Rb. Amsterdam, 17-09-2009, nr. 424020 / HA RK 09-250
ECLI:NL:RBAMS:2009:BJ7905
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
17-09-2009
- Zaaknummer
424020 / HA RK 09-250
- LJN
BJ7905
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht (V)
Ondernemingsrecht / Rechtspersonenrecht
Financieel recht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2009:BJ7905, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 17‑09‑2009; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Wetingang
- Vindplaatsen
JRV 2009, 837
JOR 2009/284 met annotatie van M. Brink
Uitspraak 17‑09‑2009
Inhoudsindicatie
Fortis. Reddingsacties september en oktober 2008. Aanhangige procedure bij rechtbank Amsterdam (zaak-/rolnummer 426224 / HA ZA 09-1362). Beslissing op verzoek d.d. 31 maart 2009. Voorlopig getuigenverhoor toegestaan op drie specifieke vragen. Aanvang na uitbrengen onderzoeksrapport aan Ondernemingskamer. Start met regiezitting.
beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
sector civiel recht
zaaknummer / rekestnummer: 424020 / HA RK 09-250
Beschikking van 17 september 2009
in de zaak van
1. de stichting
STICHTING FORTISEFFECT,
gevestigd te Utrecht,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VALUAS SECURITIES B.V.,
gevestigd te Capelle aan den IJssel,
3. [verzoeker sub 3],
wonende te [woonplaats],
4. [verzoeker sub 4],
wonende te [woonplaats],
5. [verzoeker sub 5],
wonende te [woonplaats],
6. [verzoeker sub 6],
wonende te [woonplaats],
v e r z o e k e r s,
advocaat mr. A.J. de Gier,
tegen
1. DE STAAT DER NEDERLANDEN, meer in het bijzonder het Ministerie van Financiën,
gezeteld te ’s-Gravenhage,
advocaat mr. A.R.J. Croiset van Uchelen,
2. de naamloze vennootschap
FORTIS N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
advocaat mr. H.J. de Kluiver,
3. de naamloze vennootschap
FORTIS BANK (NEDERLAND) N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
advocaat mr. I. Wassenaar,
v e r w e e r d e r s,
en
4. HET KONINKRIJK BELGIË,
gezeteld te Brussel (België),
advocaat mr. G.C. Endedijk,
5. de vennootschap naar Belgisch recht
FEDERALE PARTICIPATIE- EN INVESTERINGSMAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te Brussel (België),
advocaat mr. D.M. de Knijff,
6. de naamloze vennootschap
DE NEDERLANDSCHE BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
advocaat mr. D.F. Lunsingh Scheurleer,
7. de stichting
STICHTING AUTORITEIT FINANCIËLE MARKTEN,
gevestigd te Amsterdam,
advocaat mr. H.J. Sachse,
b e l a n g h e b b e n d e n.
Verzoekers zullen hierna gezamenlijk FortisEffect c.s. worden genoemd en ieder afzonderlijk FortisEffect, Valuas, [verzoeker sub 3], [verzoeker sub 4], [verzoeker sub 5] en [verzoeker sub 6]. Verweerders zullen hierna de Staat der Nederlanden, Fortis N.V. respectievelijk FBN worden genoemd. Belanghebbenden zullen hierna de Belgische Staat, FPIM, DNB respectievelijk AFM worden genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met producties;
- het verweerschrift, met producties, van de Staat der Nederlanden;
- het verweerschrift, met producties, van Fortis N.V.;
- het verweerschrift, tevens voorwaardelijk verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor, met een productie, van FBN;
- het verweerschrift van de Belgische Staat;
- het verweerschrift van FPIM;
- het verweerschrift belanghebbende, met een productie, van DNB;
- de akte houdende zienswijze m.b.t. verzoekschrift voorlopig getuigenverhoor ex artikel 186 Rv van AFM;
- de mondelinge behandeling van 24 juni 2009 en het daarvan opgemaakte proces-verbaal met de stukken die volgens dat proces-verbaal bij de processtukken zijn gevoegd.
1.2. De beschikking is bepaald op heden.
2. De feiten
2.1. De rechtspersoon naar Belgisch recht Fortis S.A./N.V., gevestigd te Brussel (België), en Fortis N.V. zijn de twee tophoudstervennootschappen van de Fortis groep (hierna: Fortis).
2.2. Het aandeelhouderschap in Fortis heeft de vorm van een zogenoemd twinned share. Op grond van de statuten van zowel Fortis S.A./N.V. als Fortis N.V. kan een aandeel in de ene vennootschap uitsluitend worden uitgegeven, genomen, ingetrokken, overgedragen en bezwaard tezamen met een aandeel in de andere vennootschap, zulks in de vorm van een unit. Een unit bestaat uit een gewoon aandeel in Fortis S.A./N.V. en een gewoon aandeel in Fortis N.V. Het aldus bepaalde aandeel Fortis is genoteerd aan de beurs van Euronext Brussel N.V. en aan de beurs van Euronext Amsterdam N.V.
2.3. Op donderdag 25 september 2008 ging in de markt het gerucht dat Rabobank door DNB gevraagd zou zijn Fortis van liquiditeiten te voorzien. Op diezelfde dag heeft Fortis een persbericht uitgegeven, waarin het gerucht werd ontkend.
2.4. In de avond van donderdag 25 september 2008 heeft de Commissie voor Bank-, Financie- en Assurantiewezen (hierna: CBFA), de Belgische autoriteit belast met het prudentieel toezicht op banken en met het toezicht op de financiële markten, Fortis geadviseerd haar strategische opties te heroverwegen, met inbegrip van de mogelijkheid van steun van een sterke partner. In de ochtend van vrijdag 26 september 2008 heeft CBFA deze aanbeveling herhaald.
