Hof 's-Gravenhage, 20-04-2010, nr. 200.025.523/01
ECLI:NL:GHSGR:2010:BN4485
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
20-04-2010
- Zaaknummer
200.025.523/01
- LJN
BN4485
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2010:BN4485, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 20‑04‑2010; (Hoger beroep kort geding)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2011:BU1911, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2011:BU1911
- Wetingang
art. 196 Burgerlijk Wetboek Boek 3
- Vindplaatsen
JIN 2010/757
Uitspraak 20‑04‑2010
Inhoudsindicatie
Verdeling van de voormalige huwelijksgoederengemeenschap en (geen) benadeling voor meer dan een kwart.
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector familie
Zaaknummer : 200.025.523
Zaak-/rolnummer Rechtbank : 277691/HA ZA 07-314
arrest van de familiekamer d.d. 20 april 2010
inzake
[appellant],
Wonende te Vlaardingen,
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat : mr. J. Dongelmans, te Nieuwerkerk aan den IJssel,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te Vlaardingen,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.Verschoor te Hoogvliet/Rotterdam.
1. Het geding
Bij exploot van 24 december 2008 is de man in hoger beroep gekomen van het vonnis van 24 september 2008 van de rechtbank Rotterdam tussen partijen gewezen.
Voor de loop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen de rechtbank in het bestreden vonnis heeft vermeld.
Bij memorie van grieven heeft de man vijf grieven geformuleerd.
Bij memorie van antwoord heeft de vrouw de grieven bestreden.
Op 5 maart 2010 is de zaak bepleit, door de advocaat van de man en mr. M. Vermeulen als advocaat van de vrouw.
Ter zitting heeft de vrouw haar procesdossier gefourneerd. Beide partijen hebben arrest gevraagd.
2. Beoordeling van het hoger beroep
Algemeen
- 1.
De man vordert om bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis van de rechtbank te Rotterdam van 24 september 2008 te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap van partijen, zoals vastgesteld door het gerechtshof te `s–Gravenhage op 23 januari 2004 te vernietigen en de verdeling opnieuw vast te stellen in die zin dat iedere partij houdt wat hij/zij thans heeft, met veroordeling van de vrouw om aan de man te betalen een bedrag van € 154.134,05 te vermeerderen met de wettelijke rente daarover van 21 april 2004 tot aan de voldoening, met compensatie van de kosten van de procedure in eerste aanleg en van deze procedure.
2.
Het hof bespreekt de grieven gezamenlijk.
Benadeling van meer dan een kwart.
3. De kern van het tussen partijen bestaande geschil is of de man in het kader van de verdeling van de voormalige huwelijksgoederen gemeenschap voor meer dan een kwart is benadeeld.
4. In de inleidende dagvaarding in eerste aanleg heeft de man gesteld dat in de vermogensopstelling de navolgende posten zijn vergeten:
• De verlaging van het negatieve eigenvermogen in de tandartsenpraktijk door verdiscontering van de hypotheek € 181.512,09.
• De latente belastingclaim ter zake van de in eigen vermogen van de tandartsenpraktijk verdisconteerde boekwinst € 29.771,-.
• De achterstand in de hypotheekbetalingen tot en met 31 december 2003 € 36.155,62.
5. Volgens de man bedroeg de waarde van de te verdelen huwelijksgoederengemeenschap derhalve € 74.413,30, zodat de man aan de vrouw had dienen te betalen € 37.206,65. Volgens de man is duidelijk dat hij bij de verdeling voor meer dan een kwart is benadeeld nu hij een bedrag in het kader van de verdeling aan de vrouw heeft betaald van € 175.000,-.
6. In zijn grieven voert de man onder meer aan:
• De man heeft weliswaar afgezien van een taxatie van de woning op dat moment, maar dat levert nu juist de dwaling op die de man in de procedure stelt.
• Van een bewust zich laten benadelen door de verdeling zoals die toen tot stand is gekomen kan geen sprake zijn, omdat de man niet wist wat de waarde van de echtelijke woning op dat moment was en derhalve kan in deze geconcludeerd worden tot dwaling.
• Onbegrijpelijk is het oordeel van de rechtbank dat de stelling van de man dat de waarde van de tandartsenpraktijk indertijd is vastgesteld niet kan worden gevolgd, omdat zulks zou zijn gebaseerd op de jaarrekeningen en andere financiële stukken en brieven die dateren van na de peildatum. Ook hier heeft weer te gelden dat door later verkregen inzichten duidelijk kan worden dat er gedwaald is en dat is wat de man heeft willen stellen en zijns inziens dus ook heeft aangetoond, uiteraard met na de peildatum c.q. na de verdeling tot stand gekomen stukken.
• De man heeft wel degelijk reden aangevoerd waarom de vrouw ook aansprakelijk is voor deze hypothecaire betalingen, immers zij was toch ook eigenaar van de woning en heeft, zoals eerder aangegeven, ook voordeel gehad van de waardestijging van de woning tot aan januari 2004.
• Het gaat niet om het bedrag van overbedeling, dat de een aan de ander dient te betalen, maar om de totale waarde van de huwelijksgemeenschap, die de rechtbank echter niet heeft kunnen beoordelen, immers ook niet heeft vastgesteld.
7. Door de vrouw is onder meer aangevoerd:
• De man heeft de woning inmiddels verkocht voor ruim € 640.000,-.
• De man stelt te hebben gedwaald bij het bereiken van de overeenstemming, dus dient de rechtbank logischerwijs stil te staan bij de vraag welke datum of welke waarde als uitgangspunt voor het bereiken van die overeenstemming heeft kunnen bestaan.
