Hof Arnhem-Leeuwarden, 02-01-2018, nr. 200.181.447
ECLI:NL:GHARL:2018:44
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
02-01-2018
- Zaaknummer
200.181.447
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Internationaal publiekrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2018:44, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 02‑01‑2018; (Hoger beroep)
Uitspraak 02‑01‑2018
Inhoudsindicatie
Zorgplicht bank ter voorkoming van overkreditering van de consument bij hypothecair krediet. Pensioen Optimaal Hypotheek.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.181.447
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht 381194)
arrest van 2 januari 2018
in de zaak van
[verzoekster] ,
handelend voor zichzelf en in haar hoedanigheid van enig erfgenaam van [partner verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: [verzoekster] ,
advocaat: mr. J.W. de Rijk,
tegen:
de naamloze vennootschap
SNS Bank N.V., mede handelend onder de naam BLG Hypotheken,
gevestigd te Utrecht,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: SNS,
advocaat: mr. K. Heemrood-van Dijk.
1. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 28 maart 2017 hier over. Bij dit arrest is een meervoudige comparitie van partijen bepaald, die heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2017. Tijdens de zitting is akte verleend van de stukken die bij bericht van 3 oktober 2017 door mr. De Rijk zijn ingebracht (te weten het vonnis van de rechtbank Rotterdam in de zaak van [verzoekster] tegen notaris [X] van 23 maart 2016).
1.2
Aan het slot van de comparitie heeft het hof arrest bepaald.
2. De vaststaande feiten
Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.9 van het vonnis van 8 juli 2015, met dien verstande dat in rov. 2.4 als datum waarop de hypotheekakte is gepasseerd moet worden gelezen 11 februari 2011 in plaats van 11 januari 2011.
3. Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
3.1
Het gaat in deze zaak, samengevat, om het volgende.
[partner verzoekster] en [verzoekster] (hierna: [verzoekers] ) waren op huwelijkse voorwaarden gehuwd.
Eind 2010/begin 2011 zijn zij, op een leeftijd van respectievelijk 78 en 80 jaar, met SNS een zogenoemde Pensioen Optimaal Hypotheek (POH) aangegaan. Bij het afsluiten van de hypotheek werden zij geadviseerd door een tussenpersoon, [tussenpersoon] , werkzaam bij [bedrijf tussenpersoon] . Op 13 december 2010 heeft [tussenpersoon] een door [verzoekers] ondertekend “Hypotheekaanvraagformulier Pensioen Optimaal Hypotheek” bij SNS ingediend. SNS heeft op 7 januari 2011 een offerte aan [verzoekers] uitgebracht voor een geldlening van € 193.000 (aflossingsvrij) tegen een rente van 4,9% per jaar, met een looptijd van 30 jaar en een maandbedrag van € 788,08 (alleen rente). Op 8 januari 2011 heeft [tussenpersoon] een door [verzoekers] ondertekend “Verzoek Maatwerktoets BLG Hypotheken” ingediend. In een brief van dezelfde datum, die [verzoekers] voor akkoord hebben ondertekend, heeft [tussenpersoon] een berekening voor het afsluiten van de POH aan [verzoekers] gegeven. Hierin is opgenomen dat het inkomen van [verzoekers] resp. € 9.535,- en € 10.599,- bedroeg, dat de vrije verkoopwaarde van hun woning € 220.000,- bedroeg en de executiewaarde € 193.000,-, dat de gewenste hypotheek eveneens € 193.000,- was, dat de benodigde koopsom voor een Direct Ingaande Lijfrente (DIL) € 80.779,- bedroeg, dat ter vrije besteding zou resteren € 111.271,- en dat de bruto maandlast op basis van de POH uitkwam op € 143,- per maand. Voorts is vermeld dat de DIL gedurende de benodigde looptijd een gegarandeerde