Einde inhoudsopgave
Wet handhaving consumentenbescherming
Artikel 3.6 [Toezicht]
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2021
- Bronpublicatie:
03-03-2021, Stb. 2021, 135 (uitgifte: 17-03-2021, kamerstukken: 35256)
- Inwerkingtreding
01-07-2021
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
18-05-2021, Stb. 2021, 254 (uitgifte: 02-06-2021, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht / Overeenkomst
1.
De krachtens artikel 100 van de Geneesmiddelenwet aangewezen ambtenaren van de Inspectie gezondheidszorg en jeugd zijn belast met toezicht op de naleving van de wettelijke bepalingen inzake inbreuken binnen de Unie voor welke het als bevoegde autoriteit is aangewezen.
2.
Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport kan, indien naar zijn oordeel een inbreuk binnen de Unie op een van de wettelijke bepalingen, bedoeld in onderdeel c van de bijlage bij deze wet heeft plaatsgevonden:
- a.
een bestuurlijke boete opleggen;
- b.
een last onder dwangsom opleggen.
3.
De artikelen 2.24, 3.2, tweede lid, 3.4, zesde en zevende lid, en 3.4a zijn van overeenkomstige toepassing.
4.
Wat betreft de hoogte van de bestuurlijke boete is het eerste lid van artikel 101 van de Geneesmiddelenwet van overeenkomstige toepassing.
5.
De artikelen 2.2a en 2.7 zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van inbreuken of inbreuken binnen de Unie op bepalingen waarvoor de Inspectie gezondheidszorg en jeugd krachtens artikel 3.5 is aangewezen als bevoegde autoriteit, met dien verstande dat voor ‘de Autoriteit Consument en Markt’ wordt gelezen ‘de Inspectie gezondheidszorg en jeugd’.