;
4: hij op 22 januari 2013 te 's-Gravenhage een wapen van categorie III, te weten een alarm- c.q. startpistool, merk Kimar, model 75 auto, kaliber 8 mm knall, en munitie van categorie III, te weten drie knalpatronen, kaliber 8 mm knall, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Verweer met betrekking tot feit 2
De raadsvrouw heeft, overeenkomstig de pleitnota, het verweer gevoerd dat de verdachte van het onder 2 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Hiertoe heeft de raadsvrouw betoogd dat, zakelijk weergegeven, geen sprake is van een stuk dat op grond van artikel 25, tweede lid, van de Gemeentewet, geheim was en dat derhalve geen sprake kan zijn van overtreding van artikel 272, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Voor een bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde is vereist dat het betreffende concept-raadsvoorstel, dat de verdachte door de medeverdachte [medeverdachte] heeft laten ophalen op het stadhuis en aldus aan hem ter beschikking heeft gesteld, als een geheim in de zin van artikel 272 van het Wetboek van Strafrecht moet worden aangemerkt, en dat de verdachte wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden dat hij door openbaarmaking daarvan zijn geheimhoudingsplicht schond.
Daarbij is van belang of het concept-raadsvoorstel geheim was in de zin van artikel 25 van de Gemeentewet. Het hof is van oordeel dat dit alles het geval is.
Ingevolge artikel 25, tweede lid, van de Gemeentewet kan geheimhouding worden opgelegd door het college, de burgemeester en een commissie, ieder ten aanzien van de stukken die zij aan de raad of aan leden van de raad overleggen. Daarvan wordt op de stukken melding gemaakt.
Uit het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep blijkt dat de wethouder van Sociale Zaken, Werkgelegenheid en Economie een concept-raadsvoorstel heeft aangeboden aan de voorzitter van de Commissie Bestuur en verzocht heeft dit met spoed te agenderen voor vertrouwelijke behandeling in de Commissie Bestuur, zo mogelijk op 16 januari 2013. Blijkens het stempel op de aanbiedingsbrief met de tekst ’Voorstel opleggen geheim o.g.v. art. 25 lid 1 Gemeentewet j˚ art. 10 lid 2 sub b en g WOB’, heeft de wethouder het voorstel gedaan geheimhouding op te leggen op grond van artikel 25, eerste lid, van de Gemeentewet. De aanbiedingsbrief door de wethouder bevat derhalve slechts een voorstel tot het kwalificeren als geheim stuk, als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de Gemeentewet. Gelet op de adressering van de aanbiedingsbrief is deze verzonden aan de Commissie Bestuur, ter attentie van de voorzitter. Dat het voorstel tot geheimhouding van het concept-raadsvoorstel is overgenomen door de Commissie Bestuur blijkt uit het stempel op het betreffende document met de tekst ’Geheim o.g.v. art. 25 lid 2 Gemeentewet j˚ art. 10 lid 2 sub b, f en g WOB.’ Dat die geheimhouding op (deels) andere gronden is opgelegd dan verzocht blijkt eveneens uit het stempel dat op het concept-raadsvoorstel is geplaatst.
Het hof gaat er, gelet op deze gang van zaken, van uit dat de geheimhouding is opgelegd door de Commissie Bestuur, welke werkwijze in overeenstemming is met het bepaalde in artikel 25, tweede lid, van de Gemeentewet.
Hierop is dat concept-raadsvoorstel geagendeerd voor de vergadering van 16 januari 2013 en zijn voordien kopieën van dat concept gemaakt op rood gekleurd paper, die naar de fracties zijn verstuurd. De verdachte heeft een van die kopieën ontvangen en later een tweede kopie gevraagd, die door een griffiemedewerker in zijn werkkamer is gelegd. Deze tweede kopie is met zijn toestemming, voordat de betreffende vergadering was aangevangen, door de medeverdachte [medeverdachte] uit de werkkamer van de verdachte opgehaald. De geheimhouding was op dat moment nog steeds van kracht, aangezien het moment van eventueel vervallen daarvan –te weten het uitblijven van bekrachtiging van die geheimhouding in de eerstvolgende raadsvergadering- nog niet had plaatsgevonden. Door [medeverdachte] dit geheime stuk ter beschikking te stellen heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het tenlastegelegde. Derhalve is het feit wettig en overtuigend bewezen en verwerpt het hof het verweer van de raadsvrouw hieromtrent.
