HR 22 april 2008, LJN BB7087, NJ 2008, 375 m.nt. Keijzer.
HR, 28-06-2011, nr. 09/04602
ECLI:NL:PHR:2011:BQ4203
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
28-06-2011
- Zaaknummer
09/04602
- Conclusie
Mr. Hofstee
- LJN
BQ4203
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BQ4203, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 28‑06‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BQ4203
ECLI:NL:PHR:2011:BQ4203, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 28‑06‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BQ4203
- Wetingang
art. 302 Wetboek van Strafrecht
- Vindplaatsen
VR 2012/71
NbSr 2011/240
Uitspraak 28‑06‑2011
Inhoudsindicatie
Zware mishandeling tijdens (amateur)voetbalwedstrijd. Bewijs opzet. De HR stelt voorop dat de omstandigheid dat een gedraging is verricht in een sport- of spelsituatie, geen zelfstandige factor bij de beoordeling van het tenlastegelegde opzet is, in die zin dat die omstandigheid tot een beoordeling aan de hand van andere maatstaven zou dienen te leiden dan indien het gaat om een gedraging die buiten zo’n situatie is verricht (vgl. HR LJN BB7087). De opvatting dat het Hof bij de beantwoording van de vraag of sprake was van (voorwaardelijk) opzet rekening had moeten houden met de context van het amateurvoetbal, is onjuist, gelet op hetgeen is vooropgesteld. Voor het overige: art. 81 RO.
28 juni 2011
Strafkamer
nr. 09/04602
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 29 oktober 2009, nummer 24/000473-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt over het bewezenverklaarde opzet.
2.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 10 maart 2007, in de gemeente Veendam, aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (meervoudige botbreuk in het onderbeen), heeft toegebracht, door deze opzettelijk (van achteren) te trappen en neer te halen."
2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer]:
"Ik doe aangifte van zware mishandeling. Ik was op zaterdag 10 maart 2007 aan het voetballen bij mijn voetbalclub Veendam 1894. We speelden een wedstrijd tegen Glimmen 2. Toen we ongeveer een half uurtje bezig waren, kreeg ik de bal rond het middenveld. Ik maakte een actie en ging iemand aan de rechterzijde voorbij. De bal speelde ik een meter of 3 à 4 voor mij uit. Mijn tegenspeler bevond zich dus aan mijn linkerzijde. Opeens voelde ik dat ik van achteren werd neergehaald. Ik werd op mijn linkerkuit geraakt. Ik hoorde direct een harde knap en voelde hevige pijn in mijn linkeronderbeen. Mijn tegenstander heeft toen van de scheidsrechter direct een rode kaart gekregen. In het ziekenhuis bleek dat zowel mijn kuitbeen als het scheenbeen van mijn linkerbeen op twee plekken waren gebroken. Ik heb dus in totaal vier breuken in mijn linkeronderbeen. Ik ben diezelfde avond nog geopereerd aan mijn been. Er is een pen met een aantal schroeven in mijn been geplaatst. De artsen verwachten dat ik zeker een halfjaar last van mijn been zal houden."
b. een schriftelijke slachtofferverklaring van [slachtoffer] van 17 april 2009, voor zover inhoudende:
"Ik ben geopereerd en daarbij is een pen door mijn knie en scheenbeen geplaatst. Ik heb zes dagen in het ziekenhuis gelegen en kon daarna maanden niet werken. Thuis had ik verzorging nodig. Bij een tweede operatie is die pen in oktober 2008 verwijderd. Hierna heb ik weer een maand niet kunnen werken. Mijn knie is kwetsbaar en na inspanning nog pijnlijk."