maandelijkse uitkering van € 645,- gaf. Op 11 februari 2011 hebben [verzoekers] en SNS de overeenkomst van geldlening voor het bedrag van € 193.000,- ondertekend. Op dezelfde datum is de hypotheekakte bij de notaris gepasseerd. Uit de notariële afrekening blijkt dat [verzoekers] € 111.394,18 ontvingen en dat € 80.778,77 in depot bleef (in verband met de direct ingaande lijfrente). [partner verzoekster] heeft op 14 februari 2011 het bedrag van € 111.394,18 ontvangen. Op dezelfde dag heeft [partner verzoekster] in drie deelbetalingen in totaal € 110.000,- betaald aan [bedrijf tussenpersoon] met als omschrijving “Investering 2011”. [bedrijf tussenpersoon] is op 19 juli 2011 gefailleerd. Op 28 juni 2013 zijn [verzoekers] verhuisd naar een zorginstelling, omdat zij als gevolg van dementie van [partner verzoekster] niet meer in staat waren volledig voor zichzelf te zorgen. Op 22 september 2014 is de woning van [verzoekers] waarop de hypotheek rustte, verkocht en geleverd. De hypotheek is afgelost en hierbij is (mede door afkoop van de lijfrente) geen restschuld ontstaan.
3.2
[verzoekers] hebben SNS op 7 november 2014 gedagvaard voor de rechtbank Midden-Nederland. Zij hebben kort samengevat gevorderd:I. voor recht te verklaren dat SNS jegens [verzoekers] in het kader van de hypotheekverstrekking verwijtbaar onzorgvuldig en onrechtmatig heeft gehandeld en ter zake jegens [verzoekers] schadeplichtig is;
II. SNS te veroordelen tot betaling van een bedrag van (a) € 110.000,- (het door [bedrijf tussenpersoon] onrechtmatig verkregen bedrag), (b) € 4.601,60 (het totaal van de maandelijkse betalingen die [verzoekers] uit eigen middelen aan SNS hebben gedaan in de periode februari 2011 tot en met september 2014), (c) € 2.831,40 (bemiddelingskosten van de makelaar in verband met de verkoop van de woning) en (d) € 28.354,77 (de uit het lijfrentedepot aan SNS uitgekeerde bedragen gedurende de periode februari 2011 tot en met september 2014), een en ander te vermeerderen met wettelijke rente;
III. SNS te veroordelen in de proceskosten en de nakosten met wettelijke rente.
3.3
SNS heeft verweer gevoerd.
3.4
[partner verzoekster] is op 4 mei 2015, tijdens de procedure, overleden.
3.5
De rechtbank heeft bij vonnis van 8 juli 2015 de vorderingen afgewezen en [verzoekers] veroordeeld in de proceskosten.
3.6
Blijkens het overgelegde vonnis van de rechtbank Rotterdam van 23 maart 2016 heeft [verzoekster] tevens een procedure gevoerd tegen de notaris die de hypotheekakte heeft gepasseerd. In die procedure heeft [verzoekster] betaling gevorderd van een bedrag van € 141.232,14 aan schadevergoeding. Dit bedrag betreft de restant hypotheekschuld die na de verkoop van de woning en afkoop van de lijfrente aan SNS is betaald. De rechtbank Rotterdam heeft bij het genoemde vonnis deze vordering toegewezen en de notaris veroordeeld in de kosten. Tijdens de comparitie in de onderhavige zaak is namens [verzoekster] verklaard dat tegen dit vonnis geen hoger beroep is ingesteld en dat de notaris aan de veroordelingen heeft voldaan.
4. De motivering van de beslissing in hoger beroep
4.1
[verzoekster] heeft vijf grieven aangevoerd tegen het vonnis van 8 juli 2015. Zij heeft kort gezegd gevorderd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen, haar vorderingen alsnog zal toewijzen en SNS zal veroordelen in de kosten van beide instanties en de nakosten met wettelijke rente (tijdens de comparitie is bevestigd dat het in het petitum van de memorie van grieven onder V genoemde bedrag van € 28.131,40 een verschrijving is; bedoeld is het in eerste aanleg gevorderde bedrag van € 2.831,40).
