De genoemde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm op ambtseed/ambtsbelofte en door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt; de genoemde pagina's bevinden zich in het doorgenummerde proces-verbaal met OPS-dossiernummer 2016085168, gesloten op 4 juli 2016, doorgenummerd pagina 1 t/m 367.
Rb. Noord-Nederland, 28-02-2017, nr. 18/730314-16
ECLI:NL:RBNNE:2017:700
- Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
- Datum
28-02-2017
- Zaaknummer
18/730314-16
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNNE:2017:700, Uitspraak, Rechtbank Noord-Nederland, 28‑02‑2017; (Eerste aanleg - meervoudig, Op tegenspraak)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2020:1905
- Wetingang
- Vindplaatsen
AB 2017/336 met annotatie van G. Boogaard, J. Uzman
Uitspraak 28‑02‑2017
Inhoudsindicatie
De rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, heeft op 28 februari 2017 een man veroordeeld die zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering. De rechtbank heeft aan hem een voorwaardelijke taakstraf opgelegd van 120 uren, alsmede de verplichting om het verduisterde geld terug te betalen. Verdachte had als volksvertegenwoordiger een voorbeeldfunctie, wat de strafbaarheid van het delict verhoogt. Hier staat tegenover dat verdachte een blanco strafblad heeft, dat hij in zijn politieke carrière beschadigd is geraakt door allerlei negatieve publiciteit rond zijn persoon en dat zijn “eigenzinnigheid” mogelijk eerder een rol heeft gespeeld dan een apert criminele doelstelling.
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730314-16
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 28 februari 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1961 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 februari 2017.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.R.M. Schaap, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H. Supèr.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op één of meer verschillende tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 27 mei 2014 tot en met 14 juni 2016 te [pleegplaats] en/of (elders) in Nederland, (telkens) opzettelijk een of meer geldbedrag(en) in totaal ongeveer 17.794,-- euro, althans (telkens) een hoeveelheid geld, geheel of ten dele toebehorende aan een ander of anderen, te weten aan de [stichting] en/of de provincie Fryslân en welk(e) geldbedrag(en), verdachte en/of voornoemde Stichting (telkens) anders dan door misdrijf, te weten uit een door de provincie Fryslân op grond van de Verordening ondersteuning Statenfracties provincie Fryslân 2014 verleende subsidie als voorschot aan voornoemde Stichting was verstrekt, zich (telkens) wederrechtelijk heeft toegeëigend;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, terzake dat
De [stichting] op één of meer verschillende tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 27 mei 2014 tot en met 14 juni 2016 te [pleegplaats] en/of (elders) in Nederland, (telkens) opzettelijk een of meer geldbedrag(en) in totaal ongeveer 17.794,-- euro, althans (telkens) een hoeveelheid geld, geheel of ten dele toebehorende aan een ander of anderen, te weten aan de [stichting] en/of de provincie Friesland en welk(e) geldbedrag(en), verdachte en/of voornoemde Stichting (telkens) anders dan door misdrijf, te weten uit een door de provincie Fryslân op grond van de Verordening ondersteuning Statenfracties provincie Fryslân 2014 verleende subsidie dat als voorschot aan voornoemde Stichting was verstrekt, zich (telkens) wederrechtelijk heeft toegeëigend, tot welk strafbaar feit verdachte opdracht heeft gegeven en/of aan welke
verboden gedraging verdachte feitelijk leiding heeft gegeven.
Beoordeling van het bewijs
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het primair ten laste gelegde kan worden bewezen op grond van de stukken in het dossier. Uit die stukken blijkt dat verdachte in strijd met de Verordening Ondersteuning Statenfracties provincie Fryslân 2014 en de Provinciewet heeft gehandeld door geld, dat als voorschot door de Provincie was betaald aan de [stichting] , over te maken op zijn privérekening.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte weliswaar niet conform de Verordening Ondersteuning Statenfracties provincie Fryslân 2014 heeft gehandeld, maar dat hij, gelet op de situatie waarin zijn fractie verkeerde, heeft gemeend dat hij deze specifieke situatie en zijn handelwijze op grond daarvan, kon gaan bespreken met de Provincie en dat zij gezamenlijk zouden gaan zoeken naar een oplossing. Verdachte heeft niet doelbewust "de pot leeg willen trekken". De provincie had moeten weten dat verdachte niet veel anders kon handelen dan dat hij deed. Hij is open en transparant geweest ten aanzien van de daadwerkelijk bestede uren en het overgemaakte geld is nog steeds aanwezig.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op grond van de hierna te noemen bewijsmiddelen1.die de daartoe redengevende feiten en omstandigheden bevatten, het volgende vast.
Op 27 maart 2014 is de fractie van de politieke partij PVV in de Provinciale Staten van Fryslân opgesplitst in drie fracties, waaronder de fractie [naam fractie] . De heer [verdachte] (hierna: verdachte) is vervolgens als onafhankelijk Statenlid verdergegaan. Ten behoeve van de ondersteuning van zijn fractie, heeft verdachte de [stichting] (hierna: de [stichting] ) opgericht.2.
De Provinciale Staten hebben op grond van artikel 33 van de Provinciewet met betrekking tot de ambtelijke ondersteuning en fractie ondersteuning een Verordening vastgesteld, te weten de Verordening ondersteuning Statenfracties provincie Fryslân 2014 (hierna: de Verordening). Uit artikel 1 lid 2 van de Verordening blijkt dat de tegemoetkomingen in de kosten die nodig zijn om de fractie goed te laten functioneren, slechts worden verleend aan een stichting die als enig statutair doel heeft de ondersteuning van de fractie.3.Voorts blijkt uit artikel 2 lid 1 onder b van de Verordening dat de fractiebijdrage en de bijdrage fractieondersteuning niet mogen worden gebruikt ter bekostiging van onder andere natuurlijke personen, anders dan ter vergoeding van prestaties (diensten en/of goederen) geleverd ten behoeve van de fractie op basis van een gespecificeerde en reële declaratie. Daarnaast staat in artikel 3 lid 7 van de Verordening vermeld dat fractiemedewerkers en secretarieel ondersteuners niet tevens statenlid kunnen zijn.4.
Per brief van 30 april 2014 is aan de [stichting] onder verwijzing naar artikel 4 van de Verordening meegedeeld dat zij, als gevolg van de afsplitsing van de PVV, recht heeft op voornoemde subsidies, te weten het recht op een fractiebijdrage van € 3.455,18, een budget voor fractieondersteuning van € 14.858,88 en een bijdrage ten behoeve van het werkgeversaandeel in de pensioenvoorzieningen en ziektekostenverzekeringen van
€ 1.813,21. Voorts is in de brief aan de [stichting] gewezen op artikel 1 lid 2 van de Verordening.5.
Uit een rekeningafschrift van de [stichting] blijkt dat er op 9 mei 2014 een bedrag van € 3.455,18 is overgemaakt.6.Vervolgens blijkt uit een e-mailwisseling in de periode van 15 mei 2014 tot en met 26 mei 2014 tussen verdachte en de adjunct-griffier dat de [stichting] de overige bedragen nog niet heeft ontvangen en dat de adjunct-griffier heeft begrepen dat deze transactie "ergens was blijven liggen".7.Uit de rekeningafschriften van de [stichting] blijkt dat er vervolgens op 28 mei 2014 een bedrag van
€ 14.858,88 en 6 juni 2014 een bedrag van € 1.813,21 is bijgeschreven.8.
Per brief van 22 september 2014 heeft de statengriffier aan verdachte medegedeeld dat tot dan toe niet is gebleken dat verdachte personeel ter ondersteuning van zijn fractie heeft aangesteld zoals bedoeld in artikel 3 van de Verordening. Verdachte wordt er verder op gewezen dat wanneer hij niet aantoonbaar een overeenkomst personeel heeft aangesteld zoals bedoeld in artikel 3 van de Verordening, hij het gehele bedrag van het voorschot voor zowel fractieondersteuning als voor het werkgeversaandeel pensioen- en ziektekostenverzekering, aan de provincie moet terugbetalen.9.
Artikel 7 lid 3 van de Verordening schrijft voor dat de penningmeester van de fractie jaarlijks vóór 1 april bij de griffier van Provinciale Staten verantwoording aflegt van de ten laste van de bijdragen gedane uitgaven.10.Na herhaaldelijk daaraan te zijn herinnerd, heeft verdachte op 15 mei 2015 een verantwoordingsmodel ingediend. Uit de toelichting van de externe accountant van 19 juni 2014 (de rechtbank leest: 19 juni 2015) onder punt 8 blijkt dat er in 2014 een bedrag van € 17.750,00 aan voorschotten is betaald aan verdachte.11.Uit rekeningafschriften van de [stichting] blijkt dat op 27 mei 2014 voor het eerst een bedrag is overgemaakt naar de privérekening van verdachte en dat het met de daaropvolgende betalingen gaat om een totaalbedrag van € 17.750,00.12.
Door de externe accountant wordt op 25 augustus 2015 in haar rapport van feitelijke bevindingen bij de Statenfractie [naam fractie] onvoldoende onderbouwde kosten en een onjuiste verantwoording opgemerkt, als ook dat is gehandeld in strijd met de Verordening.13.
