Richtlijn 83/129/EEG betreffende de invoer in de Lid-Staten van huiden van bepaalde zeehondejongen en daarvan vervaardigde produkten
Aanhef
Geldend
Geldend vanaf 15-06-1989
- Bronpublicatie:
08-06-1989, PbEG 1989, L 163 (uitgifte: 14-06-1989, regelingnummer: 89/370/EEG)
- Inwerkingtreding
15-06-1989
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
08-06-1989, PbEG 1989, L 163 (uitgifte: 14-06-1989, regelingnummer: 89/370/EEG)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Instituties
Richtlijn van de Raad van 28 maart 1983 betreffende de invoer in de Lid-Staten van huiden van bepaalde zeehondejongen en daarvan vervaardigde produkten
DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 235,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europese Parlement (1),
Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (2),
Overwegende dat het Europese Parlement een resolutie heeft aangenomen over de communautaire handel in zeehondeprodukten en in het bijzonder in produkten die worden gemaakt van zadelrobjongen en klapmutsjongen;
Overwegende dat in bepaalde Lid-Staten reeds maatregelen op vrijwillige of wettelijke basis zijn genomen om de invoer van of de handel in huiden van zadel-robjongen (‘whitecoats’) en klapmutsjongen (‘bluebacks’) te beperken; dat één Lid-Staat reeds eist dat alle zeehondeprodukten worden gemerkt;
Overwegende dat verschillende studies twijfel hebben doen ontstaan over de populaties van de zadelrob- en klapmutspopulaties, in het bijzonder wat betreft de gevolgen van de niet-traditionele jacht voor de instandhouding van de klapmutspopulaties;
Overwegende dat de exploitatie van zeehonden en andere soorten, mits die plaatsvindt in overeenstemming met hun vermogen deze exploitatie te weerstaan en met inachtneming van het natuurlijke evenwicht, natuurlijk en gewettigd is en in bepaalde gebieden van de wereld een belangrijk aspect van de traditionele levenswijze en de economie vormt; dat bij de traditionele jacht van de Eskimobevolking zeehondejongen ongemoeid blijven en dat bijgevolg dient te worden voorkomen dat de belangen van die bevolkingsgroep worden geschaad;
Overwegende dat het wenselijk is verder onderzoek te verrichten naar de wetenschappelijke aspecten en de gevolgen van het doden van zadelrob- en klapmutsjongen; dat er, in afwachting van de resultaten van dat onderzoek, tijdelijke maatregelen moeten worden genomen of gehandhaafd overeenkomstig de resolutie van de Raad en de Vertegenwoordigers van de Regeringen der Lid-Staten van 5 januari 1983 (3);
Overwegende dat er kennis van is genomen dat de jacht op zeehondejongen reeds aan enige beperkingen is onderworpen; dat de Raad de Commissie heeft verzocht in het kader van haar verdere contacten met de betrokken landen te blijven zoeken naar oplossingen die een invoerbeperking overbodig maken;
Overwegende dat de Raad de situatie opnieuw zal bezien op basis van een verslag dat de Commissie hem vóór 1 september 1983 zal voorleggen,
HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD: