ABRvS, 28-11-2018, nr. 201706344/1/R2
ECLI:NL:RVS:2018:3883
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
28-11-2018
- Zaaknummer
201706344/1/R2
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2018:3883, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 28‑11‑2018; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Vindplaatsen
JOM 2019/115
JNA 2018/64
Uitspraak 28‑11‑2018
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 6 april 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "’t Zand" vastgesteld.
201706344/1/R2.
Datum uitspraak: 28 november 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. Natuurvereniging Mark en Leij, gevestigd te Chaam, gemeente Alphen-Chaam (hierna: NML),
2. Stichting Brabantse Milieufederatie, gevestigd te Tilburg, (hierna: BMF)
appellanten,
en
de raad van de gemeente Alphen-Chaam,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 6 april 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "’t Zand" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben NML en BMF beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Desgevraagd heeft Camping ’t Zand Alphen B.V (hierna: Camping ’t Zand) een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
NML en BMF hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 juli 2018, waar NML, vertegenwoordigd door [gemachtigden], BMF, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door H.A. van Strien, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Camping ’t Zand, vertegenwoordigd door mr. M.T.C.A. Smets, advocaat te Eindhoven, [gemachtigden], als partij gehoord.
Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heropend om aan de raad en Camping ’t Zand de gelegenheid te bieden te reageren op het door NML ingebrachte "Advies inzake de ontwikkelingsplannen voor ’t Zand-Alphen" van RHeia ontwerpatelier, architectuur en ecologie, van 5 juli 2018 (hierna: RHeia-rapport). De raad en Camping ’t Zand hebben van deze gelegenheid gebruik gemaakt. De overige partijen zijn in de gelegenheid gesteld hierop te reageren.
Met toestemming van partijen is een nadere zitting achterwege gelaten. De Afdeling heeft het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Inleiding
1. Het bestemmingsplan heeft betrekking op recreatiegebied ’t Zand, aan de Maastrichtsebaan 1 te Alphen en het zogenoemde natuurcompensatieterrein Zwartlaag (hierna: Zwartlaag) aan de Bosweg ten noorden van Chaam. Het recreatiegebied bestaat uit camping ’t Zand en een dagrecreatieterrein met waterplas met omliggend een natuurgebied. Het plangebied omvat niet de gronden van de bestaande camping. Het plan voorziet in een uitbreiding van deze camping met 12,6 hectare aan de zuidwestkant en de noordkant van de huidige camping. Daarnaast wordt het aantal parkeerplaatsen in het recreatiegebied uitgebreid en wordt een nieuw centrumgebouw ten behoeve van verblijfs- en dagrecreatie mogelijk gemaakt.
Toetsingskader
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
3. De voor de zaak relevante wet- en regelgeving is opgenomen als bijlage bij deze uitspraak. In bijlage I zijn de relevante bepalingen uit het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: Barro) opgenomen, in Bijlage II de relevante bepalingen uit de Verordening ruimte 2014 van de provincie Noord-Brabant (hierna: Verordening) en in bijlage III de relevante planregels.
Verordening
4. Op verzoek van de gemeente Alphen-Chaam heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant bij besluit van 20 februari 2017 de begrenzing van het Natuur Netwerk Brabant (hierna: NNB) met toepassing van de zogenoemde ‘saldobenadering’ van artikel 5.4 van de Verordening gewijzigd (hierna: het herbegrenzingsbesluit). Dat was nodig omdat de uitbreiding van de camping met 12,6 hectare voor 10,45 hectare zal worden verwezenlijkt op gronden die volgens de Verordening van vóór deze herbegrenzing tot het NNB behoren. Omdat, zo staat in de toelichting bij het herbegrenzingsbesluit, het plan per saldo leidt tot enerzijds een kwaliteitsimpuls op het gebied van recreatie en toerisme en anderzijds op een beter functioneren van het NNB, heeft het college van gedeputeerde staten ingestemd met de herbegrenzing op grond van de saldobenadering van artikel 5.4.
Met dit besluit heeft het college van gedeputeerde staten beoogd de vaststelling van het bestemmingsplan "’t Zand" mogelijk te maken. Zonder de herbegrenzing van het NNB zou het plan in strijd zijn met artikel 5.1, waarin onder meer is bepaald dat een bestemmingsplan voor gronden in het NNB strekt tot het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken van deze gebieden.
Met het herbegrenzingsbesluit heeft het college van gedeputeerde staten een aantal gronden ten zuiden en ten noorden van de bestaande camping ’t Zand uit het NNB verwijderd. Daarnaast zijn ten zuiden en ten noorden van de bestaande camping, rondom het verwijderde NNB, gronden toegevoegd aan het NNB. Ook het perceel Zwartlaag aan de Bosweg te Chaam wordt toegevoegd aan het NNB.
De gronden ten zuiden en ten noorden van de bestaande camping die uit het NNB worden verwijderd, worden toegevoegd aan de groenblauwe mantel. Zwartlaag wordt met het besluit uit de groenblauwe mantel verwijderd.
5. NML en BMF betogen dat de raad ten onrechte het herbegrenzingsbesluit van 20 februari 2017 aan zijn besluit ten grondslag heeft gelegd. Volgens hen is dit herbegrenzingsbesluit in strijd met hogere regelgeving. Zij betogen dat het besluit in strijd is met artikel 2.10.4, eerste lid en artikel 2.10.5 van het Barro. Gelet op de toelichting die ter zitting is gegeven begrijpt de Afdeling de beroepsgrond zo, dat het college van gedeputeerde staten het herbegrenzingsbesluit niet had mogen baseren op artikel 5.4 van de Verordening, omdat die bepaling volgens hen in strijd is met de artikelen 2.10.4 eerste lid, en 2.10.5 van het Barro. Vervolgens had de raad het plan volgens hen om die reden niet mogen baseren op het herbegrenzingsbesluit.
Strijd van de Verordening met het Barro
6. Artikel 5.4 van de Verordening is een algemeen verbindend voorschrift. Daartegen kan, gelet op artikel 8:3, eerste lid, onder a, van de Awb, geen beroep worden ingesteld. Die bepaling staat echter niet in de weg aan de mogelijkheid van exceptieve toetsing. Dat laatste wil zeggen dat via de band van toetsing van het bestemmingsplan de verbindendheid van de Verordening op dit punt wordt beoordeeld.
6.1. In wat NML en BMF hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat artikel 5.4 van de Verordening in strijd is met artikel 2.10.5, aanhef en onder c, in samenhang met artikel 2.10.4, eerste lid, van het Barro.
In het bijzonder zijn de voorwaarden voor herbegrenzing in artikel 5.4 van de Verordening niet in strijd met de voorwaarden voor aantasting van het NNB zoals die zijn opgenomen in artikel 2.10.4, eerste lid, van het Barro, waar NML en BMF naar verwijzen. Daarbij acht de Afdeling van belang dat op grond van artikel 2.10.4, eerste lid, bij provinciale verordening regels worden gesteld die bewerkstelligen dat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een gebied dat behoort tot het natuurnetwerk Nederland geen activiteiten mogelijk maakt ten opzichte van het ten tijde van inwerkingtreding van de verordening geldende bestemmingsplan die per saldo leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden of tot een significante vermindering van de oppervlakte van die gebieden of van de samenhang tussen die gebieden.