c. de verklaring van de getuige [getuige] ter terechtzitting in hoger beroep van 15 oktober 2009, voor zover inhoudende:
"Ik was op 10 maart 2007 de scheidsrechter bij de wedstrijd van Veendam 1894 tegen Glimmen 2 in Veendam. De spelers dragen bij voetbalwedstrijden schoenen met noppen. Op een zeker moment had een speler van Veendam de bal. Deze speler speelde de bal voor zich uit en rende er achteraan, richting het doel van Glimmen. Hij passeerde daarbij een verdediger van Glimmen, die zich omdraaide en met gestrekt been een trappende beweging naar de speler van Veendam maakte. Hij schopte naar voren en raakte de speler van Veendam. Voor zover ik me kan herinneren werd de speler van Veendam schuin van achteren geraakt. Beide spelers vielen op de grond. Ik hoorde dat spelers van Glimmen meteen tegen hun teamgenoot riepen: 'Wat doe je nou?' De speler van Glimmen kreeg direct een rode kaart van mij. Ik gaf deze rode kaart omdat de speler van Glimmen de bal totaal niet meer kon spelen, dus zuiver de aanvaller van Veendam torpedeerde. De speler van Glimmen kon de bal niet meer bereiken, omdat deze vooruit was gespeeld door de speler van Veendam. Ik schat dat de bal daardoor 3 tot 5 meter voor die speler was. Ik heb wel vaker overtredingen gezien, maar een actie als deze heb ik nog nooit meegemaakt. Ik ben al een jaar of 25 scheidsrechter. Deze actie had niets te maken met een poging de bal te spelen. Ik hoorde een knap op het moment dat de speler van Glimmen de speler van Veendam raakte. Ik stond zo'n 5 tot 6 meter van het incident af. Het gebeurde in mijn gezichtsveld, ik lette op de bal en de zich in die buurt bevindende spelers. Ik zag dat de schoen van de speler van Glimmen bij de trappende beweging boven de grasmat uitkwam. Het was dus geen sliding over de grond. Ik heb naderhand gehoord dat die speler van Veendam een dubbele beenbreuk had opgelopen. Ook als het letsel niet zo ernstig was geweest en zelfs zonder letsel had die speler van Glimmen de rode kaart van mij gekregen. Meteen na de wedstrijd heb ik het KNVB wedstrijdformulier veldvoetbal en het KNVB rapport van scheidsrechter opgemaakt. Ik heb daarin aangegeven dat het een gewelddadige handeling betrof. In de door mij geschreven tekst heb ik vermeld dat de speler van Veendam op grove wijze onderuit is geschopt door de speler van Glimmen. Het was in ieder geval het op grove wijze onderuithalen van een tegenstander. Daar staat straf op en dat is rood. Natuurlijk was die handeling van de speler van Glimmen in strijd met de spelregels van het voetbal."
d. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"Op 10 maart 2007 speelde ik een voetbalwedstrijd. Ik speelde mee met zaterdag 2 van Glimmen. We moesten spelen in Veendam tegen Veendam 1894. Na ongeveer een half uur spelen gebeurde er iets. Ik liep achter een tegenstander aan die de bal had. Ik zag de bal niet meer. Vervolgens lag ik samen met de tegenstander op de grond. Toen we vielen, hoorde ik een knap. Ik had door dat ik hem op zijn been raakte. Ik kreeg toen direct rood van de scheidsrechter."
e. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg, voor zover inhoudende:
"Ik voetbal al 30 jaar. Ik ben ook scheidsrechter."
f. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 22 april 2009, voor zover inhoudende:
"Ik liep tijdens de voetbalwedstrijd op 10 maart 2007 achter [slachtoffer] aan. Hij was even daarvoor in balbezit. Ik constateerde dat ik de bal niet meer zag. Vlak hierna heb ik [slachtoffer] geraakt."