2.5. In de middag van vrijdag 26 september 2008 heeft Fortis een beroep gedaan op de Marginal Lending Facility bij de Nationale Bank van België tot een bedrag van EUR 5 miljard omdat de interbancaire markt voor Fortis niet meer toegankelijk was.
2.6. Gedurende zaterdag 27 september 2008 is de voor de due diligence voor geïnteresseerde financiële instellingen ingerichte dataroom van Fortis bezocht door vertegenwoordigers van ING, BNP, Munich Re, Aegon en FPIM. De belangstelling van deze partijen heeft niet geresulteerd in biedingen.
2.7. Op zondag 28 september 2008 te 22.30 uur hebben de regeringen van België, Luxemburg en Nederland op een persconferentie de volgende maatregelen bekend gemaakt:
- de Belgische Staat verwerft via FPIM een belang van 49,9% in Fortis Bank S.A./N.V. voor EUR 4,7 miljard;
- de Belgische Nationale Bank verstrekt een noodkrediet (Emergency Liquidity Assistance Agreement (ELA)) aan Fortis Bank S.A./N.V. om de liquiditeit van haar bankactiviteiten te waarborgen;
- het Groothertogdom Luxemburg verstrekt een in aandelen te converteren obligatielening van EUR 2,5 miljard aan Fortis Banque Luxembourg S.A. (99,92% dochter van Fortis Bank S.A./N.V.); conversie zal leiden tot een belang van 49,9%;
- de Staat der Nederlanden verwerft een belang van 49,9% in Fortis Bank Nederland (Holding) N.V. voor EUR 4 miljard.
Deze maatregelen, die door de Staat der Nederlanden en DNB zijn gepresenteerd als de oplossing van de problemen bij Fortis, zullen hierna ook de eerste reddingsactie worden genoemd.
2.8. Op respectievelijk 29 en 30 september 2008 zijn de transacties met de Belgische en Luxemburgse overheden afgerond en zijn de krachtens die transacties verschuldigde bedragen voldaan.
2.9. Op 30 september 2008 hebben vertegenwoordigers van Fortis zich vervoegd op het Nederlandse Ministerie van Financiën teneinde de overeenkomst van 28 september 2008 vast te leggen en uit te werken. Het door de Staat der Nederlanden te investeren bedrag van EUR 4 miljard was toen nog niet betaald. Tussen deze partijen is vervolgens gesproken over de inhoud van een door het Ministerie van Financiën overgelegde term sheet. Voorts volgde op 1 en 2 oktober 2008 nog nader overleg per e-mail en telefoon over een verschil van inzicht over een pandrecht dat ten behoeve van de Belgische Staat bleek te zijn gevestigd op de aandelen in de (sub)houdstervennootschap van de verzekeringstak van Fortis.
2.10. Op 2 oktober 2008 was onder de ELA EUR 51,7 miljard opgenomen en was een kort tevoren door DNB beschikbaar gesteld noodkrediet van EUR 7 miljard volledig opgenomen.
2.11. Eveneens op 2 oktober 2008 heeft een bijeenkomst bij CBFA plaatsgevonden. De Belgische Staat, de Staat der Nederlanden en Fortis waren daarbij aanwezig. Onder meer is gesproken over het voornemen van DNB om de volgende dag de Nederlandse bank- en verzekeringsactiviteiten van Fortis onder toezicht te plaatsen.
2.12. Op 3 oktober 2008 heeft de Nederlandse regering na sluiting van de beurs de volgende transactie bekendgemaakt:
- de Staat der Nederlanden verwerft de aandelen in het kapitaal van Fortis Bank Nederland (Holding) N.V., Fortis Verzekeringen Nederland N.V. en Fortis Corporate Insurance N.V. voor EUR 16,8 miljard;
- de Staat der Nederlanden verzorgt een financiering voor EUR 34 miljard om de terugbetaling van de korte-termijnschulden van Fortis Bank Nederland (Holding) N.V. aan Fortis Bank S.A./N.V. mogelijk te maken;
- de Staat der Nederlanden financiert ook de terugbetaling van de lange-termijnschulden van Fortis Bank Nederland (Holding) N.V. aan Fortis Bank S.A./N.V. voor EUR 16 miljard.
Deze transactie zal hierna ook de tweede reddingsactie worden genoemd.
2.13. Bij beschikking van 24 november 2008 in de zaak met rekestnummer 200.015.810/1OK heeft de Ondernemingskamer van het Gerechtshof te Amsterdam op verzoek van onder anderen de Vereniging van Effectenbezitters een onderzoek bevolen naar het beleid en de gang van zaken van Fortis N.V. over de periode vanaf 29 mei 2007, zoals samengevat is omschreven in rechtsoverweging 3.15 van die beschikking.
Die rechtsoverweging luidt:
De Ondernemingskamer acht op grond van het vorenoverwogene sprake van gegronde redenen om te twijfelen aan een juist beleid van Fortis N.V. die een onderzoek naar dat beleid rechtvaardigen. (…) Uit hetgeen is overwogen volgt dat het onderzoek in het bijzonder dient te betreffen het beleid en de gang van zaken met betrekking tot de financiering van de deelname van Fortis in de overname door het consortium van ABN AMRO (waarbij als begindatum dient te worden genomen (…) 29 mei 2007), het beleid en de gang van zaken wat betreft de verschillende door haar gegeven publieke verklaringen zoals bedoeld in 3.11 hiervoor en het beleid en de gang van zaken met betrekking tot de in dit geding aan de orde gestelde, door toezichthouders en overheden geïnitieerde onderscheidenlijk uitgevoerde transacties die hebben plaatsgevonden in de periode van 26 september 2008 tot en met 7 oktober 2008.