De saldobenadering van artikel 5.4 van de Verordening houdt volgens het tweede lid van dat artikel een combinatie van onderling samenhangende plannen, projecten of handelingen in, waarvan één of enkele afzonderlijk een negatief effect hebben op het NNB, maar waarvan de gecombineerde uitvoering leidt tot een verbetering van het NNB als geheel. Naar het oordeel van de Afdeling is de saldobenadering van artikel 5.4 niet in strijd met artikel 2.10.4, eerste lid, van het Barro. Daarbij betrekt de Afdeling dat de voorwaarden voor herbegrenzing zoals neergelegd in artikel 5.4 geen strijd opleveren met het beschermingsregime dat artikel 2.10.4, eerste lid, van het Barro vereist bij een in een provinciale verordening mogelijk gemaakte herbegrenzing.
Het betoog faalt.
Strijd van het herbegrenzingsbesluit met de Verordening
Artikel 5.3 van de Verordening
7. NML en BMF betogen dat het herbegrenzingsbesluit niet voldoet aan de in artikel 5.3 van de Verordening gestelde eisen.
7.1. Artikel 5.3 van de Verordening gaat over herbegrenzing van het NNB met toepassing van het "nee-tenzij principe". Het college van gedeputeerde staten heeft voor de herbegrenzing van het NNB toepassing gegeven aan de saldobenadering van artikel 5.4 en niet aan het "nee-tenzij principe" als geregeld in artikel 5.3. Het betoog faalt daarom.
Artikel 5.4 van de Verordening
8. NML en BMF betogen dat de herbegrenzing van het NNB met behulp van de saldobenadering in strijd is met artikel 5.4 van de Verordening, omdat de met het plan mogelijk gemaakte ontwikkelingen per saldo niet leiden tot een verbetering van de kwaliteit en of kwantiteit van het NNB.
Zij voeren aan dat als gevolg van het plan tenminste 11,61 hectare aaneengesloten NNB-gebied verdwijnt dat wordt gecompenseerd door het bestemmen tot natuur van 6 versnipperde percelen in Alphen-Chaam en Baarle-Nassau. Een deel van de compensatiepercelen grenst gedeeltelijk aan landbouwgrond en kan volgens hen daarom niet dienen ter compensatie. Ook wordt volgens hen ten onrechte het dennenbos dat als gevolg van de uitbreiding van de camping uit het NNB verdwijnt, gecompenseerd met andere natuurbeheertypen.
Ook betogen NML en BMF dat enkele stroken groen tussen de huidige camping en de beoogde uitbreiding en tussen de huidige camping en de villawijk ’t Zand ten onrechte deel blijven uitmaken van het NNB, omdat aan die gronden in het plan de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie" is toegekend. Volgens hen kunnen die gronden daarom niet functioneren als NNB.
Verder betogen NML en BMF onder verwijzing naar het RHeia-rapport dat het uitgevoerde flora- en faunaonderzoek, namelijk het "Flora- en faunaonderzoek uitbreiding camping ’t Zand" van april 2011 door BRO (hierna: flora- en faunaonderzoek) en de "Actualisatie flora en fauna uitbreiding camping ’t Zand" van 19 februari 2015 door BRO (hierna: actualisatie flora- en faunaonderzoek) onvoldoende zijn, waardoor natuurwaarden van de compensatiepercelen en de natuurwaarden die als gevolg van de uitbreiding van de camping verloren gaan onjuist beoordeeld zijn.
8.1. De Afdeling heeft onder 22 van haar uitspraak van 20 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1060 overwogen dat een besluit van het college van gedeputeerde staten tot wijziging van de begrenzing van de ecologische hoofdstructuur op grond van de Verordening een algemeen verbindend voorschrift is. De benaming "ecologische hoofdstructuur" is inmiddels gewijzigd in "Natuur Netwerk Brabant". Ook een besluit van het college van gedeputeerde staten tot wijziging van de begrenzing van het NNB is een algemeen verbindend voorschrift.
De Afdeling zal hierna aan de hand van de beroepsgronden van NML en BMF beoordelen of het herbegrenzingsbesluit in strijd is met de door NML en BMF genoemde voorschriften uit de Verordening.
Zoals de Afdeling heeft overwogen in overweging 22 van haar uitspraak van 20 april 2016 kan het besluit van de raad tot vaststelling van het plan als zodanig niet aan artikel 5.7 van de Verordening worden getoetst. Datzelfde geldt voor artikel 5.4, dat betrekking heeft op besluiten van het college van gedeputeerde staten tot herbegrenzing van het NNB.
Indien de Afdeling echter naar aanleiding van de beroepsgronden tot het oordeel komt dat het herbegrenzingsbesluit in strijd is met de voorschriften uit de Verordening, betekent dit dat de raad bij de vaststelling van het plan niet van het herbegrenzingsbesluit had mogen uitgaan en dat het plan daardoor in strijd is met artikel 5.1 van de Verordening, dat wel rechtstreeks verplichtingen over het NNB oplegt aan de planwetgever.
8.2. Het bestemmingsplan voorziet in een uitbreiding van de camping met 12,6 hectare, waarbij uitbreiding plaatsvindt aan de zuidwest- en noordkant van de huidige camping. Van de gronden waarop de uitbreiding in het plan is voorzien was 10,45 hectare vóór het nemen van het herbegrenzingsbesluit aangewezen als NNB. Een derde deel van deze 10,45 hectare binnen het uitbreidingsgebied van de camping blijft NNB. Twee-derde deel, dat wil zeggen een oppervlakte van 6,97 hectare, maakt niet langer onderdeel uit van het NNB en zal worden gebruikt voor de uitbreiding van de camping. Dit gedeelte is nu bos. In het Natuurcompensatieplan van 19 april 2011, dat als bijlage bij de regels is gevoegd, staat dat dit bos te beschouwen is als een biotoop met een ontwikkelingstijd van 25 tot 100 jaar, waardoor er een toeslag geldt van twee-derde deel van de oppervlakte die er aan bos verdwijnt. Daarom wordt bij de te compenseren 6,97 hectare, een toeslag van 4,64 hectare opgeteld die bij de toepassing van de saldobenadering moet worden meegenomen. Daarmee is de te compenseren oppervlakte minimaal 11,61 hectare.
Het betoog van NML en BMF dat als gevolg van het plan 11,61 hectare aaneengesloten NNB verdwijnt, mist dus feitelijke grondslag.
8.3. In paragraaf 2.2 van het Natuurcompensatieplan zijn de natuurwaarden beschreven die in de huidige situatie voorkomen in het plangebied en die als gevolg van de uitbreiding van het plan deels verloren zullen gaan. In paragraaf 2.3.3 van de plantoelichting en in het Natuurbeheerplan Compensatieopgave ’t Zand van 15 december 2016, gelezen in samenhang met het Natuurcompensatieplan, is toegelicht op welke wijze de uit het NNB verwijderde gronden worden gecompenseerd. De zes percelen waarmee met toepassing van de saldobenadering het verlies wordt gecompenseerd, zijn in het Natuurbeheerplan beschreven. Het gaat om het perceel Zwartlaag, sectie K40 te Chaam, het perceel sectie Q449 en het perceel sectie Q500 te Baarle-Nassau, het perceel sectie N753 en het perceel sectie N754 te Baarle-Nassau en het perceel Alphen en Riel sectie A1322 te Alphen.
