Einde inhoudsopgave
Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten
Artikel 3:45 Betaalbaarstelling
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2011
- Bronpublicatie:
16-12-2010, Stb. 2010, 838 (uitgifte: 28-12-2010, kamerstukken: 32520)
- Inwerkingtreding
01-01-2011
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
23-12-2010, Stb. 2010, 839 (uitgifte: 28-12-2010, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid arbeidsongeschiktheid / Algemeen
Sociale zekerheid kinderen en jongeren / Bijzondere onderwerpen
Sociale zekerheid arbeidsongeschiktheid / Uitkeringsvoorwaarden
1.
De arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt betaalbaar gesteld door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De betaling geschiedt als regel in tijdvakken van een maand.
2.
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen schort de betaling van de arbeidsongeschiktheidsuitkering op of schorst het de betaling, indien het op grond van duidelijke aanwijzingen van oordeel is of het gegronde vermoeden heeft dat:
- a.
het recht op uitkering niet of niet meer bestaat;
- b.
recht op een lagere uitkering bestaat;
- c.
de jonggehandicapte of zijn wettelijke vertegenwoordiger een verplichting als bedoeld in artikel 3:37, 3:38 of 3:74 niet of niet behoorlijk is nagekomen.
3.
Indien de arbeidsongeschiktheidsuitkering in het buitenland wordt uitbetaald, geschiedt de betaling in afwijking van artikel 4:89, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het tijdstip waarop de rekening van de daartoe door de schuldeiser aangewezen bank wordt gecrediteerd.
4.
Wanneer de jonggehandicapte, aan wie een arbeidsongeschiktheidsuitkering is toegekend, een ander machtigt om de uitkering in ontvangst te nemen, onderscheidenlijk een verleende machtiging intrekt, wordt daaraan gevolg gegeven met ingang van een betalingstijdvak, aanvangende na de dag waarop de machtiging wordt ingediend, onderscheidenlijk waarop van haar intrekking mededeling wordt gedaan, doch niet later dan de eerste dag van de tweede maand na de dag van indiening onderscheidenlijk de mededeling.
5.
Indien een reïntegratiebedrijf aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen heeft gemeld dat het gegronde vermoeden bestaat dat een persoon aan wie een uitkering is toegekend onvoldoende medewerking verleent aan de op hem betrekking hebbende werkzaamheden van het reïntegratiebedrijf, neemt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een besluit omtrent de gehele of gedeeltelijke opschorting of schorsing van de betaling van de uitkering aan die persoon voor de duur van ten hoogste acht weken.
6.
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen stelt het reïntegratiebedrijf in kennis van een besluit tot opschorting of schorsing als bedoeld in het vijfde lid.