4.2
SNS heeft de grieven bestreden en geconcludeerd dat het hof [verzoekster] niet-ontvankelijk zal verklaren dan wel haar vorderingen zal afwijzen, met veroordeling van [verzoekster] in de kosten van dit geding en de nakosten met wettelijke rente.
4.3
De grieven zijn gericht tegen het oordeel van de rechtbank over de door [verzoekster] gestelde schending van de zorgplicht van SNS en de overwegingen waarop dat oordeel berust (rov. 4.4 van het bestreden vonnis). De grieven lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
4.4
Bij de beoordeling stelt het hof voorop dat het in dit geval gaat om hypothecaire kredietverschaffing door een bank in de periode van december 2010 tot februari 2011. In deze periode gold al wel specifieke regelgeving ter voorkoming van overkreditering van de consument bij hypothecair krediet, zij het nog niet de aangescherpte regelgeving die medio 2011 is ingevoerd. Artikel 4:34 lid 1 Wft (zoals dit luidde tot 25 mei 2011) bepaalde dat, voorafgaand aan de totstandkoming van een overeenkomst inzake krediet, een aanbieder van krediet in het belang van de consument informatie dient in te winnen over diens financiële positie en, ter voorkoming van overkreditering van de consument, dient te beoordelen of het aangaan van de overeenkomst verantwoord is. Artikel 4:34 lid 2 Wft bepaalde dat de aanbieder geen overeenkomst inzake krediet aangaat met een consument indien dit, met het oog op overkreditering, onverantwoord is. De verplichting om informatie in te winnen was (en is) wat dit betreft gelijk aan die van de adviseur op grond van art. 4:23 lid 1 Wft. De verplichting van de adviseur gaat alleen nog verder: deze moet naast de financiële positie ook informatie inwinnen over de kennis, ervaring, doelstellingen en risicobereidheid van de consument.
4.5
In de rechtspraak is de civielrechtelijke zorgplicht van banken als volgt ingevuld. Uitgangspunt is dat de maatschappelijke functie van een bank een bijzondere zorgplicht meebrengt, zowel jegens haar cliënten uit hoofde van de met hen bestaande contractuele verhouding, als ten opzichte van derden met wier belangen zij rekening behoort te houden op grond van hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt.
De reikwijdte van die zorgplicht hangt af van de omstandigheden van het geval (vgl. HR 9 januari 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2536). De civielrechtelijke zorgplicht van de kredietaanbieder kan verder reiken dan de gedragsregels die in publiekrechtelijke regelgeving of in zelfregulering zijn neergelegd (HR 5 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH2815). Het moet voor banken duidelijk zijn dat consumenten door onverantwoorde kredietverstrekking in ernstige (financiële) problemen kunnen komen, ook in geval van hypothecair krediet. Een kredietverlenende bank is als ter zake kundige in de regel beter dan een kredietvragende consument in staat de gevolgen van kredietverstrekking te overzien en weer te geven, en om te beoordelen of de consument in staat zal zijn de lasten van de kredietverstrekking te (blijven) dragen. De bijzondere zorgplicht van de bank brengt dan ook mee dat zij voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst tot hypothecair krediet met een consument inlichtingen dient in te winnen over diens inkomens- en vermogenspositie teneinde overkreditering van de consument te voorkomen. Indien uit het onderzoek van de bank blijkt dat de consument de aan de hypothecaire lening verbonden lasten niet (geheel) uit zijn inkomen zal kunnen voldoen, dient de bank na te gaan of de consument de lasten voor het overige met voldoende zekerheid zal kunnen en willen voldoen uit zijn vermogen. In dat geval dient rekening te worden gehouden met inteereffecten. Als de geleende gelden zullen worden belegd, en de opbrengst van die beleggingen nodig is om aan de betalingsverplichtingen uit hoofde van het krediet te voldoen, dient de bank naast de veronderstelde opbrengsten ook de risico’s van de belegging in haar onderzoek te betrekken. De zorgplicht van de bank om te waken tegen overkreditering brengt verder mee dat de bank de consument over de resultaten van haar onderzoek dient te informeren op een zodanige wijze dat de consument kan beoordelen of hij de verplichtingen uit de kredietovereenkomst zal kunnen (blijven) dragen. Voorts dient de bank de consument voor wie de kredietverstrekking mogelijk niet verantwoord is, daarop te wijzen, en hem voor het daaraan verbonden risico te waarschuwen. Daarbij komt het aan op de destijds geldende inzichten over verantwoorde kredietverstrekking.