In de plantoelichting staat dat het perceel Zwartlaag, sectie K40, te Chaam ligt op de overgang van de oudere akkers en weilanden naar het gebied Zwart Laag. Het gebied Zwart Laag is in de huidige situatie een onderbreking in het rondom gelegen natuurgebied en vormt een obstakel voor een goed functionerend ecologisch systeem. Door in het gebied Zwart Laag natuur te ontwikkelen wordt dit gat opgevuld en ontstaat er een aaneengesloten natuurgebied van meer dan 100 hectare, dat ecologisch interessanter voor het NNB is dan het terrein waarop de uitbreiding van de camping plaatsvindt. De oppervlakte van het NNB neemt door natuur te compenseren in de gemeenten Alphen-Chaam en Baarle-Nassau toe, aldus de plantoelichting.
In het Natuurbeheerplan staat dat bij de keuze voor de compensatiepercelen, percelen zijn geselecteerd die binnen het NNB liggen of er aan grenzen. Op de percelen die al binnen het NNB lagen, was nog geen natuur gerealiseerd. Deze compensatie maakt het mogelijk dat op percelen die behoren tot al bestaand NNB-gebied daadwerkelijk natuur wordt gerealiseerd. De ontwikkeling van deze percelen vormt op deze manier een versterking van bestaande bos- en natuurgebieden, zo staat in het Natuurbeheerplan. Met deze onderbouwing is in beginsel aannemelijk dat de compensatie een waardevolle toevoeging aan het NNB is, tenzij dat met de beroepsgronden voldoende in twijfel wordt getrokken. NML en BMF hebben met de door hen gestelde omstandigheden dat de compensatiepercelen verspreid liggen en gedeeltelijk grenzen aan landbouwgronden niet voldoende in twijfel getrokken dat de conclusie in het Natuurbeheerplan dat de ontwikkeling van die percelen de bestaande bos- en natuurgebieden versterken, onjuist is.
Over het betoog van NML en BMF dat de genomen compensatiemaatregelen onvoldoende zijn omdat er met de compensatie geen dennenbos terugkeert, terwijl er wel dennenbos verdwijnt als gevolg van de uitbreiding van de camping, overweegt de Afdeling als volgt. Artikel 5.4 en artikel 5.7 van de Verordening vereisen niet dat het natuurtype dat verdwijnt ook in dezelfde vorm moet terugkeren. Dat er dennenbos verdwijnt en de compensatie niet bestaat uit dennenbos, is naar oordeel van de Afdeling onvoldoende om te concluderen dat de compensatiemaatregelen niet leiden tot verbetering van de kwaliteit of kwantiteit van het NNB als geheel. Daarbij acht de Afdeling van belang dat in het Natuurcompensatieplan staat dat het dennenbos dat verdwijnt een soortenarme variant van het Zomereiken-Berkenbos is, het natuurlijke bostype op de aanwezige zandbodem, met een matig ontwikkelde struiklaag en een van nature soortenarme kruidlaag en dat de raad ter zitting heeft gesteld dat dennenbos minder natuurwaarde heeft dan de natuur die met de compensatie wordt toegevoegd.
Waar NML en BMF onder verwijzing naar het RHeia-rapport betogen dat het flora- en faunaonderzoek en de actualisatie flora- en faunaonderzoek onvoldoende zijn overweegt de Afdeling als volgt. De natuurwaarden van de gronden die bij de herbegrenzing uit het NNB zijn gehaald en de gronden die daaraan zijn toegevoegd zijn onderzocht in het Natuurcompensatieplan en in het Natuurbeheerplan en niet in het flora- en faunaonderzoek. Wat NML en BMF hebben aangevoerd, geeft geen grond voor het oordeel dat die beoordeling onjuist is.
Over het betoog van NML en BMF dat enkele stroken groen tussen de huidige camping en de beoogde uitbreiding en tussen de huidige camping en de villawijk ’t Zand ten onrechte deel blijven uitmaken van het NNB, omdat aan die gronden in het plan de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie" is toegekend, overweegt de Afdeling als volgt. Aan deze gronden zijn onder meer de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie" en de functieaanduiding "bos" toegekend, waarmee deze gronden ingevolge artikel 7, lid 7.1, aanhef en onder c, van de planregels zijn bestemd voor bos en instandhouding van de EHS (nu: het NNB). In paragraaf 4.3 van het Natuurcompensatieplan staat dat in het plangebied geen biotopen aanwezig zijn die als gevolg van de geplande ontwikkeling versnipperd komen te liggen tussen intensief te gebruiken functies. In het Natuurcompensatieplan staat ook dat versnippering van het NNB niet aan de orde is. NML en BMF hebben de desbetreffende conclusies uit het Natuurcompensatieplan niet gemotiveerd weersproken. Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat de stroken niet langer kunnen functioneren als NNB.
Het college van gedeputeerde staten heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat verwezenlijking van de in het plan voorziene camping in combinatie met de in het plan voorziene natuurontwikkeling op de zes compensatiepercelen leidt tot een verbetering van de kwaliteit of kwantiteit van het NNB als geheel.
Het betoog faalt.
9. NML en BMF betogen ook dat het bestemmingsplan in strijd met artikel 5.4 van de Verordening ten onrechte niet is opgenomen in een provinciale of gemeentelijke structuurvisie.
9.1. Artikel 5.4, derde lid, van de Verordening bevat de voorwaarde dat een verzoek om de wijziging van de begrenzing van het NNB vergezeld gaat van een bestemmingsplan waarin een ruimtelijke visie is opgenomen op een gebied waarvan een wezenlijk deel behoort tot het NNB en waarbij ruimtelijke ontwikkelingen in samenhang worden bezien om een grotere kwaliteitswinst voor meerdere ruimtelijke functies, waaronder de natuur, te bereiken. Anders dan NML en BMF betogen, vereist artikel 5.4 dus niet dat aan het bestemmingsplan een provinciale of gemeentelijke structuurvisie ten grondslag wordt gelegd. In de toelichting bij de Verordening staat weliswaar dat een ruimtelijke visie kan bestaan uit een provinciale of gemeentelijke structuurvisie, maar dit betekent niet dat artikel 5.4 eist dat de ruimtelijke visie bestaat uit een provinciale of gemeentelijke structuurvisie.
Zoals onder 8.3 is overwogen, zijn de bestaande natuurwaarden in het plangebied die als gevolg van de uitbreiding van de camping verloren gaan beschreven in het Natuurcompensatieplan en is in de plantoelichting en het Natuurbeheerplan, gelezen in samenhang met het Natuurcompensatieplan, toegelicht op welke wijze de inbreuk op het NNB wordt gecompenseerd.
Gelet hierop is voorzien in een ruimtelijke visie waarin de beoogde ontwikkelingen in samenhang zijn bezien.
Het betoog faalt.
10. Voorts voeren NML en BMF aan dat in strijd met artikel 5.7, vierde lid, van de Verordening ten onrechte geen concrete termijn voor de uitvoering van de compensatiemaatregelen is opgenomen.
10.1. Ingevolge artikel 5.7, vierde lid, van de Verordening bevat een toelichting bij een bestemmingsplan een verantwoording over de termijn van uitvoering van de compensatie.