De aangehaalde rechtsoverweging 3.11 luidt:
VEB c.s. hebben vervolgens aangevoerd dat Fortis doelbewust geruststellende verklaringen heeft gepubliceerd die betrekking hadden op de solvabiliteit, de dividendpolitiek en de algemene positie van Fortis (…) in het verslechterende klimaat (…) en op de situatie van Fortis vlak voor haar acute noodtoestand (…). VEB c.s. hebben betoogd – zo begrijpt de Ondernemingskamer dat betoog – dat die geruststellende berichten niet steeds houdbaar zijn gebleken en dat ten tijde van het uitgeven van die berichten de contouren van die andere werkelijkheid zich intern al moeten hebben afgetekend.
2.14. Op 13 maart 2009 hebben FortisEffect c.s. de Staat der Nederlanden, de Belgische Staat, FPIM, Fortis N.V. en FBN gedagvaard voor deze rechtbank tegen 29 april 2009. De hoofdvordering luidt:
Primair
A te verklaren voor recht dat het in de dagvaarding beschreven besluit van Fortis (Fortis N.V.; rechtbank), zoals genomen op 29 september, 3 oktober, 5 oktober en 6 oktober 2008, alsmede alle daarmee verband houdende deelbesluiten of andere besluiten, een en ander strekkende tot verkoop van vrijwel haar gehele onderneming, nietig zijn op grond van het bepaalde in artikel 2:14 lid 1 BW wegens strijd met de wet en de statuten, meer in het bijzonder het bepaalde in artikel 2:107a BW;
althans, subsidiair, het betreffende besluit en alle daarmee verband houdende deelbesluiten of andere besluiten te vernietigen op grond van artikel 2:15 lid c BW wegens strijd met een reglement, zijnde de Corporate Governance Statement van Fortis;
B te verklaren voor recht dat het sub A bedoelde besluit gedaagden kan worden tegengeworpen;
C te verklaren voor recht dat de (wijze van) verkrijging door de Staat der Nederlanden van de aandelen in (a) Fortis Bank Nederland (Holding) N.V. (met inbegrip van Fortis Hypotheekbank N.V., Fortis Bank (Nederland) N.V. en de participatie in RFS Holdings B.V.) en (b) Fortis Verzekeringen Nederland N.V. en (c) Fortis Corporate Insurance N.V. onrechtmatig is jegens eisers;
D te verklaren voor recht dat (de wijze van) verkrijging van de aandelen in Fortis Bank S.A./N.V. door FPIM onrechtmatig is jegens eisers;
E gedaagden te veroordelen om over te gaan tot ongedaanmaking van hetgeen is verricht krachtens het sub A bedoelde besluit;
F gedaagden hoofdelijk te bevelen om over te gaan tot vergoeding van de schade van eisers, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 oktober 2008 tot aan de dag der algehele voldoening;
G uitsluitend FortisEffect vordert bovendien gedaagden hoofdelijk te veroordelen om bij wijze van voorschot op de vordering(en) van FortisEffect over te gaan tot betaling van een bedrag van EUR 2.500.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf heden;
H gedaagden te veroordelen in de kosten van deze procedure;
Subsidiair
I te verklaren voor recht dat gedaagden allen tezamen dan wel afzonderlijk onrechtmatig jegens eisers hebben gehandeld met betrekking tot de feiten zoals weergegeven in deze dagvaarding;
J gedaagden hoofdelijk te veroordelen om over te gaan tot vergoeding van de schade van eisers, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 oktober 2008 tot aan de dag der algehele voldoening;
K uitsluitend FortisEffect vordert bovendien gedaagden te veroordelen om bij wijze van voorschot op de vordering(en) van FortisEffect over te gaan tot betaling van een bedrag van EUR 2.500.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf heden;
L gedaagden te veroordelen in kosten van deze procedure.
3. Het verzoek
3.1. FortisEffect c.s. verzoeken de rechtbank een voorlopig getuigenverhoor te bevelen op de in het verzoekschrift vermelde gronden, onder bepaling van een datum.
3.2. FortisEffect c.s. noemen in hun verzoekschrift als (mogelijke) grondslagen van hun vorderingen in de dagvaardingsprocedure:
- gedaagden hebben op en na 28 september 2008 misleidende informatie naar buiten gebracht; zij hebben medegedeeld dat de problemen bij Fortis waren opgelost en dat Fortis was gered terwijl zij wisten dat die mededelingen niet juist en/of niet volledig waren; omtrent de eerste reddingsactie is nimmer volledige overeenstemming bereikt, in elk geval niet voor wat betreft de Nederlandse inbreng; de gekozen mediastrategie was vermoedelijk onderdeel van die reddingsactie; die strategie heeft kennelijk niet gewerkt, althans is niet volledig tot het einde doorgezet; op 30 september 2008 is besloten Fortis te ontmantelen;
- gedaagden wisten reeds vanaf 29 september 2008, althans vanaf 30 september 2008, dat de Staat der Nederlanden niet zou meewerken aan (verdere uitvoering van) de eerste reddingsactie en Fortis nog steeds zeer ernstige (liquiditeits)problemen had; toch is men tot en met 3 oktober 2008 actief blijven uitdragen dat de Staat der Nederlanden participeerde in de eerste reddingsactie en dat Fortis een in de kern gezond, solvabel bedrijf was; men wist toen echter dat Fortis een verre van gezond bedrijf was, dat de Staat der Nederlanden niet werkelijk uitvoering gaf aan de eerste reddingsactie en dat er werd onderhandeld over nationalisatie; eisers (met uitzondering van FortisEffect) zijn feitelijk, maar waarschijnlijk ook bewust en opzettelijk, door gedaagden misleid; gedaagden hadden het door henzelf geschapen onjuiste beeld ten aanzien van de (voortgang van de) eerste reddingsactie en de situatie bij Fortis in de loop van de week minstens behoren te corrigeren;
- er is in de bewuste week sprake geweest van zwaarwegende koersgevoelige informatie die Fortis aan de markt kenbaar had behoren te maken; door dat niet te doen heeft Fortis de voorschriften van de Wet op het financieel toezicht (Wft) geschonden; de overige gedaagden zijn zich waarschijnlijk bewust geweest van de schending van de Wft en hebben Fortis onder druk gezet om informatie (toch) niet openbaar te maken; in dat geval hebben de overige gedaagden van het onrechtmatig handelen van Fortis geprofiteerd en hebben zij dat handelen wellicht zelfs uitgelokt; zeker de Staat der Nederlanden had, gelet op zijn hoedanigheid en verantwoordelijkheid, de plicht om actief te bewerkstelligen dat Fortis de Wft naleefde en de informatie aan de markt kenbaar maakte; de Staat der Nederland heeft deze plicht verzaakt;
- de besluiten van de Raad van Bestuur van Fortis tot het aangaan van de verkooptransacties van 29 september 2008, 3 oktober 2008, 5 oktober 2008 en 6 oktober 2008 zijn ten onrechte niet ter goedkeuring aan de algemene vergadering van aandeelhouders van Fortis S.A./N.V. en Fortis N.V. voorgelegd; het bepaalde in artikel 2:107a Burgerlijk Wetboek (BW) is geschonden; een eventueel beroep van gedaagden op artikel 2:16 lid 2 BW gaat niet op; de nietigheid van de besluiten van de Raad van Bestuur is voor eenieder bindend en kan aan eenieder worden tegengeworpen;
- onduidelijk is waarom gedaagden het er niet toe hebben geleid dat de AFM de handel in het aandeel Fortis op de beurs heeft opgeschort;
- eisers 2 tot en met 6 hebben door het onrechtmatig handelen van gedaagden schade geleden doordat zij in de periode van 29 september 2008 tot en met 3 oktober 2008 effecten Fortis hebben gekocht en/of behouden waar zij dat bij juiste en volledige informatie niet zouden hebben gedaan;
- FortisEffect treedt enerzijds op als rechtspersoon als bedoeld in artikel 3:305a BW, anderzijds als cessionaris aan wie zes personen (die schade hebben geleden doordat zij in de periode van 29 september 2008 tot en met 3 oktober 2008 effecten Fortis hebben gekocht en/of behouden waar zij dat bij juiste en volledige informatie niet zouden hebben gedaan) hun vorderingen jegens gedaagden hebben gecedeerd.
3.3. FortisEffect c.s. stellen in hun verzoekschrift dat hun vorderingen in de dagvaardingsprocedure toewijsbaar zijn, omdat deze voldoende toegelicht, onderbouwd en – voor zover relevant – bewezen zijn. Zij realiseren zich echter dat de dagvaardingsprocedure (feitelijk) complex is en dat hun mogelijk aanvullend bewijs zal worden opgedragen. Verder zijn zij ervan overtuigd dat uit de te houden getuigenverhoren nieuwe informatie naar voren zal komen die van belang is voor de strategie in de dagvaardingsprocedure en mogelijk zal leiden tot wijziging van de vorderingen en/of de grondslagen daarvan. Ten slotte zal de dagvaardingsprocedure volgens FortisEffect c.s. veel tijd in beslag nemen. Zij achten het voor de waarheidsvinding van belang dat de getuigenissen tijdig worden veiliggesteld.
3.4. FortisEffect c.s. vermelden in hun verzoekschrift dat zij in het voorlopig getuigenverhoor onder meer willen bewijzen:
(a) dat het creëren van het beeld ‘Fortis is gered’ vanaf zondagavond 28 september 2008 een bewuste strategie van verweerders is geweest, dat zij daarover afspraken hebben gemaakt en dat de overheden aan Fortis en anderen (DNB) hebben verzocht of voorgeschreven dat zij dat beeld op diverse wijzen dienden te gaan uitdragen;
(b) dat de afspraken en instructies omtrent het creëren van het beeld ‘Fortis is gered’ en het herstellen van vertrouwen in de markt tussen partijen zijn vastgelegd in schriftelijke documenten, waaronder de Emergency Loan Assistance Agreements;
(c) dat verweerders zich bij dit alles al vanaf zondag 28 september 2008 bewust waren dat dit geruststellende beeld omtrent de financiële positie van Fortis niet juist, onvolledig en te ongenuanceerd was, dat men relevante informatie voor de beleggers heeft achtergehouden en dat helemaal niet zeker was dat ‘Fortis gered was’ omdat zulks onder meer dan wel juist afhing van de reactie op de markt op de genomen maatregelen (vooral de interbancaire kredietmarkt);
(d) dat verweerders in ieder geval vanaf dinsdag 30 september 2008 wisten dat het beeld dat vanaf zondagavond was gecreëerd achterhaald was;
(e) dat verweerders bewust hebben nagestreefd om het beeld ‘Fortis is gered’ uit te dragen naar iedereen, niet alleen naar rekeninghouders en spaarders maar ook naar beleggers en aandeelhouders en dat men besefte dat aandeelhouders en obligatiehouders op basis van die informatie beleggingsbeslissingen zouden nemen en dat ook gedaan hebben;
(f) dat verweerders zich er in die week van bewust zijn geweest dat het aldus gecreëerde beeld naar beleggers misleidend is geweest en dat daardoor schade ontstond of kon ontstaan, alsmede dat verweerders die consequenties bewust hebben aanvaard;
(g) dat verweerders wisten dat de onjuiste dan wel achtergehouden informatie omtrent de werkelijke financiële positie van Fortis, het niet uitvoering geven aan de eerste reddingsactie en de onderhandelingen omtrent nationalisatie, voor Fortis informatie was die zij krachtens de Wft bekend behoorde te maken en dat Fortis – door dat niet te doen – die voorschriften schond;
(h) dat verweerders zich bewust waren van artikel 2:107a BW en de vergelijkbare voorschriften uit de Corporate Governance Code van Fortis, dat zij daarover in de periode 28 september 2008 – 6 oktober 2008 hebben gesproken en dat zij er bewust voor hebben gekozen om de transacties desondanks niet vooraf (of achteraf bij wijze van ontbindende voorwaarde) aan de aandeelhouders ter goedkeuring voor te leggen;
(i) dat verweerders zich bewust waren van de mogelijkheid om AFM de handel in het aandeel Fortis te laten opschorten en bewust hebben nagelaten om AFM voor te stellen om dat te doen.
3.5. FortisEffect c.s. vermelden in hun verzoekschrift dat zij, om de hiervoor onder 3.4 vermelde (gestelde) feiten te bewijzen, in het voorlopig getuigenverhoor duidelijkheid willen krijgen over onder meer onderstaande zaken:
(a) de gang van zaken rondom de onderhandelingen van het weekend van 27 en 28 september 2008;
(b) de exacte tijdstippen van de verschillende acties: onder meer de start van de onderhandelingen tussen de Belgische en Luxemburgse overheden, het moment waarop Nederland zich in deze onderhandelingen heeft gevoegd, het moment dat Fortis bij de onderhandelingen betrokken werd, het moment dat besloten werd berichtgeving naar buiten te brengen hieromtrent en dergelijke;
(c) de exacte inhoud van de gemaakte afspraken in het kader van dit onderhandelingsproces: onder meer welke afspraken er precies zijn gemaakt, welke zaken nog nader uitonderhandeld dienden te worden en welke partijen bij dit alles betrokken zijn geweest;
(d) de vraag hoe men is omgegaan met het vertrouwen op de financiële markten en wat voor strategie daarover is afgesproken;
(e) welke afspraken tussen partijen zijn gemaakt omtrent de mediastrategie en welke instructies zijn gegeven aan de media-adviseurs van partijen;
(f) de achtergronden met betrekking tot het onderpandrecht, de exacte inhoud en omvang daarvan en de mate van bekendheid van de diverse partijen omtrent het bestaan van die problematiek;
(g) de overwegingen die door alle betrokkenen tijdens de onderhandelingen zijn gemaakt omtrent dit onderpandrecht;
(h) de exacte achtergronden met betrekking tot de weigering van de Nederlandse overheid om uitvoering te geven aan de afspraken rondom de eerste reddingsactie; onder meer hoe intern bij de Nederlandse overheid die besluitvorming daaromtrent is verlopen, wanneer dat besluit is genomen en wanneer de overige partijen daarmee bekend zijn geworden;
(i) de gang van zaken in de onderhandelingen die volgens Nederland op 30 september 2008 van start zijn gegaan;
(j) de exacte tijdstippen van de verschillende acties daarna: onder meer de start van de hernieuwde onderhandelingen, het moment waarop de verschillende betrokken partijen zich in deze onderhandelingen hebben gevoegd, het moment dat Fortis bij de onderhandelingen betrokken werd, het moment dat besloten werd tot nationalisatie over te gaan, het moment waarop overeenstemming is bereikt met betrekking tot het te betalen bedrag, wie wanneer op de hoogte was van de nieuwe ontwikkelingen en dergelijke;
(k) de personalia van de partijen, personen en instanties die bij dit alles betrokken zijn geweest, welke rol zij gespeeld hebben in de onderhandelingen, de wijze waarop deze onderhandelingen hebben plaatsgevonden, wie de onderhandelingen geïnitieerd heeft en dergelijke (dit ook in verband met het mogelijk oproepen van deze personen als getuigen);