2.2.3. Het Hof heeft voorts nog het volgende overwogen:
"Bewijsoverweging
Het hof acht op grond van de hierboven weergegeven verklaringen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangever [slachtoffer] tijdens een voetbalwedstrijd (schuin) van achteren met gestrekt been tegen het linkeronderbeen heeft getrapt, waardoor het onderbeen van [slachtoffer] op vier plaatsen is gebroken. Gelet op de verklaring van de scheidsrechter dat de bal voor verdachte op dat moment niet te bereiken was en - met name - gelet op de verklaring van verdachte zelf dat hij de bal niet zag, acht het hof het uitgesloten dat deze actie van verdachte op de bal was gericht. Kennelijk was het verdachtes bedoeling om aangever [slachtoffer] - die onderweg was naar het doel van Glimmen - onderuit te halen.
De gedraging van verdachte zoals hierboven beschreven is naar haar uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel bij aangever [slachtoffer] dat het niet anders kan dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dit gevolg heeft aanvaard. Het hof acht dan ook bewezen dat verdachte aangever [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht.
(...)
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
zware mishandeling.
Hoewel deelnemers aan een sport tot op zekere hoogte gevaarlijke gedragingen waartoe het spel uitlokt over en weer van elkaar hebben te verwachten, is de onderhavige gedraging naar algemene ervaringsregels dusdanig gevaarlijk en betreft het een zodanig ernstige overtreding van de spelregels dat geen sprake kan zijn van het ontbreken van wederrechtelijkheid."
2.3. Voorop moet worden gesteld dat de omstandigheid dat een gedraging is verricht in een sport- of spelsituatie, geen zelfstandige factor bij de beoordeling van het tenlastegelegde opzet is, in die zin dat die omstandigheid tot een beoordeling aan de hand van andere maatstaven zou dienen te leiden dan indien het gaat om een gedraging die buiten zo'n situatie is verricht (vgl. HR 22 april 2008, LJN BB7087, NJ 2008/375).
2.4. Voor zover aan het middel de opvatting ten grondslag ligt dat het Hof bij de beantwoording van de vraag of sprake was van (voorwaardelijk) opzet rekening had moeten houden met de context van het amateurvoetbal, faalt de klacht. Die opvatting is onjuist, gelet op hetgeen hierboven is vooropgesteld.
2.5. Ook voor het overige kan het middel niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 28 juni 2011.
Conclusie 28‑06‑2011
Mr. Hofstee
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verzoeker = verdachte]
1.
Het Gerechtshof te Leeuwarden heeft verzoeker bij arrest van 29 oktober 2009 wegens zware mishandeling veroordeeld tot 180 uren werkstraf, subsidiair 90 dagen hechtenis.
2.
Namens verzoeker heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, een schriftuur ingezonden houdende één middel van cassatie.
3.
Het middel klaagt dat het bewezenverklaarde voorwaardelijk opzet niet uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid, althans dat de bewezenverklaring op dit punt onjuist, onbegrijpelijk en/of ontoereikend gemotiveerd is.
4.
In het bestreden arrest heeft het Hof ten laste van verzoeker bewezen verklaard dat:
‘hij op 10 maart 2007, in de gemeente Veendam, aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (meervoudige botbreuk in het onderbeen), heeft toegebracht, door deze opzettelijk (van achteren) te trappen en neer te halen’.
5.
Voorts is in het bestreden arrest — voor zover voor de beoordeling van het middel van belang — de inhoud van de volgende bewijsmiddelen opgenomen:
- (i)
de verklaring van aangever [slachtoffer] d.d. 13 maart 2007, inhoudende:
‘Ik doe aangifte van zware mishandeling. Ik was op zaterdag 10 maart 2007 aan het voetballen bij mijn voetbalclub Veendam 1894. We speelden een wedstrijd tegen Glimmen 2. Toen we ongeveer een half uurtje bezig waren, kreeg ik de bal rond het middenveld. Ik maakte een actie en ging iemand aan de rechterzijde voorbij. De bal speelde ik een meter of 3 à 4 voor mij uit. Mijn tegenspeler bevond zich dus aan mijn linkerzijde. Opeens voelde ik dat ik van achteren werd neergehaald. Ik werd op mijn linkerkuit geraakt. Ik hoorde direct een harde knap en voelde hevige pijn in mijn linkeronderbeen. Mijn tegenstander heeft toen van de scheidsrechter direct een rode kaart gekregen. In het ziekenhuis bleek dat zowel mijn kuitbeen als het scheenbeen van mijn linkerbeen op twee plekken waren gebroken. Ik heb dus in totaal vier breuken in mijn linkeronderbeen. Ik ben diezelfde avond nog geopereerd aan mijn been. Er is een pen met een aantal schroeven in mijn been geplaatst. De artsen verwachten dat ik zeker een halfjaar last van mijn been zal houden.’
