Hof Leeuwarden, 14-02-2006, nr. 24-001734-05
ECLI:NL:GHLEE:2006:AV1871
- Instantie
Hof Leeuwarden
- Datum
14-02-2006
- Zaaknummer
24-001734-05
- LJN
AV1871
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHLEE:2006:AV1871, Uitspraak, Hof Leeuwarden, 14‑02‑2006; (Hoger beroep)
- Wetingang
art. 38m Wetboek van Strafrecht
- Vindplaatsen
NbSr 2006/94
Uitspraak 14‑02‑2006
Inhoudsindicatie
Geen oplegging ISD-maatregel ivm ontbreken behandelprogramma en lange duur voorlopige hechtenis.
Partij(en)
Parketnummer: 24-001734-05
Arrest van 14 februari 2006 van het gerechtshof te Leeuwarden, eerste meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te Assen van
7 september 2005 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1952] te [geboorteplaats],
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. R. el Boundati, advocate te Emmen.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank te Assen heeft de verdachte bij het vonnis, voor zover aan hoger beroep onderworpen, wegens misdrijven de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren opgelegd, zoals nader in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis, voor zover aan hoger beroep onderworpen, vernietigen en in zoverre opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan dit arrest is gehecht een fotokopie van de inleidende dagvaarding. De - als voor dit hoger beroep van belang - onder 1, 2 en 4 vermelde inhoud van de tenlastelegging wordt geacht hier te zijn overgenomen.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders zal opleggen.
Bewezenverklaring
(zie de aangehechte, uitgestreepte tenlastelegging)
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1, 2 en 4 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
feiten 1, 2 en 4:
diefstal.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
- A.
Met betrekking tot de ISD-maatregel
Het hof heeft in het kader van het onderzoek ter terechtzitting een nadere toelichting gevraagd op het rapport van de Verslavingszorg Noord-Nederland van 5 augustus 2005 (verder: 'het rapport'). In dat kader zijn de stukken overgelegd die ten grondslag hebben gelegen aan de totstandkoming van het rapport, alsmede een beschrijving en een nadere uitleg van het Risc-instrument waarvan bij de rapportage gebruik is gemaakt. Het hof is op basis van deze stukken van oordeel dat het rapport voldoet aan de daaraan te stellen eisen en dat de ISD-maatregel daarop in beginsel kan worden gestoeld.
Uit de verklaringen die de heer J.K.H. de Bree, hoofd van de afdeling reclassering van de Verslavingszorg Noord-Nederland, en mevrouw K.S. Huisman van dezelfde instelling ter terechtzitting van 14 december 2005 hebben afgelegd, heeft het hof begrepen dat het de bedoeling is dat ten behoeve van de uitvoering van de ISD-maatregel projectmatig trajecten zullen worden ontworpen waarvan bij de tenuitvoerlegging van de maatregel gebruik kan worden gemaakt. Deze trajecten zijn nog in ontwikkeling. De maatregel is nog betrekkelijk nieuw en er zijn bij het opstarten wat tegenslagen geweest. De conclusie in het rapport was overigens dat verdachte niet genoeg gemotiveerd leek om aan een behandeling mee te werken. Daarom stond het ontbreken van voldoende ontwikkelde trajecten een advies van de reclassering tot het opleggen van de ISD-maatregel niet in de weg. Tijdens het onderzoek ter zitting is het hof evenwel gebleken dat verdachte (inmiddels) wel gemotiveerd is voor een behandeling. Er bestond echter onvoldoende duidelijkheid over de aard en inhoud van deze behandeling. Het hof heeft daarop bij zijn tussenarrest van 28 december 2005 bepaald dat onder de gegeven omstandigheden nader onderzoek moest worden verricht naar concrete behandelmogelijkheden. De Verslavingszorg Noord-Nederland heeft bij brief van 23 januari 2006 enige nadere gegevens aan het hof verstrekt. Er heeft echter geen intakegesprek plaatsgevonden met de beoogde kliniek en het is niet duidelijk geworden op welke termijn een aanvang zou kunnen worden gemaakt met de behandeling daar of elders. De heer De Bree heeft ter terechtzitting van 31 januari 2006 opgemerkt dat concrete mogelijkheden tot behandeling, waaronder de opname in een kliniek, pas worden onderzocht als de rechter besloten heeft de ISD-maatregel aan verdachte op te leggen. Dit betekent een miskenning van de taak en verantwoordelijkheden van het hof en van de opdracht die het hof in dat verband in zijn tussenarrest had gegeven. Overigens wordt in de brief van 23 januari 2006 bevestigd dat verdachte blijk geeft van een 'oplevende motivatie' voor een ISD-maatregel om een eind te maken aan zijn lang bestaande verslaving.
Bij deze stand van zaken zal het hof niet overgaan tot het opleggen van de gevorderde maatregel. Ter nadere toelichting diene het volgende.