(l) de vraag of het waar is – zoals de laatste tijd in de media kenbaar is gemaakt door bijvoorbeeld [naam 25] en de Minister van Financiën van België [naam 20] – dat Nederland in de bewuste week zware druk op Fortis en/of andere betrokkenen heeft gelegd om de door Nederland gewenste nationalisatie van de Nederlandse onderdelen te accepteren, bijvoorbeeld door te weigeren de EUR 4 miljard te betalen, door geen extra noodkredieten te verstrekken en te dreigen met ondercuratelestelling door DNB;
(m) de mate van betrokkenheid bij dit alles van andere partijen dan verweerders, bijvoorbeeld DNB en AFM, alsmede hun rol in het geheel, met inbegrip van de vraag over welke informatie zij op welk moment beschikten en of zij (ook) druk op Fortis of andere partijen hebben uitgeoefend om in te stemmen met de door Nederland gewenste nationalisatie;
(n) de overwegingen van alle betrokken partijen met betrekking tot het niet openbaar maken van de nieuwe ontwikkelingen binnen Fortis; bij wie was het bekend dat de gedane mededelingen omtrent de eerste reddingsactie niet juist, dan wel achterhaald waren; hebben verweerders hier onderling overleg over gehad en wat is daaromtrent besproken;
(o) hebben verweerders in de betreffende periode gehandeld, (mede) vanuit het doel om de beurskoers niet verder te laten dalen en/of die te laten stijgen en is daarover gesproken;
(p) hebben verweerders zich inderdaad gerealiseerd dat dat herstel van vertrouwen ook zou leiden tot handel in (koop van) effecten inzake Fortis, met alle risico’s en gevolgen van dien, en of verweerders zich die schade hebben gerealiseerd; hebben verweerders daaromtrent gecommuniceerd en mogelijk afspraken gemaakt over hoe daarmee dan te zijner tijd om te gaan; zijn daar (interne) memo’s over;
(q) de toepassing van artikelen 5:58 en 59 Wft en de overwegingen hieromtrent;
(r) de toepassing van artikel 2:107a BW in de nationalisatie; onder meer wat omtrent de toepasselijkheid van dit kader is besproken tussen Fortis en de Staat der Nederlanden, wat de overwegingen hieromtrent waren, de redenen om dit artikel buiten toepassing te laten;
(s) de eventuele meldingen die in deze periode door AFM en DNB van betrokken partijen zijn ontvangen met betrekking tot de koersgevoeligheid van informatie en de inhoud hiervan en eventueel overleg tussen verweerders en AFM en/of DNB en de inhoud hiervan;
(t) de overwegingen om op enig moment de handel in aandelen Fortis wel dan niet stil te leggen;
(u) de overwegingen van alle betrokken partijen in de gehele periode met betrekking tot keuzes die gemaakt zijn ten aanzien van de informatie die openbaar is gemaakt, en de informatie die niet openbaar is gemaakt alsmede de overwegingen om eerdere (onjuiste) informatie niet te corrigeren.
3.6. In hun brief, gedateerd 23 juni 2009, hebben FortisEffect c.s. vervolgens aan de rechtbank geschreven:
Sinds de indiening van het verzoekschrift heeft zich een aantal belangrijke ontwikkelingen voorgedaan. Voorts zijn inmiddels 7 verweerschriften ingediend (…). Ook is daarin een aantal verweren gevoerd waar verzoekers op voorhand aan tegemoet willen komen met een verduidelijking/inperking van het verzoek.
(…)
Mede gezien de beslissingen van de AVA’s van Fortis d.d. 28 en 29 april 2009, waarbij de verkoop van onderdelen aan het Koninkrijk België en de SFPI (FPIM; rechtbank) alsnog zijn goedgekeurd, hebben verzoekers niet langer de behoefte om België en de SFPI in de procedure te betrekken. Zij zullen dan ook in de dagvaardingsprocedure hun vorderingen tegen België en SFPI intrekken. (…) Dit impliceert dat zij ook het verzoekschrift intrekken voorzover het gericht is tegen die twee partijen.
(…)
Rondom Fortis is veel voorgevallen. Het overgrote deel van die feiten is geen onderdeel van deze verzoekschriftprocedure. Voorzover daarover onduidelijkheid bestaat: het verzoek heeft enkel en alleen als onderwerp de feitelijke gang van zaken in de periode 28 september – 3 oktober 2008 en kan in die zin beperkt worden gelezen.
(…)
De te horen getuigen betreffen (alleen) de personen die materieel een rol hebben gespeeld in de genoemde periode en aanwezig zijn geweest bij de beraadslagingen, de besluitvorming en het geven van instructies. Concreet gaat het – voorzover verzoekers thans bekend – om de volgende personen:
- Van de Nederlandse overheid: de heren Minister President [naam 1] wonende te [woonplaats], Minister [naam 2] wonende te [woonplaats], Staatssecretaris [naam 3], [naam 4], [naam 5], [naam 6] (hoofd Agentschap), [naam 7] en [naam 8] en mevrouw [naam 9];
- De Nederlandsche Bank: de heer [naam 10] en mevrouw [naam 11];
- De AFM: de heer [naam 12];
- De Fortis Holding: de heren [naam 13], [naam 14] en [naam 15];
- De Fortis Bank Nederland: de heer [naam 16];
- De CBFA en de Nationale Bank België: de heren [naam 17] en [naam 18];
- De Belgische overheid: de heren [naam 19] en [naam 20];
- De adviseurs van de partijen: de enige bekende zijn [naam 21] van Morgan Stanley en [naam 22] van De Brauw;
- Waar nodig en zinvol: verzoekers zelf.
(…)
Het voorgaande impliceert dat het verzoekschrift beperkt kan worden gelezen c.q. wordt beperkt, omvattende een helder afgebakende periode en een selecte groep van getuigen.
FortisEffect c.s. hebben tijdens de mondelinge behandeling aan het bovenstaande toegevoegd dat het hun, nu zij in de dagvaardingsprocedure nog slechts procederen tegen de Staat der Nederlanden, Fortis N.V. en FBN, nog slechts gaat om de transacties van en met de Staat der Nederlanden en alles wat daaromheen hangt.