In de plantoelichting staat dat in de overeenkomst natuurcompensatie van 20 december 2016 die is gesloten tussen de initiatiefnemer en de gemeente is opgenomen dat binnen één jaar na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan, de natuurcompensatie conform het Natuurbeheerplan moet worden gerealiseerd. Naar het oordeel van de Afdeling is hiermee voldaan aan het in artikel 5.7, vierde lid, genoemde vereiste.
Het betoog faalt.
11. Gelet op het vorenstaande is het herbegrenzingsbesluit niet in strijd met de artikelen 5.4 en 5.7 van de Verordening genomen. De raad mocht dat besluit daarom ten grondslag leggen aan zijn besluit tot vaststelling van het plan.
Het betoog faalt.
Artikel 5.1, zesde lid, van de Verordening
12. NML en BMF betogen dat de raad in strijd met artikel 5.1, zesde lid, van de Verordening niet heeft beoordeeld of het plan gelet op externe werking leidt tot aantasting van de ecologische waarden en kenmerken van het NNB. In dit verband voeren zij aan dat de in het plan mogelijk gemaakte uitbreiding van de camping mogelijk in de onmiddellijke nabijheid van het NNB is voorzien en die uitbreiding negatieve effecten op het nabijgelegen NNB zal hebben.
12.1. In paragraaf 4.2 van het Natuurcompensatieplan is verstoring van het NNB als gevolg van uitbreiding van de camping onderzocht. Hierin staat dat verstoring kan worden onderverdeeld in verstoring op natuurwaarden door verlichting, geluidsverstoring en verstoring, al dan niet optisch, van dieren door menselijke activiteiten. In het Natuurcompensatieplan wordt geconcludeerd dat door het opnemen van mitigerende maatregelen in het beeldkwaliteitplan verstorende effecten zo worden beperkt, dat compensatie voor verstoring niet nodig is.
NML en BMF hebben de conclusies van het Natuurcompensatieplan niet gemotiveerd weersproken. Het plan is daarom niet in strijd met artikel 5.1, zesde lid, van de Verordening vastgesteld.
Het betoog faalt.
Voorwaardelijke verplichting
13. NML en BMF betogen dat de in artikel 7, lid 7.4, onder 7.4.3, van de planregels opgenomen voorwaardelijke verplichting onvoldoende verzekert dat de natuurcompensatie wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden, omdat het gebruik van de 350 standplaatsen die het bestemmingsplan mogelijk maakt daaraan niet gekoppeld is.
13.1. Op grond van artikel 7, lid 7.4, onder 7.4.3, van de planregels is het gebruik van de centrale voorzieningen en het parkeerterrein alleen toegestaan als het natuurcompensatieplan zoals beschreven in Bijlage 2 van de regels is gerealiseerd en daarna in stand wordt gehouden. Deze bijlage 2 is het hiervoor besproken Natuurcompensatieplan waarin alle gronden waar natuurcompensatie plaatsvindt zijn opgenomen.
De raad heeft ter zitting toegelicht dat hij de koppeling van de voorwaardelijke verplichting aan het gebruik van de centrale voorziening en het parkeerterrein voldoende acht om de realisatie en instandhouding van de compensatie zoals opgenomen in het Natuurcompensatieplan te verzekeren.
Camping ’t Zand heeft ter zitting toegelicht dat de uitbreiding van de camping zonder realisatie van de centrale voorzieningen en het parkeerterrein onrealistisch is en dat nu al behoefte is aan de centrale voorzieningen, omdat de bestaande centrale voorzieningen ontoereikend zijn. NML en BMF hebben dit niet gemotiveerd weersproken.
De raad heeft zich daarom in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de opgenomen voorwaardelijke verplichting de realisatie en instandhouding van de natuurcompensatie zoals opgenomen in het Natuurcompensatieplan voldoende verzekert.
Het betoog faalt.
Groenblauwe mantel
14. NML en BMF betogen dat het plan er niet aan in de weg staat dat het campingbedrijf in de toekomst kan worden opgesplitst in twee bedrijven met verschillende eigenaren. Dat zou dan leiden tot nieuwvestiging van een camping in de groenblauwe mantel.
14.1. De Afdeling begrijpt het betoog van NML en BMF zo dat het plan in strijd met artikel 6.10, tweede lid, gelezen in verbinding met het eerste lid, aanhef en onder e, van de Verordening is vastgesteld.
14.2. In de toelichting bij artikel 6.10 staat dat de Verordening er niet aan in de weg staat dat op een perceel verscheidene bedrijven gevestigd zijn, bijvoorbeeld in een bedrijfsverzamelgebouw of verscheidene (kleinschalige) functies, bijvoorbeeld een recreatiebedrijf en een zorgfunctie. Het is echter niet mogelijk en gewenst dat voor ieder van de bedrijven of functies een aparte bestemming met een apart bestemmingsvlak wordt vastgesteld. De Afdeling stelt vast dat het bestemmingsplan voorziet in de uitbreiding van de bestaande camping ’t Zand. De raad is niet gehouden rekening te houden met toekomstige onzekere gebeurtenissen. Het plan voorziet niet in afzonderlijke bestemmingen ten behoeve van verscheidene bedrijven of functies. Het plan is daarom niet in strijd met artikel 6.10, tweede lid, gelezen in verbinding met het eerste lid, aanhef en onder e, van de Verordening vastgesteld.
Het betoog faalt.
Toegangsweg
15. NML en BMF betogen dat het plan ten onrechte voorziet in een tweede toegangsweg naar de camping en de in het plan mogelijk gemaakte centrale voorzieningen. Volgens hen bestaat daarvoor geen noodzaak. Bovendien leidt verwezenlijking van deze in het plan mogelijk gemaakte toegangsweg tot aantasting van de ter plaatse aanwezige aardkundige waarden en is het plan in strijd met artikel 21 van de Verordening vastgesteld. Omdat geen alternatief tracé voor de aanleg van deze weg mogelijk is, had de raad volgens NML en BMF van het mogelijk maken van die weg af moeten zien.
15.1. Aan de gronden ten oosten van recreatieplas Het Zand, met de bestemmingen "Groen - Landschapselement" en "Bos" is de aanduiding ‘specifieke vorm van bos - zoekzone weg’ toegekend. Die gronden zijn ingevolge artikel 3, lid 3.1, onder d en g, en artikel 4, lid 4.1, onder e en h, van de planregels onder meer bestemd voor een weg en behoud, herstel en of ontwikkeling van de landschaps- en natuurwaarden, waaronder cultuurhistorische, aardkundige en archeologische waarden.
Aan de gronden waaraan de aanduiding "specifieke vorm van bos - zoekzone weg" is toegekend, is op de Aardkundig Waardevolle Gebiedenkaart Noord-Brabant de aanduiding "aardkundig waardevol" toegekend
Ingevolge artikel 21, eerste lid, van de Verordening geldt ter plaatse van die aanduiding dat een bestemmingsplan
a. mede is gericht op behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de aardkundige waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden;
b. regels stelt ter bescherming van de aardkundige waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden.
15.2. De Afdeling overweegt dat, gelet op artikel 3, lid 3.3.1, gelezen in verbinding met lid 3.3.3 en artikel 4, lid 4.3.1, gelezen in verbinding met 4.3.3, van de planregels, het plan is gericht op behoud, herstel en de duurzame ontwikkeling van de aardkundige waarden en kenmerken van het gebied. De door NML en BMF gestelde omstandigheid dat de in het plan voorziene weg mogelijk wordt gemaakt op gronden waaraan op de Aardkundig Waardevolle Gebiedenkaart Noord-Brabant de aanduiding "aardkundig waardevol" is toegekend biedt geen grond voor het oordeel dat aanleg van de weg leidt tot onaanvaardbare aantasting van de aardkundige waarden.
