Einde inhoudsopgave
Richtlijn 2008/94/EG betreffende de bescherming van de werknemers bij insolventie van de werkgever
Aanhef
Geldend
Geldend vanaf 17-11-2008
- Bronpublicatie:
22-10-2008, PbEU 2008, L 283 (uitgifte: 28-10-2008, regelingnummer: 2008/94/EG)
- Inwerkingtreding
17-11-2008
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
22-10-2008, PbEU 2008, L 283 (uitgifte: 28-10-2008, regelingnummer: 2008/94/EG)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Bijzondere onderwerpen
Overheidsfinanciën / Algemeen
(Gecodificeerde versie) (Voor de EER relevante tekst)
Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 betreffende de bescherming van de werknemers bij insolventie van de werkgever
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 137, lid 2,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),
Na raadpleging van het Comité van de Regio's,
Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),
Overwegende hetgeen volgt:
- (1)
Richtlijn 80/987/EEG van de Raad van 20 oktober 1980 betreffende de bescherming van de werknemers bij insolventie van de werkgever (3) is herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd (4). Ter wille van de duidelijkheid en een rationele ordening van de tekst dient tot codificatie van deze richtlijn te worden overgegaan.
- (2)
In punt 7 van het Gemeenschapshandvest van de sociale grondrechten van de werknemers, dat op 9 december 1989 is goedgekeurd, wordt gesteld dat de verwezenlijking van de interne markt moet leiden tot een verbetering van de levensstandaard en arbeidsvoorwaarden voor de werknemers in de Gemeenschap en dat daar waar nodig deze verbetering moet leiden tot een verdere ontwikkeling van bepaalde aspecten van de arbeidsreglementering, zoals de procedures inzake collectief ontslag of die in verband met faillissementen.
- (3)
Er zijn voorzieningen nodig om werknemers bij insolventie van de werkgever te beschermen en hun een minimum aan bescherming te bieden, in het bijzonder om de honorering van hun onvervulde aanspraken te garanderen met inachtneming van de noodzaak van een evenwichtige economische en sociale ontwikkeling in de Gemeenschap. Daartoe moeten de lidstaten een fonds oprichten dat de honorering van de onvervulde loonaanspraken van de betrokken werknemers waarborgt.
- (4)
Met het oog op een billijke bescherming van de betrokken werknemers is het passend de staat van insolventie te definiëren in het licht van de wetgevingstendensen terzake in de lidstaten en dit begrip uit te breiden tot andere insolventieprocedures dan liquidatie. Teneinde de betalingsverplichting van het waarborgfonds vast te stellen, moeten de lidstaten de mogelijkheid hebben in dit verband te bepalen dat een toestand van insolventie die aanleiding geeft tot verscheidene insolventieprocedures, behandeld zal worden alsof het om één enkele insolventieprocedure ging.
- (5)
Er moet voor worden gezorgd dat de werknemers zoals bedoeld in Richtlijn 97/81/EG van de Raad van 15 december 1997 betreffende de door de UNICE, het CEEP en het EVV gesloten raamovereenkomst inzake deeltijdarbeid (5), Richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd (6) en Richtlijn 91/383/EEG van de Raad van 25 juni 1991 ter aanvulling van de maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van de werknemers met arbeidsbetrekkingen voor bepaalde tijd of uitzendarbeidbetrekkingen (7), niet van de werkingssfeer van deze richtlijn worden uitgesloten.
- (6)
Om de rechtszekerheid van de werknemers bij insolventie van ondernemingen met activiteiten in verscheidene lidstaten te waarborgen en de rechten van de werknemers te versterken in de zin van de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen moet er voor een bepaling worden gezorgd waarin uitdrukkelijk wordt vastgesteld welk fonds in deze gevallen bevoegd is ter zake van de honorering van de loonaanspraken, en die als doel van de samenwerking tussen de bevoegde overheidsdiensten van de lidstaten bepaalt dat de onvervulde aanspraken van de werknemers zo spoedig mogelijk gehonoreerd moeten worden. Bovendien moet voor de nodige samenwerking tussen de bevoegde overheidsdiensten van de lidstaten worden gezorgd, opdat de desbetreffende bepalingen juist worden toegepast.
- (7)
De lidstaten kunnen ten aanzien van de verplichtingen van de waarborgfondsen beperkingen vaststellen die verenigbaar zijn met de sociale doelstelling van de richtlijn en waarin de onderscheiden niveaus van de betalingsaanspraken kunnen worden verdisconteerd.
- (8)
Om met name in grensoverschrijdende gevallen gemakkelijker te kunnen vaststellen welke soorten insolventieprocedures toepassing vinden, moet ervoor worden gezorgd dat de lidstaten de insolventieprocedures waarbij het waarborgfonds wordt ingeschakeld, aan de Commissie en de andere lidstaten meedelen.
- (9)
Daar de doelstelling van het overwogen optreden niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve beter door de Gemeenschap kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.
- (10)
De Commissie dient aan het Europees Parlement en de Raad een verslag voor te leggen over de tenuitvoerlegging en toepassing van deze richtlijn, waarbij met name wordt ingegaan op de nieuwe arbeidsvormen die in de lidstaten ontstaan.
- (11)
Deze richtlijn dient de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage I, deel C, genoemde termijnen voor omzetting in nationaal recht en toepassing van de aldaar genoemde richtlijnen onverlet te laten,
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Voetnoten
PB C 161 van 13.7.2007, blz. 75.
Advies van het Europees Parlement van 19 juni 2007 (PB C 146 E van 12.6.2008, blz. 71) en besluit van de Raad van 25 september 2008.
PB L 283 van 28.10.1980, blz. 23.
PB L 14 van 20.1.1998, blz. 9.
PB L 175 van 10.7.1999, blz. 43.
PB L 206 van 29.7.1991, blz. 19.