• In het kader van de schikking bij het gerechtshof is uiteindelijk gekozen door partijen voor een aan de vrouw te betalen bedrag van € 175.000,-, daarnaast mocht de vrouw haar autootje en haar persoonlijke bezittingen behouden.
• Bovenal geldt dat de bereikte overeenstemming een zogenaamd package deal was, waarmee de man zich na uitgebreid overleg met en advies van zijn raadsvrouwe, derhalve na rijp beraad nadrukkelijk verenigde.
• De woning behoefde van de man niet meer te worden getaxeerd.
• De man heeft overwogen dat de woning, alsook de tandartsenpraktijk, het geld zou opleveren, hetgeen ook geschiedde.
• Wat de man doet in zijn benadering is slechts verwijzen naar het negatieve eigen vermogen in zijn praktijk dat ontstaat wanneer men meer liquiditeiten opneemt of aanwendt dan dat men aan winst genereert, hetgeen uiteraard een opvallend eenzijdige benadering is van de bedrijfseconomische waardebepaling van een succesvolle praktijk.
• De waarde van een onderneming of een praktijk wordt ook niet bepaald op basis van een enkel jaarstuk, doch over een tijdsbestek van jaren waarbij met name wordt bekeken of de praktijk levensvatbaar is.
• Het hof begrijpt uit het verweer van de vrouw onder grief 3 dat de redelijkheid en billijkheid met zich mede brengt dat de man de hypotheekrente voor zijn rekening dient te nemen, aangezien hij het uitsluitend gebruik had van de echtelijke woning inclusief de praktijkruimte.
8. Het hof overweegt als volgt. In beginsel zal voor de vraag of benadeling van meer dan een vierde heeft plaatsgevonden met alle goederen en schulden van de gemeenschap rekening moeten worden gehouden. Goederen en schulden die nog niet in de verdeling betrokken zijn, worden voor de berekening van de benadeling niet meegerekend.
9. De man stelt zelf in de inleidende dagvaarding dat niet in de verdeling is betrokken:
• De verlaging van het negatieve eigenvermogen in de tandartsenpraktijk door verdiscontering van de hypotheek € 181.512,09;
• De latente belastingclaim ter zake van de in eigen vermogen van de tandartsenpraktijk verdisconteerde boekwinst € 29.771,-;
• De achterstand in de hypotheekbetalingen tot en met 31 december 2003 € 36.155,62.
10. Het hof begrijpt het betoog van de man aldus dat de waarde van de tandartsenpraktijk niet € 10.423,- bedroeg, maar dat de schulden van de praktijk hoger waren dan de activa en er derhalve rekening dient te worden gehouden met een negatieve waarde van de tandartsenpraktijk.
11. In de visie van de man dient bij de vaststelling van de omvang van de voormalige huwelijksgoederengemeenschap rekening houden met een negatieve waarde van de tandartsenpraktijk van € 238.367,77.
12. Voor de vaststelling of de man in het kader van de verdeling voor meer dan een kwart is benadeeld houdt het hof geen rekening met, de achterstand in de hypotheek betalingen en de belasting latentie, aangezien de man daarvan zelf stelt dat die niet in de verdeling zijn betrokken.
Te zijnen bate of schade
13. Een verdeling is niet op grond van dwaling omtrent de waarde van een of meer der te verdelen goederen en schulden vernietigbaar, indien de benadeelde de toebedeling te zijnen bate of schade heeft aanvaard.
14. Uit de gewisselde stukken volgt dat er tussen partijen een langdurige procedure is geweest waarbij de verdeling van de voormalige huwelijksgoederengemeenschap uitvoerig aan de orde is geweest. De man en de vrouw zijn beiden bijgestaan door een advocaat.
15. Uit de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 18 april 2003, tussen partijen gewezen, volgt:
” De stelling van de man dat deze praktijk per 31 december 2001 een waarde vertegenwoordigde van € 10.423,- is door hem met stukken onderbouwd en door de vrouw verder inhoudelijk niet weersproken, zodat de rechtbank van deze waarde uitgaat.”
16. Uit de door de man in het geding gebracht jaarrekeningen volgt dat de praktijk van de man in 2001 al een negatief eigen vermogen had van € 173.137,-, in 2002 bedroeg het negatieve eigen vermogen € 157.883,69. Het hof gaat ervan uit dat in ieder geval de cijfers 2001 en 2002 aan de man bekend waren op het moment van het sluiten van de overeenkomst.
17. Het hof is van oordeel dat de man bij het tot stand komen van de verdeling inzicht had in het vermogen van de door hem gedreven tandartsenpraktijk, inclusief de thans door hem gestelde hypothecaire lening van € 181.512,09. Dat de man achteraf op basis van andere inzichten tot een andere visie komt, komt naar het oordeel van het hof voor zijn rekening en risico.
18. Op basis van hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen is het hof van oordeel dat de man niet heeft aangetoond dat hij in het kader van de verdeling is benadeeld voor meer dan een kwart.
Proceskosten.
19. Gezien het feit dat er sprake is van ex-echtgenoten acht het hof het redelijk en billijk om de proceskosten tussen partijen te compenseren.
Bekrachtiging
20. Gezien het hof hiervoor heeft overwogen dient het bestreden vonnis van de rechtbank Rotterdam te worden bekrachtigd.
- 3.
Beslissing
bekrachtigt het bestreden vonnis van 24 september 2008 van de rechtbank Rotterdam tussen partijen gewezen;
wijst af hetgeen anders of meer is gevorderd;
compenseert de proceskosten in die zin dat ieder der partijen zijn eigen kosten van dit hoger beroep draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. Pannekoek, Labohm en Breederveld en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 april 2010 in aanwezigheid van de griffier.