4.6
In dit geval gaat het om het afsluiten van een Pensioen Optimaal Hypotheek. Zoals SNS heeft toegelicht, is deze hypotheekvorm bedoeld voor senioren die graag in hun woning willen blijven wonen, maar ruimere financiële middelen willen hebben. Probleem is dat zij vaak niet voldoende inkomen hebben voor een extra financiering, maar wel vermogen (overwaarde) hebben opgebouwd in hun woning. Bij een POH wordt de overwaarde van de woning door middel van het verstrekken van een (extra) hypotheek omgezet in een gedeelte voor het aanschaffen van een lijfrente opdat de maandelijkse rentebetalingen zijn geborgd en in een gedeelte dat vrij besteedbaar is voor de klant. Op deze manier kan de klant een deel van zijn overwaarde liquide maken en tegelijkertijd in zijn woning blijven wonen. Feitelijk gaat het hierbij dus om een combinatie van een hypothecaire geldlening en een direct ingaande lijfrente met depotstorting.
4.7
Bij het aanvragen van de financiering werden [verzoekers] bijgestaan door [bedrijf tussenpersoon] als financieel adviseur. Op deze rustte de verplichting om informatie in te winnen over de financiële positie van [verzoekers] en over hun kennis, ervaring, doelstellingen en risicobereidheid. SNS mocht er als aanbieder van het krediet mee volstaan informatie in te winnen over de financiële positie van [verzoekers] Niet in geschil is dat SNS dat ook heeft gedaan. Met de informatie uit het hypotheekaanvraagformulier en de bijlage bij het verzoek maatwerktoets beschikte zij over alle relevante informatie ter beoordeling van de inkomens- en vermogenspositie van [verzoekers] Dat hun inkomen slechts bestond uit een pensioen van respectievelijk € 9.901,- en € 10.155,- per jaar bleek al uit de gegevens in de aanvraag. Dat zij niet beschikten over ander vermogen en/of spaargeld, bleek genoegzaam uit de genoemde bijlage (ook al was de vraag in het formulier over dit onderwerp niet uitdrukkelijk met ‘nee’ beantwoord). Uit de overgelegde berekeningen blijkt ook zonder meer dat SNS van de juiste gegevens (namelijk het hiervoor vermelde inkomen en de afwezigheid van ander vermogen) is uitgegaan. Van een constructie waarin de geleende gelden zouden worden belegd en de opbrengst van de beleggingen nodig zou zijn om aan de betalingsverplichtingen uit hoofde van het krediet te voldoen (zoals bij een beleggingshypotheek) was verder geen sprake. In dat kader te verwachten opbrengsten en aan een belegging verbonden risico’s behoefde SNS dan ook niet in haar onderzoek te betrekken. Dat [verzoekers] het uit de lening te ontvangen bedrag direct zouden doorlenen aan c.q. investeren via [bedrijf tussenpersoon] , bleek niet uit de ingezonden stukken. Gesteld noch gebleken is dat dit op andere wijze aan SNS bekend was of had moeten zijn. Aan de verplichting om informatie in te winnen, heeft SNS naar het oordeel van het hof dan ook voldaan.