- (ii)
de slachtofferverklaring van aangever [slachtoffer] d.d. 17 april 2009, inhoudende:
‘Ik ben geopereerd en daarbij is een pen door mijn knie en scheenbeen geplaatst. Ik heb zes dagen in het ziekenhuis gelegen en kon daarna maa#nden niet werken. Thuis had ik verzorging nodig. Bij een tweede operatie is die pen in oktober 2008 verwijderd. Hierna heb ik weer een maand niet kunnen werken. Mijn knie is kwetsbaar en na inspanning nog pijnlijk.’
- (iii)
de verklaring van getuige [getuige] (afgelegd op de terechtzitting van het Hof van 15 oktober 2009), inhoudende:
‘Ik was op 10 maart 2007 de scheidsrechter bij de wedstrijd van Veendam 1894 tegen Glimmen 2 in Veendam. De spelers dragen bij voetbalwedstrijden schoenen met noppen. Op een zeker moment had een speler van Veendam de bal. Deze speler speelde de bal voor zich uit en rende er achteraan, richting het doel van Glimmen. Hij passeerde daarbij een verdediger van Glimmen, die zich omdraaide en met gestrekt been een trappende beweging naar de speler van Veendam maakte. Hij schopte naar voren en raakte de speler van Veendam. Voor zover ik me kan herinneren werd de speler van Veendam schuin van achteren geraakt. Beide spelers vielen op de grond. Ik hoorde dat spelers van Glimmen meteen tegen hun teamgenoot riepen: ‘Wat doe je nou?’ De speler van Glimmen kreeg direct een rode kaart van mij. Ik gaf deze rode kaart omdat de speler van Glimmen de bal totaal niet meer kon spelen, dus zuiver de aanvaller van Veendam torpedeerde. De speler van Glimmen kon de bal niet meer bereiken, omdat deze vooruit was gespeeld door de speler van Veendam. Ik schat dat de bal daardoor 3 tot 5 meter voor die speler was. Ik heb wel vaker overtredingen gezien, maar een actie als deze heb ik nog nooit meegemaakt. Ik ben al een jaar of 25 scheidsrechter. Deze actie had niets te maken met een poging de bal te spelen. Ik hoorde een knap op het moment dat de speler van Glimmen de speler van Veendam raakte. Ik stond zo'n 5 tot 6 meter van het incident af. Het gebeurde in mijn gezichtsveld, ik lette op de bal en de zich in die buurt bevindende spelers. Ik zag dat de schoen van de speler van Glimmen bij de trappende beweging boven de grasmat uitkwam. Het was dus geen sliding over de grond. Ik heb naderhand gehoord dat die speler van Veendam een dubbele beenbreuk had opgelopen. Ook als het letsel niet zo ernstig was geweest en zelfs zonder letsel had die speler van Glimmen de rode kaart van mij gekregen. Meteen na de wedstrijd heb ik het KNVB wedstrijdformulier veldvoetbal en het KNVB rapport van scheidsrechter opgemaakt. Ik heb daarin aangegeven dat het een gewelddadige handeling betrof. In de door mij geschreven tekst heb ik vermeld dat de speler van Veendam op grove wijze onderuit is geschopt door de speler van Glimmen. Het was in ieder geval het op grove wijze onderuithalen van een tegenstander. Daar staat straf op en dat is rood. Natuurlijk was die handeling van de speler van Glimmen in strijd met de spelregels van het voetbal.’