FortisEffect c.s. hebben ter zitting hun verzoek nader geconcretiseerd in die zin dat zij getuigen wensen te horen omtrent de volgende drie onderwerpen: (i) wisten de direct betrokkenen op het moment dat de mededeling ‘Fortis is gered’ werd gedaan dat het eerste reddingsplan niet voldoende zou zijn om het voortbestaan van Fortis te waarborgen; (ii) op welk moment werd voor de direct betrokkenen duidelijk dat aan het eerste reddingsplan geen uitvoering zou worden gegeven; (iii) waarom heeft men de handel in het aandeel Fortis in de periode van 28 september 2008 tot en met 3 oktober 2008 niet stilgelegd.
4. De verweren
De Staat der Nederlanden, Fortis N.V. en FBN voeren gemotiveerd verweer. De Belgische Staat en FPIM, aanvankelijk verweerders, hebben een verweerschrift ingediend. DNB en AFM hebben als belanghebbenden hun standpunten naar voren gebracht.
5. Het voorwaardelijk tegenverzoek
FBN verzoekt voorwaardelijk, namelijk voor het geval het verzoek van FortisEffect c.s. (deels) wordt toegestaan en FBN geen recht heeft op een contra-enquête, een voorlopig getuigenverhoor te bevelen als omschreven in het voorwaardelijk tegenverzoek, met veroordeling van FortisEffect c.s., voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van het geding.
6. De beoordeling
6.1. De rechtbank stelt voorop dat ingevolge artikel 186 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) de rechter op verzoek van een partij een voorlopig getuigenverhoor kan bevelen. Artikel 187 lid 2 Rv bepaalt dat, indien het geding reeds aanhangig is, het verzoek wordt gedaan aan de rechter waar het geding aanhangig is. Nu de dagvaardingsprocedure bij deze rechtbank aanhangig is, is deze rechtbank ook bevoegd het onderhavige verzoek te behandelen en beoordelen.
6.2. De verweerders hebben aangevoerd dat FortisEffect c.s. niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in hun verzoek. Volgens hen voldoet FortisEffect niet aan de vereisten van artikel 3:305a BW, zijn de door FortisEffect c.s. gestelde cessies niet rechtsgeldig en staat niet vast dat Valuas, [verzoeker sub 3], [verzoeker sub 4], [verzoeker sub 5] en [verzoeker sub 6] in de periode van 28 september 2008 tot en met 3 oktober 2008 effecten Fortis hielden.
Naar het oordeel van de rechtbank is in de onderhavige verzoekschriftprocedure geen plaats voor een uitputtend onderzoek op deze punten. Dat onderzoek zal, zo nodig, moeten plaatsvinden in de dagvaardingsprocedure. Hier kan worden volstaan met de constatering dat er op het eerste gezicht geen gegronde reden is om de vorderingsgerechtigdheid van FortisEffect (als rechtspersoon als bedoeld in artikel 3:305a BW en als cessionaris), Valuas, [verzoeker sub 3], [verzoeker sub 4] en [verzoeker sub 5] in twijfel te trekken. Dit mede gelet op de door FortisEffect c.s. in het geding gebrachte stukken (statuten van FortisEffect, cessie-akten, gegevens van de zes cedenten voor wie FortisEffect als cessionaris optreedt alsmede gegevens van Valuas, [verzoeker sub 3], [verzoeker sub 4] en [verzoeker sub 5]).
De enige uitzondering is [verzoeker sub 6]. FBN heeft er terecht op gewezen dat FortisEffect c.s. slechts gegevens van [verzoeker sub 6] Beheer B.V. in het geding hebben gebracht, en niet hebben toegelicht en onderbouwd op welke gronden [verzoeker sub 6] (in persoon) vorderingsgerechtigd zou zijn. [verzoeker sub 6] zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn verzoek.
6.3. Bij hun brief van 23 juni 2009 hebben FortisEffect c.s. hun verzoek, voorzover het gericht is tegen de Belgische Staat en FPIM, ingetrokken. Artikel 1.2.8 Procesreglement verzoekschriftprocedures rechtbanken laat dat toe, maar bepaalt ook dat, wanneer bij het verweerschrift om een kostenveroordeling is gevraagd, de rechter daarop zal beslissen. Nu de Belgische Staat en FPIM (die beiden vóór 23 juni 2009 een verweerschrift hebben ingediend) daarom hebben gevraagd, zullen FortisEffect c.s. worden veroordeeld in hun kosten, die voor ieder van de Belgische Staat en FPIM worden begroot op EUR 3.211,00 (1 punt tarief VIII) aan salaris advocaat en EUR 262,00 aan vast recht. Het toegepaste tarief is gebaseerd op het door FortisEffect bij de dagvaarding gevorderde voorschot van EUR 2,5 miljoen (zie hiervoor onder 2.14).
6.4. Als opmaat tot de inhoudelijke beoordeling van het verzoek van FortisEffect, Valuas, [verzoeker sub 3], [verzoeker sub 4] en [verzoeker sub 5] (die hierna gezamenlijk ook FortisEffect c.s. zullen worden genoemd), dat dus nog slechts gericht is tegen de Staat der Nederlanden, Fortis N.V. en FBN, wijst de rechtbank erop dat FortisEffect c.s. enerzijds aansluiten bij de huidige vorderingen en grondslagen in de dagvaardingsprocedure, anderzijds wijziging van die vorderingen en grondslagen niet uitsluiten. De rechtbank verwijst in dit verband naar de hiervoor onder 3.3 weergegeven stellingen van FortisEffect c.s.
6.5.1. Artikel 187 lid 3 Rv bepaalt, voor zover hier van belang, dat het verzoekschrift dat ertoe strekt dat een voorlopig getuigenverhoor wordt gehouden de feiten of rechten inhoudt die men wil bewijzen.
