Einde inhoudsopgave
Verdrag van Genève betreffende de behandeling van krijgsgevangenen, van 12 Augustus 1949
Artikel 4
Geldend
Geldend vanaf 21-10-1950
- Bronpublicatie:
12-08-1949, Trb. 1951, 74 (uitgifte: 14-06-1951, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
21-10-1950
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
12-08-1949, Trb. 1951, 74 (uitgifte: 14-06-1951, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
A.
Krijgsgevangenen, in de zin van dit Verdrag, zijn de personen die, behorend tot één der volgende categorieën, in handen van de vijand zijn gevallen:
- 1.
leden van de gewapende macht van een Partij bij het conflict, alsmede leden van de militiën en vrijwilligers-korpsen welke deel uitmaken van deze gewapende macht;
- 2.
leden van andere militiën en leden van andere vrijwilligerskorpsen, met inbegrip van die van georganiseerde verzetsgroepen, behorend tot een Partij bij het conflict en optredend binnen of buiten het eigen grondgebied, zelfs indien dit grondgebied is bezet, mits deze militiën of vrijwilligers-korpsen, de georganiseerde verzetsgroepen inbegrepen, voldoen aan de volgende voorwaarden:
- a.
onder bevel te staan van een persoon die verantwoordelijk is voor zijn ondergeschikten;
- b.
een vast en op enige afstand herkenbaar onderscheidingsteken te hebben;
- c.
de wapens openlijk te dragen;
- d.
zich in hun handelingen te gedragen naar de wetten en gebruiken van de oorlog;
- 3.
leden van de geregelde strijdkrachten die er zich op beroepen in dienst te staan van een regering of van een autoriteit die niet worden erkend door de gevangenhoudende Mogendheid;
- 4.
personen die de gewapende macht volgen zonder daarvan rechtstreeks deel uit te maken, zoals burgerleden van bemanningen van militaire luchtvaartuigen, oorlogscorrespondenten, leveranciers, leden van werkeenheden of van diensten, belast met de verzorging van het welzijn der militairen, mits zij daartoe machtiging hebben ontvangen van de strijdmacht die zij begeleiden, welke strijdmacht hun te dien einde een identiteitskaart zal verstrekken overeenkomstig het als bijlage aan dit Verdrag gehecht model;
- 5.
leden van de bemanningen van de koopvaardijvloot, met inbegrip van gezagvoerders, stuurlieden en leerlingen, en de bemanningen van de burgerluchtvaartuigen van de Partijen bij het conflict, die niet een gunstiger behandeling op grond van andere bepalingen van het internationale recht genieten;
- 6.
de bevolking van een niet-bezet gebied die, bij het naderen van de vijand, uit eigen beweging de wapens opneemt om de invallende troepen te bestrijden, zonder tijd gehad te hebben zich tot geregelde gewapende eenheden te organiseren, mits zij de wapens openlijk draagt en de wetten en gebruiken van de oorlog eerbiedigt.
B.
Evenzo zullen als krijgsgevangenen overeenkomstig dit Verdrag worden behandeld:
- 1.
personen, behorend of behoord hebbend tot de gewapende macht van het bezette land, indien op grond daarvan de bezettende Mogendheid het noodzakelijk oordeelt hen te interneren — zelfs indien zij hen aanvankelijk heeft vrijgelaten terwijl de vijandelijkheden nog voortgang vinden buiten het door haar bezet gebied — in het bijzonder na een niet-geslaagde poging van die personen om zich te voegen bij de gewapende macht waartoe zij behoren en welke aan de strijd deelneemt, dan wel wanneer zij geen gevolg geven aan een sommatie, tot hen gericht met het oogmerk hen te interneren;
- 2.
personen, behorend tot één van de in dit artikel opgesomde categorieën, die door onzijdige of niet-oorlogvoerende Mogendheden op haar grondgebied zijn toegelaten en die deze Mogendheden op grond van het internationale recht verplicht zijn te interneren, onverminderd iedere gunstiger behandeling welke deze Mogendheden mochten goedvinden hun toe te kennen en met uitzondering van de bepalingen der artikelen 8, 10, 15, 30, vijfde lid, 58 tot en met 67, 92, 126 en van de bepalingen betreffende de beschermende Mogendheid, wanneer tussen de Partijen bij het conflict en de betrokken onzijdige of niet-oorlogvoerende Mogendheid diplomatieke betrekkingen bestaan. Wanneer zodanige diplomatieke betrekkingen bestaan, zijn de Partijen bij het conflict, tot welke deze personen behoren, bevoegd ten aanzien van hen de taak uit te oefenen welke ingevolge dit Verdrag op de beschermende Mogendheden rust, onverminderd de functies, welke deze Partijen overeenkomstig de diplomatieke en consulaire gebruiken en verdragen normaal reeds uitoefenen.
C.
Dit artikel laat de status van het geneeskundig personeel en van de geestelijken, als bepaald in artikel 33 van dit Verdrag, onverlet.