BenGH, 14-06-2013, nr. A 2012/2/5
ECLI:NL:XX:2013:372
- Instantie
Benelux-Gerechtshof
- Datum
14-06-2013
- Magistraten
Mrs. J. de Codt, E.J. Numann, L. Mousel, M.-P. Engel, A.M.J. van Buchem-Spapens, E. Dirix, A. Fettweis, H.A.G. Splinter-van Kan, I. Folscheid
- Zaaknummer
A 2012/2/5
- Roepnaam
Alphacom/Belgacom
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:XX:2013:372, Uitspraak, Benelux-Gerechtshof, 14‑06‑2013
Uitspraak 14‑06‑2013
Mrs. J. de Codt, E.J. Numann, L. Mousel, M.-P. Engel, A.M.J. van Buchem-Spapens, E. Dirix, A. Fettweis, H.A.G. Splinter-van Kan, I. Folscheid
Partij(en)
ARREST
Inzake:
BELGACOM
Tegen:
ALPHACOM
Procestaal: Frans
Het Benelux-Gerechtshof heeft in de zaak A 2012/2 het volgende arrest gewezen.
1.
Overeenkomstig artikel 6 van het Verdrag betreffende de instelling en het statuut van een Benelux-Gerechtshof van 31 maart 1965 (hierna: het Verdrag) heeft de rechtbank van koophandel te Brussel, in een vonnis van 3 mei 2012 in de zaak van de naamloze vennootschap Belgacom tegen de naamloze vennootschap Alphacom, een vraag van uitleg gesteld van artikel 4, lid 1, van de Bijlage van de Benelux-Overeenkomst houdende eenvormige wet betreffende de dwangsom van 26 november 1973 (hierna: Eenvormige wet betreffende de dwangsom).
Ten aanzien van de feiten
2.
Blijkens het vonnis van de rechtbank van koophandel kunnen de feiten als volgt worden samengevat:
2.1
Het geding wordt gevoerd tussen Belgacom en een van haar handelsagenten, Alphacom.
2.2
Op 5 januari 2012 heeft Alphacom Belgacom voor de rechtbank van koophandel gedaagd teneinde deze laatste te horen veroordelen tot overlegging van stukken op verbeurte van een dwangsom.
Bij vonnis van 26 januari 2012 heeft de rechtbank van koophandel Belgacom gelast stukken over te leggen op verbeurte van een dwangsom van 1000 euro per dag vertraging vanaf de maand volgend op de betekening van het vonnis.
Op 17 februari 2012 is dat vonnis op verzoek van Alphacom aan Belgacom betekend.
Eveneens op 17 februari 2012 heeft Belgacom tegen dat vonnis hoger beroep ingesteld bij het hof van beroep te Brussel. In haar verzoekschrift tot hoger beroep vordert zij de opheffing van de dwangsommen voor de informatie die dagtekent van meer dan vijf jaar vóór de datum van de dagvaarding doch waarvan de overlegging zou zijn bevestigd en, subsidiair, de vermindering van de dwangsommen tot 200 euro per dag vertraging. Voorts vordert Belgacom in haar beroepsconclusie, meer subsidiair, voor het geval dat de veroordeling tot betaling van dwangsommen zou worden bevestigd, de opheffing van de dwangsommen voor informatie die niet langer in haar bezit is en de opschorting van de dwangsommen gedurende acht maanden, met ingang van 1 maart 2012, voor de mededeling van nog te verstrekken informatie. Zij vordert op zijn minst de vermindering van het bedrag van de dwangsommen tot 100 euro per dag vertraging met ingang van 1 maart 2012.
2.3
Op 9 maart 2012 heeft Belgacom een nieuwe vordering tegen Alphacom ingesteld voor de rechtbank van koophandel te Brussel. In de dagvaarding waarmee die nieuwe procedure wordt ingeleid, vordert Belgacom de opheffing van de dwangsommen voor informatie die niet langer in haar bezit is en de opschorting van de dwangsommen gedurende vier maanden, met ingang van 1 maart 2012, voor het overleggen van de facturen die sinds 2002 door Belgacom zijn gezonden aan de klanten aan wie Alphacom een dienst heeft verkocht dan wel, subsidiair, de vermindering van het bedrag van de dwangsommen tot 100 euro per dag met ingang van 1 maart 2012.
2.4
Alphacom betoogt dat de nieuwe vordering niet-ontvankelijk is op grond dat de rechter ‘ die een dwangsom heeft opgelegd ’ door de in artikel 1068 van het Gerechtelijk Wetboek bepaalde devolutieve werking van het hoger beroep het hof van beroep is, nu het hoger beroep betrekking heeft op de dwangsommen eri niet is afgedaan.
2.5
Belgacom voert integendeel aan dat, zolang de rechter in hoger beroep zich niet over de hoofdveroordeling dan wel over de veroordeling tot betaling van dwangsommen heeft uitgesproken, de rechter ‘ die een dwangsom heeft opgelegd ’ de rechter in eerste aanleg is.
2.6
De rechtbank van koophandel heeft het vonnis van 3 mei 2012, waarbij een prejudiciële vraag aan het Hof wordt gesteld, in het kader van deze procedure gewezen.
De prejudiciële vraag
3.