Het presidium adviseert op 23 september 2015 in te stemmen met het door de statengriffie opgestelde "Verantwoordingsmodel Fractie [naam fractie] na aftrek van niet conform de Verordening bestede en verantwoorde bedragen", hetgeen erop neerkomt dat de [stichting] een terugbetaalverplichting heeft van in totaal € 17.794,00 en te besluiten tot terugvordering van laatstgenoemd bedrag van de [stichting] .14.
Op grond van het voorgaande nemen Provinciale Staten op 23 september 2015 het besluit om € 17.794,00 terug te vorderen van de [stichting] en aangifte te doen van verduistering.15.Op 28 september 2015 heeft de Commissaris van de Koning aangifte gedaan tegen verdachte, woonachtig te [woonplaats] .16.
Verdachte heeft zowel bij de politie op 14 juni 2016 als ter terechtzitting erkend dat hij diverse malen bedragen vanaf de rekening van de [stichting] naar zijn privérekening heeft overgemaakt. Hij heeft voorts verklaard dat hij op de hoogte was van de inhoud van de Verordening en dat hij wist dat hij niet conform de Verordening handelde, maar dit het gevolg was bijzondere omstandigheden.17.Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij tot op heden het bedrag dat van hem is teruggevorderd, nog niet heeft betaald.
De rechtbank overweegt als volgt.
Van zich wederrechtelijk toe-eigenen is sprake indien een persoon zonder daartoe gerechtigd te zijn als heer en meester beschikt over een goed dat aan een ander toebehoort (vgl. HR 24 oktober 1989, LJN ZC8253, NJ 1990/256).
Uit de voornoemde bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat de [stichting] conform de Verordening fractiebudget heeft ontvangen voor de ondersteuning van de fractie [naam fractie] . Verdachte was op de hoogte van de inhoud van de Verordening. Desondanks heeft hij bewust in strijd met de Verordening gehandeld. Het fractiebudget is niet gebruikt voor de fractieondersteuning zoals is bedoeld in de Verordening en waarvoor het fractiebudget beschikbaar was gesteld. De Verordening schrijft immers voor dat een statenlid niet zijn eigen fractie mag ondersteunen, hetgeen verdachte wel heeft gedaan, waarna hij het fractiebudget aan zichzelf heeft uitbetaald en derhalve als heer en meester over het geld is gaan beschikken. Verdachte wist dat deze handelwijze in strijd was met de Verordening en de Provinciewet. (vgl. het zogenaamde “Doelbindingsarrest”: HR 5 april 2011, NJ 2011/175) Hij is er diverse malen op gewezen dat hij, indien hij geen ondersteunend personeel zou contracteren, het ontvangen fractiebudget zou moeten terugbetalen. Het had op de weg van verdachte gelegen om de situatie waarin hij verkeerde in een vroeg stadium bespreekbaar te maken met de statengriffier, (het Presidium van) de Provinciale Staten of de Commissaris van de Koning, dan wel anderszins advies in te winnen. Uit de stukken en het onderzoek ter terechtzitting is niet gebleken dat verdachte het door hem gestelde probleem open op tafel heeft gelegd. Door daarentegen een geheel eigen weg te bewandelen in strijd met de Verordening en ondanks de waarschuwingen van de provincie, is de rechtbank dan ook van oordeel dat verdachte zich opzettelijk wederrechtelijk gelden heeft toegeëigend die de [naam fractie] beschikbaar waren gesteld voor een ander doel dan privébetalingen aan verdachte en dat daardoor het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
hij op verschillende tijdstippen in de periode van 27 mei 2014 tot en met 14 juni 2016 te [pleegplaats] , telkens opzettelijk geldbedragen in totaal ongeveer 17.794,00 euro, toebehorende
aan een ander, te weten aan de [stichting] en/of de provincie Fryslân en welke geldbedragen, verdachte en voornoemde Stichting telkens anders dan door misdrijf, te weten uit een door de provincie Fryslân op grond van de Verordening ondersteuning Statenfracties provincie Fryslân 2014 verleende subsidie als voorschot aan voornoemde Stichting was verstrekt, zich telkens wederrechtelijk heeft toegeëigend.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
Primair Verduistering, meermalen gepleegd.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair gepleit voor toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, subsidiair voor oplegging van een geheel voorwaardelijke werkstraf. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat verdachte een blanco strafblad heeft, veelvuldig over de onderhavige zaak negatief in de publiciteit is geweest met alle gevolgen van dien voor andere banen en het betreffende geld nog steeds als voorschot op zijn rekening staat geparkeerd.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verduistering. De rechtbank stelt op grond van het onderzoek ter terechtzitting vast dat verdachte met een zekere hardnekkigheid in zijn eigen gelijk blijft volharden, niettegenstaande het feit dat hij wist en weet dat zijn handelwijze in strijd met de toepasselijke regelgeving is. Voor verdachte valt in zekere zin nog begrip op te brengen door het feit dat hij, door de afscheiding van de partij voor wie hij aanvankelijk in de Provinciale Staten zat, opeens geheel alleen een volledige politieke taak te behartigen had. Ook is het daarbij te betreuren dat verdachte niet tijdig de beschikking had over een hem toekomend budget voor fractie-ondersteuning. Desalniettemin had verdachte niet moeten kiezen voor de eigenzinnige handelwijze die uiteindelijk in een veroordeling zal uitmonden. De weg van overleg heeft naar de overtuiging van de rechtbank voldoende opengestaan om een en ander alsnog in goede banen te leiden, conform de geldende regelgeving. Overigens ziet de rechtbank niet in waarom verdachte, toen hij eenmaal wel over het hem aanvankelijk toekomend budget beschikte, niet alsnog ondersteuning heeft geregeld. Verdachte ontving de subsidie weliswaar ongeveer twee maanden nadat hij zelfstandig statenlid was geworden, maar hij heeft niet duidelijk kunnen maken waarom het na ontvangst van de bijdrage te laat was om een ondersteuner te contracteren.
