Einde inhoudsopgave
Telecommunicatiewet
Artikel 3.22 [Bijzonder gebruik frequentieruimte]
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2020
- Bronpublicatie:
22-02-2017, Stb. 2017, 82 (uitgifte: 09-03-2017, kamerstukken: 34086)
- Inwerkingtreding
01-01-2020
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
18-12-2019, Stb. 2019, 507 (uitgifte: 24-12-2019, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Informatierecht / Telecommunicatie
Bijzonder strafrecht / Economisch strafrecht
1.
Frequentieruimte mag in afwijking van het bepaalde bij of krachtens dit hoofdstuk worden gebruikt, indien dit nodig is teneinde toepassing te kunnen geven aan strafvorderlijke bevoegdheden tot het onderzoek van telecommunicatie, mits:
- a.
daartoe een last wordt verstrekt door een tot het onderzoek van telecommunicatie bevoegde autoriteit, en
- b.
dit plaats vindt met het doel de gegevens, bedoeld in artikel 13.4, eerste lid, onderscheidenlijk artikel 13.4, tweede lid, te achterhalen en het door de aanbieder voldoen aan de vordering van deze gegevens onvoldoende het belang van de strafvordering dient.
2.
Onze Minister kan bij ministeriële regeling vrijstelling verlenen van bij of krachtens dit hoofdstuk geldende verplichtingen ter zake van het gebruik van frequentieruimte.
3.
Gebruik van frequentieruimte dat afwijkt van het bepaalde bij of krachtens dit hoofdstuk is voorts toegestaan met ontheffing van Onze Minister, indien dit noodzakelijk is:
- a.
ter voorkoming, beëindiging of opsporing van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, dat gezien zijn aard of de samenhang met andere strafbare feiten een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert;
- b.
ter vaststelling van de verblijfplaats van een aan te houden persoon op de voet van het bepaalde in artikel 6:1:7, van het Wetboek van Strafvordering;
- c.
ter uitvoering van de in de artikelen 8 en 10 van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 aan de in artikel 1 van die wet bedoelde diensten opgedragen taken;
- d.
ter vaststelling van de plaats waar zich een persoon bevindt van wie moet worden gevreesd dat deze in acuut levensgevaar verkeert of ter beëindiging van een zodanig acuut levensgevaar,
- e.
ten behoeve van oefendoeleinden.
4.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen eisen worden gesteld waaraan apparatuur die wordt gebruikt bij het gebruik van frequentieruimte als bedoeld in het eerste tot en met derde lid, moet voldoen en kunnen ambtenaren worden aangewezen die bevoegd zijn tot dat gebruik.
5.
De Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing op de voorbereiding, totstandkoming en tenuitvoerlegging van een besluit, genomen bij of krachtens het derde lid, onder a tot en met d, en het vierde lid.