In dat verband overweegt de Afdeling dat de gronden waaraan de aanduiding "specifieke vorm van bos - zoekzone weg" is toegekend tegen de meest westelijke grens liggen in het gebied Alphense bergen, dat als aardkundig waardevol is aangemerkt. De waarden van het aardkundig gebied zijn beschreven in de digitale atlas van de provincie Noord-Brabant. Daarin staat dat het een relatief klein bos- en heidegebied is, grotendeel bestaande uit lage landduinen, met in het oosten een stuifzandwal/rug en aan de randen geringe oppervlakten lager gelegen en minder reliëfrijk dekzandlandschap. Verder staat als belangrijkste aardkundig verschijnsel vermeld een markante, langgerekte tot 6 meter hoge stuifzandwal, homogeen en vrij gaaf landduin- en stuifduingebied met vooral in het oosten een erg duidelijk contrast tussen een hoge stuifzandwal en het voorliggende dekzandlandschap, als gevolg van post-middeleeuwse door de mens veroorzaakte verstuivingen. Als te beschermen aardkundige waarden zijn vermeld de stuifzandwal langs de oostgrens van het gebied, het open stuifzandgebiedje bij de Zandberg, de landduinen en stuifduinen met tussenliggende laagten en de strook dekzandlandschap direct grenzend aan de oostzijde van de stuifzandwal vanwege het grote contrast door het geringe reliëf van het dekzand. In verband hiermee staan in de digitale atlas de volgende aanwijzingen voor beschermregels in bestemmingsplannen. Reliëfverschillen samenhangend met bovengenoemde verschijnselen mogen niet worden ver- of afgegraven of anderszins aangetast. De Eikenhoutwal op de stuifzandwal mag niet worden aangetast. Er is geen verdere uitbreiding toegestaan van bestaande bebouwing en recreatieinfrastructuur. Er is geen zichtbelemmerende bebouwing toegestaan op de in het aardkundig waardevolle gebied gelegen strook dekzandlandschap ten oosten van de stuifzandwal. Er is geen zandwinning toegestaan en intensieve recreatie mag niet leiden tot zandverstuiving/erosie.
De Afdeling stelt vast dat de stuifzandwal zich niet bevindt ter plaatse van de gronden met de aanduiding "specifieke vorm van bos - zoekzone weg" maar op een afstand van ongeveer 400 meter ten oosten daarvan ligt. Ook de andere te beschermen aardkundige waarden bevinden zich op aanzienlijke afstand van de gronden met de aanduiding "specifieke vorm van bos - zoekzone weg". Verwezenlijking van de weg zal daarom ook niet leiden tot ver- of afgraven van reliëfverschillen die samenhangen met de in de digitale atlas vermelde te beschermen waarden. Ook zijn in de atlas voor die gronden in verband met te beschermen aardkundige waarden geen aanwijzingen voor beschermregels in bestemmingsplannen opgenomen. De Afdeling stelt voorts vast dat verwezenlijking van het plan ertoe leidt dat de nu bestaande parkeerplaatsen P1 en P2 en de toegangsweg daarnaartoe, die alle in het aardkundig waardevol gebied liggen, komen te vervallen. De nieuwe parkeerplaats ten oosten van de centrale voorzieningen ligt buiten het aardkundig waardevol gebied, terwijl de in het plan voorziene weg tegen de meest westelijke grens van dat gebied ligt. Onder deze omstandigheden heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet leidt tot onaanvaardbare aantasting van de kenmerkende waarden waarvoor het aardkundig waardevol gebied is aangewezen.
Het betoog faalt.
Aantasting landschap
16. NML en BMF betogen dat in het plan op de gronden met de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie" ten onrechte is voorzien in een bouwvlak van 60 bij 60 meter met een bouwhoogte van 12 meter voor centrale voorzieningen en in een parkeerterrein ten oosten van dat bouwvlak. Volgens hen leiden de daarmee mogelijk gemaakte bebouwing en het parkeerterrein tot aantasting van het landschap.
16.1. Aan de gronden ten zuiden van de recreatieplas met de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie" en de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - centrale voorzieningen" is een bouwvlak toegekend van 3.600 m2. Ingevolge artikel 7, lid 7.2.2, van de planregels mogen centrale voorzieningen worden gebouwd binnen het bouwvlak. Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd en de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 12 meter. Aan de gronden ten zuiden van de recreatieplas met de aanduiding "Recreatie - Verblijfsrecreatie" is de aanduiding "parkeerterrein" toegekend. Deze gronden zijn bestemd voor een parkeerterrein.
De gronden waaraan in het plan het bouwvlak is toegekend liggen in een bosgebied. Niet in geschil is dat de op het bouwvlak met het plan mogelijk gemaakte bebouwing vanaf de recreatieplas zichtbaar zal zijn. Gelet op het bestaande bos, zal de bebouwing omgeven worden door bomen die hoger zijn dan die bebouwing. De gronden waaraan de aanduiding "parkeerterrein" is toegekend liggen op een afstand van ongeveer 25 meter van de oever van de recreatieplas. De raad heeft uiteengezet dat ter plaatse een groene zone met wandel- en parkeervoorzieningen zal worden verwezenlijkt. Het plan maakt dat mogelijk. Anders dan waarvan NML en BMF uitgaan zal het parkeerterrein daarom niet direct vanaf de recreatieplas zichtbaar zijn.
Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de in het plan mogelijk gemaakte bebouwing en parkeerterrein niet tot onaanvaardbare aantasting van het landschap leiden.
Het betoog faalt.
Beperking gebruik van parkeerplaatsen
17. NML stelt dat de raad ten onrechte niet in de planregels heeft vastgelegd dat het voorziene parkeerterrein ten oosten van het bouwvlak voor centrale voorzieningen uitsluitend gebruikt mag worden door verblijfsgasten en niet door daggasten, terwijl hij dat wel heeft beoogd.
17.1. Anders dan waarvan NML uitgaat heeft de raad niet beoogd te regelen dat dat parkeerterrein alleen door verblijfsgasten mag worden gebruikt. Daarom bestaat geen grond voor het oordeel dat de raad op dit punt niet heeft geregeld wat hij heeft beoogd.
Het betoog faalt.
Conclusie
18. Gelet op het voorgaande zijn de beroepen ongegrond.
19. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, voorzitter, en mr. D.A.C. Slump en mr. D.A. Verburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. C. Taal, griffier.
w.g. Helder w.g. Taal
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 november 2018
325-865. BIJLAGE 1
Artikel 2.10.4. (beschermingsregime)
1 Bij provinciale verordening worden regels gesteld die bewerkstelligen dat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een gebied behorende tot het natuurnetwerk Nederland en een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan wordt afgeweken geen activiteiten mogelijk maken ten opzichte van het ten tijde van inwerkingtreding van de verordening geldende bestemmingsplan, die per saldo leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, of tot een significante vermindering van de oppervlakte van die gebieden, of van de samenhang tussen die gebieden, tenzij:
a. er sprake is van een groot openbaar belang,
b. er geen reële alternatieven zijn, en
c. de negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden, oppervlakte en samenhang worden beperkt en de overblijvende effecten gelijkwaardig worden gecompenseerd.
2 De regels, bedoeld in het eerste lid, kunnen tevens betrekking hebben op omgevingsvergunningen waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 2°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan wordt afgeweken.
3 Ten aanzien van bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 2° of 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan wordt afgeweken die ten opzichte van het ten tijde van inwerkingtreding van de verordening geldende bestemmingsplan nieuwe bebouwing of terreinverharding binnen omheinde militaire terreinen mogelijk maken, stelt de verordening uitsluitend de voorwaarde, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c.
Artikel 2.10.5. (wijziging van begrenzing)
De begrenzing, bedoeld in artikel 2.10.2, eerste lid, kan bij provinciale verordening worden gewijzigd:
a. ten behoeve van een verbetering van de samenhang of een betere planologische inpassing van het natuurnetwerk Nederland, voor zover:
1°. de wezenlijke kenmerken en waarden van het natuurnetwerk Nederland worden behouden, en 2°. de oppervlakte van het natuurnetwerk Nederland ten minste gelijk blijft;
b. ten behoeve van een kleinschalige ontwikkeling, voor zover:
1°. de aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden en de samenhang van het natuurnetwerk Nederland beperkt is,
2°. de ontwikkeling per saldo gepaard gaat met een versterking van de wezenlijke kenmerken en waarden van het natuurnetwerk Nederland, of een vergroting van de oppervlakte van het natuurnetwerk Nederland, en
3°. de oppervlakte van het natuurnetwerk Nederland ten minste gelijk blijft;
c. ten behoeve van de toepassing van de krachtens artikel 2.10.4, eerste lid, gestelde regels. BIJLAGE II
Verordening ruimte 2014
Artikel 3.1
[…]
2. Het principe van zorgvuldig ruimtegebruik als bedoeld in het eerste lid houdt in ieder geval in dat:
a. een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied gebruik maakt van een bestaand bouwperceel, tenzij in deze verordening uitdrukkelijk anders is bepaald;
[…]
Artikel 5.1 Bescherming Natuur Netwerk Brabant
1. Een bestemmingsplan gelegen in het Natuur Netwerk Brabant:
a. strekt tot het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden;
b. stelt regels ter bescherming van de ecologische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden en houdt daarbij rekening met de overige aanwezige waarden en kenmerken, waaronder de cultuurhistorische waarden en kenmerken;
c. bepaalt dat zolang het Natuur Netwerk Brabant niet is gerealiseerd, de bestaande bebouwing en de bestaande planologische gebruiksactiviteit zijn toegelaten.
2. Als ecologische waarden en kenmerken als bedoeld in het eerste lid gelden de natuurbeheertypen zoals vastgelegd op de beheertypenkaart en de ambitiekaart van het natuurbeheerplan.
3. In afwijking van artikel 3.1, tweede lid onder a (verbod nieuwvestiging), kan een bestemmingsplan bepalen dat het oprichten van kleinschalige bebouwing en bouwwerken ten behoeve van de natuurbestemming als bedoeld in het eerste lid, onder a en b, of het recreatieve medegebruik daarvan, zijn toegestaan, mits dit geen aantasting geeft van de ecologische waarden en kenmerken van het Natuur Netwerk Brabant.
4. Artikel 3.3, tweede lid (nieuwvestiging), is niet van toepassing.
5. In afwijking van het eerste lid, onder c, stelt de gemeenteraad binnen negen maanden een bestemmingsplan vast waarbij een natuurbestemming wordt aangewezen als de inrichting en het beheer voor natuurdoeleinden zijn verzekerd op grond van een verplichting van Gedeputeerde Staten of van een waterschapsbestuur.
6. Een bestemmingsplan dat is gelegen buiten het Natuur Netwerk Brabant en leidt tot een aantasting van de ecologische waarden en kenmerken van het Natuur Netwerk Brabant door verstoring anders dan door de verspreiding van stoffen in lucht of water, strekt ertoe dat de negatieve effecten waar mogelijk worden beperkt en de overblijvende, negatieve effecten worden gecompenseerd overeenkomstig artikel 5.6 (compensatieregels).
5.3 Wijziging van de begrenzing op verzoek met toepassing nee-tenzij principe
1. Gedeputeerde Staten kunnen de begrenzing van het Natuur Netwerk Brabant op verzoek van de gemeente wijzigen in geval van een ruimtelijke ontwikkeling met toepassing van het nee-tenzij principe.
2. Een verzoek om herbegrenzing, als bedoeld in het eerste lid, gaat vergezeld van een bestemmingsplan waaruit blijkt dat:
a. er sprake is van een groot openbaar belang;
b. er voor de ontwikkeling geen alternatieve locaties voorhanden zijn buiten het Natuur Netwerk Brabant;
c. er geen andere oplossingen voorhanden zijn waardoor de aantasting van ecologische hoofdstructuur wordt voorkomen;
d. de negatieve effecten waar mogelijk worden beperkt en de overblijvende, negatieve effecten worden gecompenseerd, waarbij wordt voldaan aan de regels inzake het compenseren als bedoeld in artikel 5.6 (compensatieregels).
3. In afwijking van het bepaalde in het tweede lid is bij ruimtelijke ontwikkelingen binnen een omheind militair terrein alleen het tweede lid, onder d, van toepassing.
4. Aan het onderzoek naar alternatieve locaties bedoeld in het tweede lid, onder b, liggen de volgende uitgangspunten ten grondslag:
a. gezocht wordt naar alternatieve locaties binnen de gemeente en in omliggende gemeenten;
b. een alternatieve locatie moet overwegend dezelfde functie kunnen vervullen;
c. tijdverlies en meerkosten ten gevolge van de ontwikkeling van een alternatieve locatie zijn op zichzelf geen reden om dat alternatief af te wijzen.
5. Artikel 3.2 (kwaliteitsverbetering van het landschap) is niet van toepassing op een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid.
6. Op een verzoek als bedoeld in het eerste lid is artikel 36.5 (procedure grenswijziging op verzoek) van toepassing.
Artikel 5.4 Wijziging van de begrenzing op verzoek met toepassing van de saldobenadering
1. Gedeputeerde Staten kunnen de begrenzing van het Natuur Netwerk Brabant op verzoek van de gemeente wijzigen in geval van een ruimtelijke ontwikkeling door toepassing van de saldobenadering.
2. Onder de saldobenadering bedoeld in het eerste lid wordt verstaan een combinatie van onderling samenhangende plannen, projecten of handelingen waarvan één of enkele afzonderlijk een negatief effect hebben op het Natuur Netwerk Brabant, maar waarvan de gecombineerde uitvoering leidt tot een verbetering van de kwaliteit of kwantiteit van het Natuur Netwerk Brabant als geheel.
3. Een verzoek om wijziging van de begrenzing, als bedoeld in het eerste lid, gaat vergezeld van een bestemmingsplan waarin een ruimtelijke visie is opgenomen op een gebied waarvan een wezenlijk deel behoort tot het Natuur Netwerk Brabant en waarbij ruimtelijke ontwikkelingen in samenhang worden bezien om een grotere kwaliteitswinst voor meerdere ruimtelijke functies, waaronder de natuur, te bereiken.