4.8
[verzoekster] betoogt dat SNS had moeten navragen of [verzoekers] zich wel realiseerden welke financiële verplichting zij aangingen met de POH constructie, gelet op de maandelijkse lasten (extra renteverplichtingen, terwijl de woning voorheen hypotheekvrij was, naast bestaande verplichtingen zoals eigenaarslasten). Zij voert verder aan dat SNS een adequate vergelijking had moeten maken tussen de situatie voor en na het afsluiten van de POH, zodat voor hen zichtbaar zou zijn geworden dat zij er in hun maandinkomen niet op vooruitgingen (maar per saldo juist € 143,- per maand moesten gaan bijbetalen). Voorts verwijt zij SNS dat zij geen informatie heeft verstrekt over het risico van het eventueel ontstaan van een restschuld, niet heeft gewezen op het risico dat indien één van hen zou overlijden hun inkomenspositie aanzienlijk zou verslechteren en niet heeft geadviseerd een overlijdensrisicoverzekering af te sluiten.
4.9
Het hof overweegt hierover het volgende. In de offerte van 7 januari 2011 heeft SNS [verzoekers] erop gewezen dat het door hen te lenen bedrag volgens de offerte (€ 193.000,-) hoger is dan verantwoord wordt geacht op basis van de Gedragscode Hypothecaire Financieringen (GHF). Vermeld is dat op basis van deze gedragscode en de door [verzoekers] verstrekte gegevens hun maximale leencapaciteit € 72.035,97 bedroeg. Daaraan is toegevoegd dat [verzoekers] door ondertekening van deze offerte verklaren dat zij in kennis zijn gesteld van de overschrijding van hun maximale leencapaciteit en de daaraan verbonden risico’s, op zodanige wijze dat zij deze risico’s begrijpen en accepteren. [verzoekers] hebben de offerte ondertekend. In het door hen ondertekende “Verzoek Maatwerktoets BLG Hypotheken” d.d. 8 januari 2011 is vervolgens het volgende vermeld:
“De geldnemer geeft aan, in samenspraak met de hypotheekadviseur en na gezamenlijke bestudering van de specifieke (toekomstige) inkomens- en vermogensbescheiden van de geldnemer, gebruik te willen maken van de Maatwerktoets.
Bij een Maatwerktoets vraag u een hogere lening aan dan volgens de Gedragscode Hypothecaire Financieringen. In de Gedragscode Hypothecaire Financieringen zijn woonlastnormen vastgelegd door het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (NIBUD) die aangeven hoeveel procent van het (gezamenlijk) inkomen de geldnemer bij een bepaalde rentestand volgens het NIBUD verantwoord aan woonlasten kan betalen. Door toepassing van de Maatswerktoets kan in bijzondere gevallen een hoger bedrag worden geleend dan bij een reguliere inkomens toetsing.
Als u meer leent dan de NIBUD-norm, neemt u extra risico. Dat komt doordat u maandelijks minder geld overhoudt om buffers op te bouwen tegen onvoorziene omstandigheden of onverwachte gebeurtenissen. Als u daardoor uw woning moet verkopen, kunt u een schuld overhouden die u moet terugbetalen. Het is daarom belangrijk dat u vaststelt dat als de lening verstrekt wordt, u in staat bent om buffers op te bouwen.
(…)
Reden(en) aanvraag Maatwerktoets
(…)
( x) Pensioen Optimaal Hypotheek: het verschil tussen de normlast en de uit de hypotheek voortkomende maandlast wordt overbrugd door een aan BLG Hypotheken te verpanden gegarandeerde direct ingaande lijfrente.
(…)
U hebt bij het ondertekenen van het Verzoek Maatwerktoets stilgestaan bij en bent zich volledig bewust van het risico dat mogelijk niet (meer) aan de betalingsverplichtingen kan worden voldaan door:
(…)
Mogelijk toekomstige verandering van het inkomen (…).