Verweer met betrekking tot feit 3 meer subsidiair
De raadsvrouw heeft, overeenkomstig haar pleitnota, het verweer gevoerd dat de verdachte van de meer subsidiair ten laste gelegde lokaalvredebreuk moet worden vrijgesproken. Zij heeft daartoe aangevoerd dat uit niets blijkt dat het de verdachte niet was toegestaan om de betreffende toegangspas uit te lenen.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Uit het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is naar voren gekomen dat de fractiekamer van de verdachte zich op de derde etage van het stadhuis bevond, in het gedeelte van het stadhuis dat alleen toegankelijk is voor mensen met een toegangspas. Raadsleden ontvangen deze pas aan het begin van de raadsperiode. Deze pas is persoonlijk en niet overdraagbaar; de naam en de foto van de houder staan op de pas. De verdachte heeft zijn persoonlijke pas ter beschikking gesteld aan de medeverdachte [medeverdachte] die, met gebruikmaking van deze pas, het besloten gedeelte van het stadhuis heeft betreden en een stuk uit de fractiekamer van de verdachte heeft gehaald. Naar het oordeel van het hof had de verdachte niet de bevoegdheid om zijn pas aan [medeverdachte] te geven en hem toestemming te geven om, met gebruikmaking van deze pas, op eigen gelegenheid het besloten gedeelte van het stadhuis te betreden. [Medeverdachte] heeft zich schuldig gemaakt aan wederrechtelijk binnendringen in het niet voor het publiek toegankelijke deel van het stadhuis, de verdachte aan medeplichtigheid aan dit feit. Derhalve verwerpt het hof het verweer.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
Opzettelijk een geheim schenden, waarvan hij wist dat hij uit hoofde van zijn ambt verplicht was het te bewaren.
Het onder 3 meer subsidiair bewezen verklaarde levert op:
Medeplichtigheid aan het in het besloten lokaal bij een ander in gebruik wederrechtelijk binnendringen.
Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Door de raadsvrouw is aangevoerd dat de verdachte een beroep op noodtoestand toekomt. Dit verweer is onvoldoende onderbouwd en wordt dus verworpen.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd voor wat betreft de bewezenverklaring van de feiten onder 1, 2 en 4. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep voor het overige zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van de feiten onder 1, 2, 3 primair en 4 zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het verhandelen van wiet aan een groepje jongeren, onder wie een aantal minderjarigen. De verdachte heeft, naar eigen zeggen, het vertrouwen van deze jongeren willen winnen om de persoon die wiet aan hen verstrekte te ontmaskeren. Aldus handelende heeft de verdachte zich geen enkele rekenschap gegeven van de gezondheidsrisico’s die zijn handelen voor deze jongeren met zich hebben meegebracht. Bovendien heeft hij de voorbeeldfunctie die hij als gemeenteraadslid had, miskend.
Voorts heeft de verdachte als gemeenteraadslid een vertrouwelijk stuk van de gemeente Den Haag openbaar gemaakt en aldus het vertrouwen dat de gemeenteraad in haar leden stelt ernstig beschaamd. Hiertoe heeft de verdachte aan de medeverdachte, een journalist, zijn toegangspas waarmee toegang wordt verkregen tot het niet voor het publiek toegankelijke deel van het stadhuis aan de medeverdachte verschaft. Daarmee heeft hij de beveiligingsmaatregelen van het stadhuis, die niet voor niets zijn ingesteld, op grove wijze geschonden.
Tot slot heeft de verdachte thuis een geladen alarm- c.q. startpistool voorhanden gehad. Dergelijk bezit verdient bestraffing aangezien dergelijke wapens dikwijls worden gebruikt bij het plegen van strafbare feiten.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 28 april 2015, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit. Nu dit een veroordeling van lange tijd geleden betreft zal het hof hiermee geen rekening houden bij het bepalen van de op te leggen straf.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur, alsmede een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 48, 57, 62, 138 en 272 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3 primair en 3 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 meer subsidiair en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3 meer subsidiair en 4 bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte voorts tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door mr. J.W. van Rijkom,
mr. J.M. van de Poll en mr. S.A.J. van 't Hul, in bijzijn van de griffier mr. S. Imami.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 26 mei 2015.