4. Een ruimtelijke visie op een gebied als bedoeld in het derde lid beschrijft in ieder geval:
a. de omvang van het gebied waarop de ruimtelijke visie betrekking heeft;
b. de doelen van de ruimtelijke visie, in het bijzonder wat betreft de verbetering van de kwaliteit en kwantiteit van het Natuur Netwerk Brabant waardoor een beter functionerende Natuur Netwerk Brabant ontstaat;
c. op welke wijze wordt voldaan aan de regels inzake het compenseren van verlies van ecologische waarden en kenmerken, bedoeld in artikel 5.6 (compensatieregels);
d. op welke wijze de uitvoering van de ruimtelijke visie is verzekerd.
5. Artikel 3.2 (kwaliteitsverbetering van het landschap) is niet van toepassing op een bestemmingsplan als bedoeld in het derde lid.
6. Op een verzoek als bedoeld in het eerste lid is artikel 36.5 (procedure grenswijziging op verzoek) van toepassing.
Artikel 5.6 Compensatie
1. De op grond van de verordening verplichte compensatie vindt, naar keuze, plaats door:
a. fysieke compensatie, overeenkomstig artikel 5.7;
b. financiële compensatie, overeenkomstig artikel 5.8.
2. De omvang van de compensatie wordt bepaald door de omvang van het vernietigde of verstoorde areaal en de ontwikkeltijd van de aangetaste natuur, conform de volgende indeling:
a. natuur met een ontwikkeltijd van 5 jaar of minder: geen toeslag;
b. tussen 5 en 25 jaar te ontwikkelen natuur: toeslag van 1/3 in oppervlak;
c. tussen 25 en 100 jaar te ontwikkelen natuur: toeslag van 2/3 in oppervlak;
d. bij een ontwikkelingsduur van meer dan 100 jaar: de toeslag in oppervlak is maatwerk;
e. bij verstoring van natuur: maatwerk.
Artikel 5.7 Aanvullende regels voor fysieke compensatie
1. De fysieke compensatie vindt plaats in:
a. de niet gerealiseerde delen van het Natuur Netwerk Brabant;
b. de niet gerealiseerde ecologische verbindingszones.
2. In afwijking van het eerste lid kan fysieke compensatie ook plaatsvinden in, aansluitend op of nabij het aangetaste gebied indien een wijziging van de begrenzing plaatsvindt met toepassing van de saldobenadering als bedoeld in artikel 5.4.
3. Een bestemmingsplan als bedoeld in de artikel 5.1, zesde lid, artikel 5.3, tweede lid, artikel 5.4, tweede lid en artikel 5.5, tweede lid, borgt de uitvoering van de compensatie;
4. De toelichting bij een bestemmingsplan als bedoeld in het derde lid bevat een verantwoording over:
a. de omvang van het netto verlies aan ecologische waarden en kenmerken en op welke locatie dat optreedt;
b. de locatie waar en de wijze waarop het netto verlies, genoemd onder a, wordt gecompenseerd;
c. de kwaliteit en kwantiteit van de compensatie;
d. de termijn van uitvoering;
e. de inhoud en realisatie van de voorgenomen mitigerende en compenserende maatregelen;
f. het reguliere- en ontwikkelingsbeheer.
5. De uitvoering van de fysieke compensatie wordt binnen drie jaar na onherroepelijk worden van het bestemmingsplan als bedoeld in het derde lid afgerond.
6. In aanvulling op het vijfde lid, wordt indien sprake is van een aantasting van bedreigde soorten of hun leefgebied, de uitvoering van de compensatie in ieder geval afgerond op het moment dat de aantasting daadwerkelijk start.
7. In afwijking van het vijfde lid, kan indien er sprake is van een omvangrijke en zware compensatieverplichting, de uitvoering van de compensatie een termijn van maximaal tien jaar bedragen, gerekend vanaf het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan.
Artikel 6.10
1. Een bestemmingsplan dat is gelegen in de groenblauwe mantel kan voorzien in een vestiging van een niet-agrarische functie, anders dan bepaald in de artikelen 6.7 tot en met artikel 6.9 mits:
a. de totale omvang van het bouwperceel van de beoogde ontwikkeling ten hoogste 5.000 m2 bedraagt;
b. de ontwikkeling onder toepassing van artikel 6.1, eerste lid (bescherming groenblauwe mantel), gepaard gaat met een positieve bijdrage aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken;
c. is verzekerd dat overtollige bebouwing wordt gesloopt;
d. de beoogde ontwikkeling niet leidt tot een bedrijf, behorend tot de milieucategorie 3 of hoger;
e. de beoogde ontwikkeling niet leidt tot twee of meer zelfstandige bedrijven;
f. de beoogde ontwikkeling niet leidt tot een al dan niet zelfstandige kantoorvoorziening met een baliefunctie;
g. de beoogde ontwikkeling niet leidt tot al dan niet zelfstandige detailhandelsvoorziening met een verkoopvloeroppervlakte van meer dan 200 m2;
h. is aangetoond dat de ruimtelijke ontwikkeling ook op langere termijn past binnen de op grond van deze verordening toegestane omvang; i.de beoogde activiteit niet leidt tot een grootschalige ontwikkeling.
2. Een bestemmingsplan kan voorzien in een uitbreiding of wijziging van een bestaande niet-agrarische functie onder overeenkomstige toepassing van de bepalingen in het eerste lid.
3. In afwijking van het eerste lid, onder a, d en i, kan een bestemmingsplan voorzien in een uitbreiding van een bestaande niet-agrarische functie, mits de toelichting een verantwoording bevat waaruit blijkt dat:
a. de ontwikkeling in redelijke verhouding staat tot de bestaande omvang en/of bestaande aantallen bezoekers/overnachtingen;
b. overeenkomstige toepassing is gegeven aan artikel 4.6, tweede lid (uitbreiding bedrijven in kern landelijk gebied) indien vestiging van het bedrijf vanwege de aard van de activiteiten op een bedrijventerrein in de rede ligt; c. de ontwikkeling onder toepassing van artikel 6.1, eerste lid (bescherming groenblauwe mantel), gepaard gaat met een positieve bijdrage aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken;
d. de ontwikkeling in redelijke verhouding staat tot de op grond van artikel 3.1 vereiste zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit.
Artikel 6.11
1. In afwijking van artikel 6.10 eerste lid, onder a (niet-agrarische functies), kan een bestemmingsplan dat is gelegen in de groenblauwe mantel voorzien in een vestiging van een recreatiebedrijf, mits:
a. de omvang van de bebouwing van de beoogde ontwikkeling ten hoogste 1,5 hectare bedraagt;
b. in geval de bouw van recreatiewoningen op een verblijfsrecreatief terrein wordt beoogd, deze woningen bedrijfsmatig worden beheerd.
2. Voor een bestaand bedrijf als bedoeld in het eerste lid is artikel 6.10, derde lid (redelijke uitbreiding), overeenkomstig van toepassing.
[…]
Artikel 21
1. In aanvulling op hoofdstuk 3 'Structuren' geldt ter plaatse van de aanduiding 'Aardkundig waardevol' dat een bestemmingsplan:
a. mede is gericht op behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de aardkundige waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden;
b. regels stelt ter bescherming van de aardkundige waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden.