U verklaart door ondertekening van het Verzoek Maatwerktoets op zodanige wijze in kennis te zijn gesteld van de overschrijding van de maximale leencapaciteit volgens de Gedragscode Hypothecaire Financieringen en de daaraan verbonden risico’s en dat u de overschrijding en risico’s begrijpt en accepteert.”
In de brief van [tussenpersoon] van 8 januari 2011, die [verzoekers] voor akkoord hebben ondertekend, zijn de financiële gegevens op een rijtje gezet. Vermeld zijn onder meer het inkomen van [verzoekers] , de gewenste hypotheek (gelijk aan de executiewaarde van de woning), de benodigde koopsom voor de direct ingaande lijfrente (DIL), het bedrag dat ter vrije besteding resteert en de bruto maandlast op basis van de DIL. Verderop in de tekst is ook de gegarandeerde maandelijkse uitkering vermeld die de DIL zou geven.
4.10
Naar het oordeel van het hof zijn met deze gegevens de gevolgen van het aangaan van de POH voor [verzoekers] voldoende inzichtelijk gemaakt, ook voor hun maandelijkse lasten en besteedbare inkomen. Dat in de verstrekte informatie geen vergelijking is gemaakt tussen de bestaande situatie en de situatie met het aangaan van de POH doet daaraan niet af. In het inkomen van [verzoekers] en de overige betalingsverplichtingen veranderde immers niets; het enige wat op dit punt wijzigde, was dat per saldo een extra betalingsverplichting van € 143,- per maand ontstond (het verschil tussen de hypotheekrente van € 788,- en de lijfrente-uitkering van € 645,- per maand). In de berekening van [bedrijf tussenpersoon] was dit met zoveel woorden vermeld, zodat dit voor [verzoekers] duidelijk moest zijn. Op basis van de verstrekte informatie mocht SNS ervan uitgegaan dat [verzoekers] in staat waren deze last te dragen. Daarbij mag niet worden vergeten dat [verzoekers] tegenover deze extra last, uit de hypothecaire lening op basis van de overwaarde van de woning, een vrij besteedbaar bedrag van € 111.394,18 ontvingen. Daar was het met deze constructie uiteindelijk om te doen.
De verstrekte informatie was ook op dit punt duidelijk. In de hypotheekofferte en het verzoek maatwerktoets is verder benadrukt dat de aangevraagde lening hoger was dan op basis van de GHF bij een reguliere inkomenstoetsing verantwoord werd geacht. Uitdrukkelijk is gewezen op het risico dat, indien door onvoorziene omstandigheden of onverwachte gebeurtenissen de woning zou moeten worden verkocht, een schuld zou kunnen overblijven die zou moeten worden afgelost. Gewaarschuwd is dat om die reden een buffer moest worden opgebouwd. Voor het verwijt dat SNS geen informatie heeft gegeven over een restschuldrisico, ziet het hof daarom onvoldoende grond. Verder mocht SNS bij [verzoekers] bekend veronderstellen dat hun AOW-inkomsten lager zouden worden als één van hen zou overlijden. Dat dit gevolgen zou kunnen hebben voor de betaling van de hypotheeklasten, hadden [verzoekers] dus moeten voorzien. SNS wijst er voorts terecht op dat [verzoekers] zich voor financieel advies lieten bijstaan door [bedrijf tussenpersoon] . Het was haar taak om adequaat hypotheekadvies te geven. Daaronder valt ook advies over het wel of niet afsluiten van een overlijdensrisicoverzekering. Het behoorde niet tot de taak van SNS daarover te adviseren. Daargelaten wordt dan nog of het afsluiten van een overlijdensrisicoverzekering in de situatie van [verzoekers] , gezien hun hoge leeftijd, een reële optie was. Het verwijt dat SNS niet op het overlijdensrisico heeft gewezen en niet over het afsluiten van een verzekering voor dat risico heeft geadviseerd, mist daarom goede grond. Gelet op het voorgaande heeft SNS genoegzaam voldaan aan haar verplichting om [verzoekers] te informeren over de resultaten van het onderzoek naar hun financiële positie, zodanig dat zij konden beoordelen of zij de verplichtingen uit de kredietovereenkomst zouden kunnen (blijven) dragen.