- (iv)
de verklaring van verzoeker d.d. 11 juni 2007, inhoudende:
‘Op 10 maart 2007 speelde ik een voetbalwedstrijd. Ik speelde mee met zaterdag 2 van Glimmen. We moesten spelen in Veendam tegen Veendam 1894. Na ongeveer een half uur spelen gebeurde er iets. Ik liep achter een tegenstander aan die de bal had. Ik zag de bal niet meer. Vervolgens lag ik samen met de tegenstander op de grond. Toen we vielen, hoorde ik een knap. Ik had door dat ik hem op zijn been raakte. Ik kreeg toen direct rood van de scheidsrechter.’
- (v)
de verklaring van verzoeker d.d. 30 januari 2008, inhoudende:
‘Ik voetbal al 30 jaar. Ik ben ook scheidsrechter.’
- (vi)
de verklaring van verzoeker (afgelegd op de terechtzitting van het Hof van 22 april 2009), inhoudende:
‘Ik liep tijdens de voetbalwedstrijd op 10 maart 2007 achter [slachtoffer] aan. Hij was even daarvoor in balbezit. Ik constateerde dat ik de bal niet meer zag. Vlak hierna heb ik [slachtoffer] geraakt.’
6.
Voorts bevat het bestreden arrest van het Hof de volgende hier relevante overwegingen:
‘Bewijsoverweging
Het hof acht op grond van de hierboven weergegeven verklaringen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangever [slachtoffer] tijdens een voetbalwedstrijd (schuin) van achteren met gestrekt been tegen het linkeronderbeen heeft getrapt, waardoor het onderbeen van [slachtoffer] op vier plaatsen is gebroken. Gelet op de verklaring van de scheidsrechter dat de bal voor verdachte op dat moment niet te bereiken was en — met name — gelet op de verklaring van verdachte zelf dat hij de bal niet zag, acht het hof het uitgesloten dat deze actie van verdachte op de bal was gericht. Kennelijk was het verdachtes bedoeling om aangever [slachtoffer] — die onderweg was naar het doel van Glimmen — onderuit te halen.
De gedraging van verdachte zoals hierboven beschreven is naar haar uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel bij aangever [slachtoffer] dat het niet anders kan dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dit gevolg heeft aanvaard. Het hof acht dan ook bewezen dat verdachte aangever [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht.
(…)
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
zware mishandeling.
Hoewel deelnemers aan een sport tot op zekere hoogte gevaarlijke gedragingen waartoe het spel uitlokt over en weer van elkaar hebben te verwachten, is de onderhavige gedraging naar algemene ervaringsregels dusdanig gevaarlijk en betreft het een zodanig ernstige overtreding van de spelregels dat geen sprake kan zijn van het ontbreken van wederrechtelijkheid.’
7.
Volgens (de toelichting op) het middel geeft het Hof in zijn overweging dat de gedraging van verzoeker naar haar uiterlijke verschijningsvorm zozeer was gericht op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel bij aangever [slachtoffer] dat het niet anders kon dan dat verzoeker de aanmerkelijke kans op dit gevolg heeft aanvaard, er blijk van geen inzicht te hebben in de praktijk van (de onderste regionen van) het amateurvoetbal. Het middel steunt daarbij op de opvatting dat het Hof bij de beantwoording van de vraag of sprake was van voorwaardelijk opzet met de context van het amateurvoetbal rekening had moeten houden, hetgeen het Hof niet heeft gedaan.
8.
Deze opvatting miskent het door de Hoge Raad in een vergelijkbare (voetbal)zaak vooropgestelde uitgangspunt dat de omstandigheid dat een gedraging is verricht in een sport- of spelsituatie, geen zelfstandige factor bij de beoordeling van het tenlastegelegde voorwaardelijke opzet is, in die zin dat die omstandigheid tot een beoordeling aan de hand van andere maatstaven zou dienen te leiden, dan indien het gaat om een gedraging die buiten zo'n situatie is verricht.1. In zoverre het middel op voornoemde opvatting steunt, faalt het derhalve.