2. Gedeputeerde Staten beschrijven de aardkundige waarden en kenmerken van de gebieden aangewezen op grond van het eerste lid aan de hand van de Aardkundig Waardevolle Gebiedenkaart Noord-Brabant. BIJLAGE III
Planregels bestemmingsplan ‘t Zand
Artikel 1.25 Cultuurhistorische waarden
a. Het cultuurpatroon van een gebied, dat kenmerkend is voor het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van de gronden gemaakt heeft, zoals dat onder meer tot uitdrukking komt in de kavelindeling, de waterhuishouding, het bodemreliëf, de beplanting en de bebouwing;
b. De aan een bouwwerk eigen zijnde waarde in verband met de herkenbaarheid van de in het verleden ontstane elementen van het bouwwerk in relatie tot de geschiedkundige ontwikkeling van het gebied; architectonische waarden worden hieronder mede begrepen."
Artikel1.37 Landschapswaarden
De aan een gebied toegekende waarde wat betreft het waarneembare deel van het aardoppervlak, welke wordt bepaald door de herkenbaarheid en identiteit van bodem, water, terreinvormen, niet-levende en levende natuur en het menselijk grondgebruik in onderlinge samenhang en wisselwerking.
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. behoud, herstel en/of ontwikkeling van het bos;
b. behoud, herstel en/of ontwikkeling van de houtteelt/houtproductie;
c. bestaande paden, wegen en onverharde parkeervoorzieningen;
d. een weg, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bos - zoekzone weg' en met inachtneming van het bepaalde in lid 4.1 onder a;
e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
f. extensief recreatief medegebruik;
g. behoud, herstel en/of ontwikkeling van de landschaps- en natuurwaarden, waaronder cultuurhistorische, aardkundige en archeologische waarden.
3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
3.3.1 Werken en werkzaamheden
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van bevoegd gezag (omgevingsvergunning) de volgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
a. het verzetten of vergraven van grond waarbij het maaiveld over meer dan 100 m² per perceel of met meer dan 0,40 m wordt gewijzigd of waarbij de maaiveldniveaus van een steilrand worden gewijzigd;
b. het omzetten van grond of uitvoeren van bodemingrepen dieper dan 0,40 m onder maaiveld, voor zover gronden;
c. het aanleggen en/of verharden van wegen of paden, dan wel andere niet omkeerbare oppervlakteverhardingen groter dan 100 m2;
d. het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indringen van voorwerpen in de bodem;
e. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten, of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
f. het verlagen van de waterstand anders dan door sloten/greppels of drainage met uitzondering van grondwateronttrekkingen;
g. het vellen of rooien van bos en/of het verwijderen van houtopstanden;
h. het verwijderen van natuur- en landschapselementen die ten tijde van het van kracht worden van het plan aanwezig waren;
i. het verwijderen van perceelsindelingen, paden en onverharde wegen;
3.3.2 Uitzonderingen
Het in lid 3.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden welke:
a. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
c. de aanleg van de ecologische hoofdstructuur betreffen.
3.3.3 Toelaatbaarheid
De in lid 3.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de in de bestemmingsomschrijving genoemde waarden.
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen - Landschapselement' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. behoud, herstel en/of ontwikkeling van de bestaande landschapselementen;
b. behoud, herstel en/of ontwikkeling van het bos;
c. behoud, herstel en/of ontwikkeling van de houtteelt/houtproductie;
d. bestaande paden, wegen en onverharde parkeervoorzieningen;
e. een weg, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bos - zoekzone weg' en met inachtneming van het bepaalde onder a;
f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
g. extensief recreatief medegebruik;
h. behoud, herstel en/of ontwikkeling van de landschaps- en natuurwaarden, waaronder cultuurhistorische, aardkundige en archeologische waarden.
4.3.1 Werken en werkzaamheden
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van bevoegd gezag (omgevingsvergunning) de volgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
a. het verzetten of vergraven van grond waarbij het maaiveld over meer dan 100 m² per perceel of met meer dan 0,40 m wordt gewijzigd of waarbij de maaiveldniveaus van een steilrand worden gewijzigd;
b. het omzetten van grond of uitvoeren van bodemingrepen dieper dan 0,40 m onder maaiveld, voor zover gronden;
c. het aanleggen en/of verharden van wegen of paden, dan wel andere niet omkeerbare oppervlakteverhardingen groter dan 100 m2;
d. het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indringen van voorwerpen in de bodem;
e. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten, of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
f. het verlagen van de waterstand anders dan door sloten/greppels of drainage met uitzondering van grondwateronttrekkingen;
g. het vellen of rooien van bos en/of het verwijderen van houtopstanden;
h. het verwijderen van natuur- en landschapselementen die ten tijde van het van kracht worden van het plan aanwezig waren;
i. het verwijderen van perceelsindelingen, paden en onverharde wegen.
4.3.2 Uitzonderingen
Het in lid 4.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden welke:
a. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
c. de aanleg van de ecologische hoofdstructuur betreffen.
4.3.3 Toelaatbaarheid
De in lid 4.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de in de bestemmingsomschrijving genoemde waarden.
Artikel 6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie - Dagrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. dagrecreatieve voorzieningen met daarbij behorende voorzieningen;
b. de bestaande recreatiegebouwen, alsmede ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - recreatiegebouw', een nieuw recreatiegebouw;
c. bestaande (onverharde) paden en wegen;
d. een parkeerterrein, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';
e. groenvoorzieningen;
f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Artikel 7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. bedrijfsmatige exploitatie van verblijfsrecreatieve voorzieningen waaronder wordt verstaan:
1. maximaal 350 standplaatsen, waarvan maximaal 235 bedoeld voor stacaravans;
2. bijbehorende voorzieningen, waaronder kleinschalige aan de verblijfs- en dagrecreatie ondergeschikte detailhandel, zoals een campingwinkel en verkoop van toeristische informatie;
b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - centrale voorziening', centrale voorzieningen ten behoeve van verblijfsrecreatie en dagrecreatie;
c. ter plaatse van de aanduiding 'bos', bos en instandhouding van de ecologische hoofdstructuur.
d. vergaderen en zakelijke bijeenkomsten als kleinschalige en aan de verblijfsrecreatie ondergeschikte functie als nevenactiviteit;
e. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', maximaal één bedrijfswoning;
f. bestaande (onverharde) paden en wegen;
g. een parkeerterrein, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';
h. aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven;
i. groenvoorzieningen;
j. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Artikel 7.2.1 Algemeen
a. Per bestemmingsvlak is bebouwing ten behoeve van niet meer dan één recreatiebedrijf toegestaan.
b. De afstand tot de as van de weg waaraan wordt gebouwd mag niet minder bedragen dan 15 m.
c. De afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen van nieuw te bouwen bouwwerken mag niet minder bedragen dan 2 m.
d. Gebouwen mogen binnen het gehele bestemmingsvlak worden gebouwd, met uitzondering van het bepaalde in 7.2.2.
Artikel 7.2.2 Centrale voorzieningen
a. Centrale voorzieningen moeten worden gebouwd binnen het bouwvlak.
b. Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd.
c. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 12 m.
Artikel 7.4.3 Voorwaardelijke verplichting
Het gebruik van de centrale voorziening en het parkeerterrein conform het bepaalde in 7.1 is alleen dan toegestaan indien het natuurcompensatieplan zoals beschreven in Bijlage 2 van de regels, is gerealiseerd en daarna in stand wordt gehouden.