Verduistering is een ernstig feit waarvoor doorgaans onvoorwaardelijke straffen worden opgelegd. Verdachte had als volksvertegenwoordiger een voorbeeldfunctie, wat de strafbaarheid van het delict verhoogt. Hier staat tegenover dat verdachte een blanco strafblad heeft, dat hij in zijn politieke carrière beschadigd is geraakt door allerlei negatieve publiciteit rond zijn persoon en dat zijn “eigenzinnigheid” mogelijk eerder een rol heeft gespeeld dan een apert criminele doelstelling. De rechtbank is van oordeel dat er daarom geen plaats meer is voor een onvoorwaardelijke straf, zoals door de officier van justitie gevorderd. De rechtbank zal de raadsvrouw evenmin volgen in haar verzoek tot een schuldigverklaring zonder oplegging van straf (artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht). Uit oogpunt van normhandhaving is de rechtbank van oordeel dat er een straf dient te volgen maar dan op grond van het hiervoor overwogene geheel voorwaardelijk, een en ander zoals hierna in het dictum te bepalen.
Benadeelde partij
Provincie Fryslân heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade ten gevolge van het aan verdachte primair ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel dient te worden toegewezen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft bepleit dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard nu de Provincie er al voor heeft gekozen om via een bestuursrechtelijke procedure het desbetreffende geld terug te vorderen van verdachte.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het feit dat er een bestuursrechtelijke procedure loopt, er niet aan in de weg staat dat de vordering van de benadeelde partij in de onderhavige procedure kan worden toegewezen.
De rechtbank acht de benadeelde partij dan ook ontvankelijk in haar vordering.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht de vordering, die onvoldoende door verdachte en diens raadsvrouw is weersproken, derhalve gegrond en voor toewijzing vatbaar, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 oktober 2015.
De rechtbank acht oplegging van de schadevergoedingsmaatregel niet aangewezen nu de benadeelde partij voldoende in staat moet worden geacht om de vordering zelfstandig te (doen) incasseren.
Toepassing van wetsartikelen
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:
Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
Een taakstraf, bestaande uit het verrichten van 120 uren onbetaalde arbeid.
Bepaalt dat deze taakstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt voorts dat indien het mocht komen tot de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde taakstraf, vervangende hechtenis voor de duur van 60 dagen zal worden toegepast, indien de veroordeelde dat deel van de taakstraf niet naar behoren verricht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij Provincie Fryslân toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 17.750,00 (zegge: zeventienduizend zevenhonderdvijftig euro).
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Bepaalt daarbij dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 oktober 2015.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. M.B. de Wit en mr. C. Krijger, rechters, bijgestaan door mr. L.T.A. Fokkema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 februari 2017.
Mr. Krijger is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 28‑02‑2017
Pagina 342 en 343.
Pagina 27 t/m 44.
Pagina 27 en 28.
Pagina 45 t/m 47.
Pagina 109 t/m 111 en pagina 343.
Pagina 65.
Pagina 109 t/m 111 en pagina 343.
Pagina 68.
Pagina 30.
Pagina 103.
Pagina 109 t/m 118.
Pagina 152 t/m 175.
Pagina 238 t/m 253.
Pagina 256 en 257.
Pagina 266 en 267.
Pagina 339 t/m 355.