4.11
SNS heeft verder nog aangevoerd dat bij de beoordeling van de financieringsaanvraag ook is gekeken naar de waarde van het onderpand. Bij de keuze van een klant voor een lijfrente tot minimaal het 75e levensjaar van de oudste geldnemer en het 70e levensjaar van de jongste geldnemer, zoals bij [verzoekers] het geval was, werd tot maximaal de executiewaarde gefinancierd. De uiteindelijke hypotheeksom van € 193.000,- bleef binnen die norm. [verzoekers] hebben dit niet betwist. Gelet daarop kan de financiering, naar de destijds geldende maatstaven, ook niet onverantwoord worden geacht. Voor zover [verzoekster] zich op dat standpunt stelt, kan zij daarin dan ook niet worden gevolgd.
4.12
[verzoekster] heeft in de inleiding van de memorie van grieven nog opgemerkt dat het zeer waarschijnlijk is dat haar inmiddels overleden echtgenoot ten tijde van het aangaan van de POH al leed aan dementie. Verdere conclusies heeft zij daaraan echter niet verbonden. Met name is niet gesteld dat dit destijds al, met name ook voor derden, kenbaar was. Dat SNS, die tot het passeren van de notariële akte geen persoonlijk contact met [verzoekers] heeft gehad en alleen schriftelijk - via [bedrijf tussenpersoon] - met [verzoekers] heeft gecommuniceerd, dit had moeten opmerken en daarmee rekening had moeten houden, heeft [verzoekster] ook niet gesteld.
Aan de stelling dat SNS haar zorgplicht heeft geschonden, draagt dit dan ook niet bij.
4.13
In de toelichting op grief 5 heeft [verzoekster] voorts aangevoerd dat [bedrijf tussenpersoon] als hulppersoon/gevolmachtigd tussenpersoon van SNS is opgetreden, zodat SNS op grond van 6:76 BW voor haar handelen aansprakelijk is. Ter onderbouwing hiervan heeft [verzoekster] aangevoerd dat [bedrijf tussenpersoon] een volmacht had van Reaal en dat Reaal een dochtervennootschap is van SNS Reaal. SNS heeft echter betwist dat tussen haar en [bedrijf tussenpersoon] een volmachtverhouding bestond. Zij heeft erop gewezen dat [bedrijf tussenpersoon] een volmacht had van Reaal, die uitsluitend betrekking zal hebben gehad op verzekeringen. SNS en Reaal waren destijds weliswaar zustervennootschappen (dochtervennootschappen van SNS Reaal), maar geheel op zichzelf staande rechtspersonen met verschillende activiteiten. In het kader van de hypotheekverstrekking, waarmee SNS zich bezighoudt, trad [bedrijf tussenpersoon] op als onafhankelijk financieel adviseur, aldus SNS. Tegenover deze gemotiveerde betwisting heeft [verzoekster] haar stelling dat [bedrijf tussenpersoon] als gevolmachtigde van SNS optrad niet nader onderbouwd. Het hof gaat aan die stelling dan ook voorbij. Voor de daarop voortbouwende stellingen dat [bedrijf tussenpersoon] als hulppersoon van SNS is opgetreden en dat SNS daarom aansprakelijk is voor haar handelen, bestaat daarmee onvoldoende grond.