9.
Voor zover het middel zich keert tegen het oordeel van het Hof dat verzoekers actie niet op de bal was gericht en dat het kennelijk verzoekers bedoeling was om aangever [slachtoffer] onderuit te halen, faalt het eveneens. Dit oordeel kan immers worden afgeleid uit de volgende — hiervoor reeds weergegeven — bewijsmiddelen:
- (a)
de verklaring van aangever (tegenspeler) [slachtoffer] dat hij de bal een meter of 3 à 4 voor zich uitspeelde, waarna hij opeens voelde dat hij van achteren werd neergehaald en daarbij op zijn linkerkuit werd geraakt;
- (b)
de verklaring van getuige (scheidsrechter) [getuige] dat verzoeker de bal totaal niet meer kon bereiken, omdat deze door aangever [slachtoffer] 3 tot 5 meter vooruit was gespeeld en verzoeker met zijn actie dus zuiver voornoemde tegenspeler op het oog had;
- (c)
de verklaring van getuige [getuige] dat bedoelde actie van verzoeker niets te maken had met een poging de bal te spelen, dat hij zag dat verzoekers schoen bij de trappende beweging boven de grasmat uitkwam en het dus geen sliding over de grond, maar een gewelddadige handeling betrof; en
- (d)
de verklaring van verzoeker dat hij achter aangever [slachtoffer] — die even daarvoor in balbezit was geweest — aanliep en dat hij, vlak nadat hij had geconstateerd dat hij de bal niet meer zag — [slachtoffer] op zijn been had geraakt.
10.
Ook voor het overige faalt het middel. In de gebezigde bewijsmiddelen, met name in de verklaring van getuige (scheidsrechter) [getuige], ligt het oordeel van het Hof besloten dat verzoeker met zijn actie, waardoor aan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel is toegebracht, op grove en gewelddadige wijze in strijd met de spelregels van het voetbal heeft gehandeld.2. Mede op basis daarvan is het Hof tot de slotsom gekomen dat de gedraging van verzoeker naar haar uiterlijke verschijningsvorm zozeer was gericht op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel bij aangever [slachtoffer] dat het niet anders kon dan dat verzoeker de aanmerkelijke kans op dit gevolg heeft aanvaard. Dat oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting, terwijl het in het licht van de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen evenmin onbegrijpelijk is.3.
11.
De bewezenverklaring van het voorwaardelijk opzet is derhalve op toereikende wijze gemotiveerd.
12.
Het middel faalt en leent zich voor afdoening met de aan art. 81 RO ontleende motivering.
13.
Ambtshalve gronden waarop Uw Raad de aangevallen beslissing zou moeten vernietigen heb ik niet aangetroffen.
14.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 28‑06‑2011
Zie ook de overweging van het Hof onder het kopje ‘Kwalificatie’.
Cfm. het in voetnoot 1 genoemde arrest (NJ, 2008, 375); in dat arrest merkt de Hoge Raad overigens nog op dat de omstandigheid dat de gedraging is verricht in een sport- of spelsituatie wel van belang zou kunnen zijn voor de vraag of het bewezen verklaarde kan worden gekwalificeerd als (zware) mishandeling. De Hoge Raad overweegt: ‘De deelnemers aan een sport, zoals voetbal, hebben immers tot op zekere hoogte gevaarlijke gedragingen waartoe het spel uitlokt over en weer van elkaar te verwachten, terwijl bij een door duidelijke spelregels afgebakende sport die spelregels mede van belang zijn voor het bepalen van de grenzen van de wederrechtelijkheid’. In casu klaagt de steller van het middel echter niet over de kwalificatie, noch over het ontbreken van de wederrechtelijkheid.