Uit de wetsartikelen betreffende de ISD-maatregel en de geschiedenis daarvan leidt het hof het volgende af. Het doel van de maatregel is primair de beveiliging van de samenleving door een langere vrijheidsbeneming van hardnekkige veelplegers. Niet in discussie is dat verdachte tot deze groep behoort. Gedurende de duur van de maatregel zonder interventieprogramma zou de recidive worden verhinderd door de enkele opsluiting van verdachte. De ISD is echter tevens bedoeld om degenen die bereid zijn een interventieprogramma te doorlopen via gedragsbeïnvloeding tot recidivevermindering in de toekomst te laten komen. Hiertoe zouden interventiematrixen worden ontworpen om daaraan uitvoering te kunnen geven. Bij het onderzoek ter zitting van het hof is, zoals hierboven al is overwogen, niet gebleken van de aanwezigheid van dergelijke matrixen of modellen waaruit een of meer programma's zouden kunnen worden samengesteld, die voor verdachte geschikt zouden kunnen zijn en waarvan de precieze invulling kan worden overgelaten aan degenen die voor de uitvoering van de maatregel verantwoordelijk zijn. Na nader onderzoek is ook niet gebleken van de beschikbaarheid van een meer specifiek programma voor verdachte.
Bij het opleggen van de maatregel is het naar het oordeel van het hof voor het bepalen van de duur en eventuele tussentijdse toetsingsmomenten noodzakelijk te weten of een maatregel zonder dan wel met programma voor ogen staat en wat de inhoud van dat eventuele programma zou zijn. Een maatregel zonder programma is in dit geval naar het oordeel van het hof niet aan de orde omdat verdachte heeft aangegeven gemotiveerd te zijn om aan gedragsverandering te werken. Nu er ook na een daarop specifiek gerichte opdracht onvoldoende inzicht kon worden gegeven in interventiemogelijkheden in het kader van een maatregel met programma is er naar het oordeel van het hof voor het opleggen van een maatregel met programma eveneens geen plaats. Het hof acht het van belang dat verdachte in het kader van het onderzoek van zijn motivatie voor deelname aan een programma enig zicht heeft op datgene wat hem zal worden geboden met uiteraard de mogelijkheid van tussentijdse aanpassingen, omdat zulks de effectiviteit van de maatregel en het daarop door de rechter uit te oefenen toezicht ten goede zal komen.
Het hof heeft voorts bij bovenstaand oordeel betrokken dat verdachte zich ten tijde van de terechtzitting van 31 januari 2006 reeds bijna negen maanden in voorlopige hechtenis bevond en dat in deze lange periode niet meer informatie beschikbaar is gekomen dan hiervoor omschreven. In een eerdere uitspraak (van 29 juli 2005, LJN: AU0310) heeft het hof al gemotiveerd tot uitdrukking gebracht dat de zaken van verdachten aan wie in eerste aanleg de ISD-maatregel is opgelegd, in beginsel binnen negentig dagen na het instellen van het hoger beroep inhoudelijk ter terechtzitting moeten worden behandeld en dat de voorlopige hechtenis in de appelfase dienovereenkomstig moet worden beperkt. In de lijn van deze uitspraak past dat een eventueel in die fase nog ontbrekend onderzoek naar behandelmogelijkheden met een grotere voortvarendheid moet worden verricht dan in dit geval aan de dag is gelegd. De advocaat-generaal dient dit proces adequaat te bewaken.
- B.
Met betrekking tot de op te leggen straf
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder die zijn begaan en gelet op de persoon van verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich in een korte periode schuldig gemaakt aan het plegen van drie winkeldiefstallen bij respectievelijk Blokker, Hema en Euroland. Winkeldiefstal is een feit dat voor winkeliers veel hinder en schade oplevert. Bovendien heeft verdachte door zo te handelen inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van gedupeerde winkeliers.
Uit het de verdachte betreffende uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d.
- 28.
september 2005 blijkt dat verdachte zich vele malen schuldig heeft gemaakt aan het plegen van soortgelijke delicten. Eerdere veroordelingen hebben verdachte er kennelijk niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de feiten en de persoon van de verdachte een vrijheidsbenemende straf rechtvaardigen. Aan verdachte zal een onvoorwaardelijke gevangenisstraf worden opgelegd, die van gelijke duur is als de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Verdachte heeft bereidheid getoond om zich te laten behandelen. Het hof ziet echter, gelet op de al verstreken termijn van verblijf in voorlopige hechtenis, geen aanleiding om daarnaast nog een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarde op te leggen.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 57, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, voor zover aan hoger beroep onderworpen, en in zoverre opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1, 2 en 4 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van tweehonderdzesenvijftig dagen;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht.
Dit arrest is aldus gewezen door prof. mr. Hermans, vice-president, voorzitter, mr. Roes en mr. Lahuis, in tegenwoordigheid van mr. Coster als griffier, zijnde mr. Roes voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.