Bij vonnis van 3 mei 2012 heeft de rechtbank van koophandel te Brussel de uitspraak aangehouden totdat het Benelux-Gerechtshof uitspraak zal hebben gedaan over de volgende vraag:
‘ Indien de eerste rechter een partij heeft veroordeeld tot het overleggen van stukken op verbeurte van een dagelijkse dwangsom en de veroordeelde partij hoger beroep heeft ingesteld tegen die veroordeling en een vermindering van de dwangsommen voor de appelrechter vordert, en deze laatste nog geen uitspraak heeft gedaan, is dan de rechter ‘die een dwangsom heeft opgelegd’ nog de eerste rechter of gaat het om de appelrechter voor wie de beslissing waarbij de dwangsommen zijn opgelegd, wordt betwist en voor wie een vordering tot vermindering van de dwangsommen subsidiair is ingesteld, zolang de appelrechter nog geen uitspraak heeft gedaan, met dien verstande dat de vordering tot opheffing of vermindering voor de eerste rechter niet voorlopig wordt ingesteld in afwachting van de beslissing van de appelrechter en dat de appelrechter slechts kennis kan nemen van het aan hem voorgelegde vonnis en niet van het eventuele vonnis van opheffing of vermindering van de dwangsommen? ’.
De rechtbank van koophandel oordeelt zodoende dat de uitleg van artikel 4, lid 1, van de Eenvormige wet betreffende de dwangsom, dat in het Belgische recht overeenstemt met artikel 1385quinquies van het Gerechtelijk Wetboek, voor haar noodzakelijk is om uitspraak te kunnen doen over de voor haar ingestelde vordering tot opheffing, opschorting of vermindering van de dwangsommen.
Ten aanzien van het verloop van het geding
4.
Het Hof heeft, overeenkomstig artikel 6, lid 5, van het Verdrag, een voor conform getekend afschrift van het vonnis van de rechtbank van koophandel te Brussel gezonden aan de partijen en aan de ministers van Justitie van België, Nederland en Luxemburg.
De partijen hebben de gelegenheid gekregen schriftelijke opmerkingen te maken over de aan het Hof gestelde vraag. Geen van de partijen heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt.
Plaatsvervangend advocaat-generaal André Henkes heeft op 17 oktober 2012 schriftelijk conclusie genomen, waarop partijen niet hebben gereageerd.
Ten aanzien van het recht
5.
Volgens artikel 4, lid 1, van de Eenvormige wet betreffende de dwangsom kan de rechter die een dwangsom heeft opgelegd, op vordering van de veroordeelde de dwangsom opheffen, de looptijd ervan opschorten gedurende de door hem te bepalen termijn of de dwangsom verminderen ingeval van blijvende of tijdelijke, gehele of gedeeltelijke onmogelijkheid voor de veroordeelde om aan de hoofdveroordeling te voldoen.
Op grond van die bepaling kan een vordering tot herziening van de dwangsom uitsluitend worden gebracht voor de rechter die de dwangsom heeft opgelegd.
Indien de eerste rechter een veroordeling op verbeurte van een dwangsom heeft uitgesproken, er hoger beroep tegen die veroordeling is ingesteld en de appelrechter nog geen uitspraak heeft gedaan, is de eerste rechter als enige bevoegd om kennis te nemen van een vordering tot herziening van de dwangsom, met name een vordering tot vermindering ervan. De omstandigheid dat voordien een vordering tot herziening bij de appelrechter aanhangig is gemaakt doet daaraan niet af.
Zodra de appelrechter uitspraak omtrent de hoofdveroordeling of de dwangsomveroordeling heeft gedaan, geldt hetgeen het Hof heeft beslist in zijn arrest van 15 april 1992, zaak A 91/2.
6.
De bepalingen van het nationale recht betreffende de devolutieve werking van het hoger beroep vermogen deze beantwoording, die op grond van een zelfstandige uitleg van de Eenvormige wet geboden is, niet in de weg te staan.
7.
De vraag dient dan ook aldus te worden beantwoord dat in de daarin beschreven situatie alleen de eerste rechter de rechter is ‘ die een dwangsom heeft opgelegd ’ in de zin van artikel 4, lid 1, van de Eenvormige wet betreffende de dwangsom.
Ten aanzien van de kosten
8. Geen van de partijen heeft schriftelijke opmerkingen gemaakt over de aan het Hof gestelde prejudiciële vraag noch een schriftelijke reactie op de conclusie van de advocaat- generaal ingediend.
Aangezien derhalve door de partijen geen kosten voor het Hof zijn gemaakt, is er geen aanleiding hun een bedrag voor kosten toe te kennen.
Het Benelux-Gerechtshof
Uitspraak doende op de door de rechtbank van koophandel te Brussel in zijn vonnis van 3 mei 2012 gestelde vraag,
Verklaart voor recht
9.
Artikel 4, lid 1, van de Eenvormige wet betreffende de dwangsom moet aldus worden uitgelegd dat indien de eerste rechter een hoofdveroordeling heeft uitgesproken op verbeurte van een dwangsom en de veroordeelde partij hoger beroep heeft ingesteld tegen die veroordeling en voor de appelrechter een herziening van de dwangsom, met name een vermindering ervan, vordert, en de appelrechter nog geen uitspraak heeft gedaan, alleen de eerste rechter de rechter is ‘ die een dwangsom heeft opgelegd ’ in de zin van die bepaling.
Aldus gewezen op 27 mei 2013 door de ridder J. de Codt, president, E. J. Numann eerste vicepresident, L. Mousel tweede vicepresidente, M.-P. Engel, A.M.J. van Buchem-Spapens, E. Dirix, A. Fettweis, rechters, H.A.G. Splinter-van Kan, I. Folscheid, plaatsvervangende rechters,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting te Brussel, op 14 juni 2013 door de heer J. de Codt, voornoemd, in aanwezigheid van de heren A. Henkes, Advocaat-Generaal en A. van der Niet, hoofdgriffier.