4.14
[verzoekster] heeft daarnaast aangevoerd dat in de financiële wereld bekend was dat [bedrijf tussenpersoon] in financiële moeilijkheden verkeerde. Zij wijst daarbij op een persbericht van 13 september 2010 waaruit blijkt dat verzekeringsmaatschappij ASR haar volmacht aan [bedrijf tussenpersoon] had ingetrokken. Volgens het bericht hadden Reaal en anderen dat nog niet gedaan, maar was men wel op de hoogte van de problematiek. Verder wijst zij op een brief van de AFM van 15 september 2010 aan [bedrijf tussenpersoon] , waaruit blijkt dat [bedrijf tussenpersoon] onder verscherpt toezicht stond. Zij gaat ervan uit dat de AFM in het kader van de waarschuwingsplicht ook andere betrokkenen, zoals SNS, op de hoogte heeft gesteld. Zij stelt dat SNS haar dan ook had moeten waarschuwen voor de financiële problematiek bij [bedrijf tussenpersoon] en het feit dat [bedrijf tussenpersoon] adviesgelden van haar klanten gebruikte voor de financiering van haar bedrijfsactiviteiten. SNS heeft evenwel betwist dat zij van de financiële problematiek bij [bedrijf tussenpersoon] op de hoogte was. De brief van de AFM was aan [bedrijf tussenpersoon] gericht en was haar niet bekend. Naar het oordeel van het hof heeft [verzoekster] met de enkele aanname dat de AFM ook andere financiële instellingen zal hebben geïnformeerd, onvoldoende onderbouwd dat SNS daadwerkelijk op de hoogte was de financiële problemen van [bedrijf tussenpersoon] . Uit het summiere bericht over de intrekking van een volmacht door een verzekeringsmaatschappij kan dit ook niet worden afgeleid. Daar komt verder bij dat, zoals hiervoor al is overwogen, bij SNS niet bekend was en ook niet hoefde te zijn dat het aan [verzoekers] uit te keren hypotheekbedrag direct naar [bedrijf tussenpersoon] zou worden doorgesluisd. Het hof ziet daarom niet in dat SNS [verzoekers] voor risico’s in verband met financiële problemen bij [bedrijf tussenpersoon] had moeten waarschuwen en in dat opzicht haar zorgplicht niet heeft nageleefd.
4.15
Gelet op het voorgaande ziet het hof geen grond voor het oordeel dat SNS haar zorgplicht jegens [verzoekers] niet is nagekomen. SNS kan op basis daarvan dan ook niet aansprakelijk worden gehouden voor de schade die [verzoekster] stelt te hebben geleden. De grieven stuiten daarop af. Gelet op deze uitkomst behoeft niet meer te worden ingegaan op de vraag welke schade nog voor vergoeding in aanmerking zou komen, in het licht van de tegen de notaris uitgesproken veroordeling tot schadevergoeding waaraan inmiddels is voldaan.
Er is dus ook geen reden om [verzoekster] nog gelegenheid te geven daarover een akte te nemen.
4.16
[verzoekster] heeft geen (voldoende concrete) feiten gesteld die, indien bewezen, tot een andere uitkomst kunnen leiden. Aan haar bewijsaanbod gaat het hof daarom voorbij.
5. De slotsom
5.1
De grieven falen. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.
5.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [verzoekster] in de kosten van het hoger beroep veroordelen. Deze kosten worden aan de zijde van SNS vastgesteld op:
- griffierecht € 5.160,-
- salaris advocaat € 5.264,- (2 punten x appeltarief V, € 2.632,- per punt).
5.3
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.
6. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht van 8 juli 2015;
veroordeelt [verzoekster] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van SNS vastgesteld op € 5.160,- voor verschotten en op € 5.264,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en - voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
veroordeelt [verzoekster] in de nakosten, begroot op € 131,-, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 68,- in geval [verzoekster] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving én betekening;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.L. Wattel, M.B. Beekhoven van den Boezem en J.B.M. Vranken en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 2 januari 2018.