NJB 2021/2175
Verjaring en daad van vervolging in de zin van art. 72 Sr die de verjaring stuit: dit betreft een daad die erop is gericht een voor tenuitvoerlegging vatbare beslissing van de rechter te verkrijgen. In geval van verandering van wetgeving betreffende de verjaring geldt in strafzaken als uitgangspunt dat deze verandering direct van toepassing is, met dien verstande dat een reeds voltooide verjaring wordt geëerbiedigd. Dit uitgangspunt geldt ook voor de wijziging van art. 72 lid 1 Sr, welke bepaling niet meer de eis stelt dat een daad van vervolging de vervolgde bekend of hem betekend moet zijn, wil die daad de verjaring stuiten. In casu kon het hof het uitbrengen van het rechtshulpverzoek aanmerken als een daad van vervolging die de verjaring stuit. Daartoe is niet van belang of het uitbrengen van het rechtshulpverzoek de verdachte bekend was. Verschoningsrecht advocaat en inbeslagneming brieven en geschrifte, art. 98 Sv en art. 218 Sv: de Hoge Raad herhaalt het vaste kader. In casu is het oordeel van het hof dat het gesprek op een cd-rom tot het begaan van de strafbare feiten heeft gediend en dat die cd-rom daarom ook zonder toestemming bij de verschoningsgerechtigde advocaat in beslag mocht worden genomen, ontoereikend gemotiveerd. Daartoe is mede relevant dat het hof geen nadere vaststellingen heeft gedaan over bijvoorbeeld de context waarbinnen dit gesprek plaatsvond of de hoedanigheid van een deelnemer aan het gesprek, en waaruit zou kunnen volgen dat het besprokene ook heeft gediend tot het begaan van de stafbare feiten. Dit leidt echter vanwege het volgende niet tot cassatie. Niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging, art. 359a Sv: daarvoor is alleen plaats ingeval een in het voorbereidend onderzoek begaan vormverzuim daarin bestaat dat door met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren een zodanig ernstige inbreuk op het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak is gemaakt dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM. Het moet dan gaan om een onherstelbare inbreuk op het recht op een eerlijk proces die niet op een aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende wijze is of kan worden gecompenseerd. Daarbij moet die inbreuk het verstrekkende oordeel kunnen dragen dat ‘the proceedings as a whole were not fair’. Aldus had het hof het verweer tot niet-ontvankelijkverklaring in de vervolging slechts kunnen verwerpen, omdat het aan dat verweer ten grondslag gelegde niet kan leiden tot het oordeel dat aan die maatstaf is voldaan.
HR 13-07-2021, ECLI:NL:HR:2021:1006
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
13 juli 2021
- Magistraten
Mrs. V. van den Brink, A.L.J. van Strien, M. Kuijer
- Zaaknummer
20/00174
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2021:1006, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 13‑07‑2021
ECLI:NL:PHR:2021:480, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 11‑05‑2021
Beroepschrift, Hoge Raad, 07‑01‑2021
- Wetingang
Essentie
Verjaring en daad van vervolging in de zin van art. 72 Sr die de verjaring stuit: dit betreft een daad die erop is gericht een voor tenuitvoerlegging vatbare beslissing van de rechter te verkrijgen. In geval van verandering van wetgeving betreffende de verjaring geldt in strafzaken als uitgangspunt dat deze verandering direct van toepassing is, met dien verstande dat een reeds voltooide verjaring wordt geëerbiedigd. Dit uitgangspunt geldt ook voor de wijziging van art. 72 lid 1 Sr, welke bepaling niet meer de eis stelt dat een daad van vervolging de vervolgde bekend of hem ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.