6.5.2. Uit deze bepaling vloeit in de eerste plaats voort dat de verzoeker het feitelijk gebeuren waarover hij getuigen wil doen horen zodanig dient te omschrijven dat voor de rechter die op het verzoek moet beslissen, voor de rechter voor wie het verhoor zal worden gehouden en voor de wederpartij voldoende duidelijk is op welk feitelijk gebeuren het verhoor betrekking zal hebben. Naar het oordeel van de rechtbank voldoen FortisEffect c.s. aan dit vereiste. De rechtbank verwijst in dit verband naar hetgeen hiervoor onder 3.4, 3.5 en 3.6 is overwogen. De rechtbank tekent hierbij aan dat FortisEffect c.s., indien en voorzover zij met de door hen gebezigde woorden “onder meer” en “en dergelijke” (zie opnieuw die overwegingen) meer of andere feitelijke gebeurtenissen voor ogen hebben dan de vermelde, in zoverre niet voldoen aan het bepaalde in artikel 187 lid 3 Rv, zodat hun verzoek tot de wél omschreven feiten zal worden beperkt.
6.5.3. Uit artikel 187 lid 2 Rv, gelezen in samenhang met het bepaalde in artikel 166 lid 1 Rv, vloeit verder voort dat de door verzoeker te bewijzen feiten en rechten, gegeven de aard en het beloop van de rechtsvordering, relevant moeten zijn (dat wil zeggen tot de beslissing van de zaak kunnen leiden).
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet het verzoek van FortisEffect c.s., zoals het nader beperkt in deze procedure is komen te luiden, aan dit vereiste, voorzover het de Staat der Nederlanden en Fortis N.V. betreft. Indien de door FortisEffect c.s. gestelde feiten en rechten juist zijn, kan niet worden uitgesloten dat de in de dagvaardingsprocedure ingestelde vorderingen op de daartoe ontwikkelde grondslagen geheel of gedeeltelijk toewijsbaar zijn. Zo kan niet worden uitgesloten dat het in de periode 28 september 2008 – 3 oktober 2008 niet, niet juist of niet volledig informeren van de houders of kopers van effecten Fortis over de uitvoering respectievelijk voorbereiding van de eerste respectievelijk tweede reddingsactie onrechtmatig wordt geoordeeld.
Voorzover het FBN betreft, voldoet het verzoek van FortisEffect c.s. naar het oordeel van de rechtbank niet aan dit vereiste. FBN heeft onweersproken aangevoerd dat zij als dochter van Fortis Bank Nederland (Holding) N.V. in de reddingsacties slechts een ondergeschikte en passieve rol speelde. FortisEffect c.s. maken tegen deze achtergrond niet, althans niet voldoende, duidelijk welke verwijten FBN, aan de hand van de te bewijzen feiten en rechten, niettemin zouden kunnen worden gemaakt. In dit verband is in elk geval onvoldoende de door FortisEffect c.s. gestelde omstandigheid dat FBN haar klanten en werknemers in de periode 28 september 2008 tot en met 3 oktober 2008 heeft geïnformeerd conform de van anderen afkomstige publieke berichtgeving omtrent de beide reddingsacties. Het verzoek van FortisEffect c.s. zal in zoverre worden afgewezen, met veroordeling van FortisEffect, Valuas, [verzoeker sub 3], [verzoeker sub 4], [verzoeker sub 5] en [verzoeker sub 6], als de in het ongelijk gestelde partijen, in de kosten van FBN, die worden begroot op EUR 6.422,00 (2 punten tarief VIII) aan salaris advocaat en EUR 262,00 aan vast recht. Het voorwaardelijk tegenverzoek van FBN behoeft geen behandeling.
6.5.4. De rechtbank merkt volledigheidshalve op dat uit artikel 187 lid 2 Rv, gelezen in samenhang met het bepaalde in artikel 166 lid 1 Rv, ook voortvloeit dat de door verzoeker te bewijzen relevante feiten en rechten betwist moeten zijn. De conclusies van antwoord van de Staat der Nederlanden en Fortis N.V. in de dagvaardingsprocedure kunnen het aantal te bewijzen relevante feiten en rechten nader beperken.
6.6.1. In zijn arrest van 11 februari 2005, NJ 2005, 442 ([naam 23]/[naam 24]) heeft de Hoge Raad beslist dat een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor, als het overigens aan de eisen voor toewijzing daarvan voldoet, kan worden afgewezen op de grond dat van de bevoegdheid tot het bezigen van dit middel misbruik wordt gemaakt, waarvan onder meer sprake kan zijn wanneer de verzoeker wegens de onevenredigheid van de over en weer betrokken belangen in redelijkheid niet tot toepassing van die bevoegdheid kan worden toegelaten. Toewijzing van het verzoek kan ook achterwege blijven indien het strijdig is met een goede procesorde, dan wel moet afstuiten op een ander, door de rechter zwaarwichtig geoordeeld bezwaar. Voorts bestaat geen aanleiding een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor onttrokken te achten aan de in artikel 3:303 BW neergelegde regel dat zonder belang niemand een rechtsvordering toekomt. Aldus steeds de Hoge Raad.
Volgens de Staat der Nederlanden en Fortis N.V. dienen deze criteria (alsnog) te leiden tot afwijzing van het verzoek van FortisEffect c.s., althans beperking van het te houden voorlopig getuigenverhoor.
6.6.2. Niet, althans niet voldoende, gesteld of gebleken is dat FortisEffect c.s. met hun verzoek misbruik van bevoegdheid maken als bedoeld in artikel 3:13 BW. Evenmin is voldoende gesteld of gebleken dat FortisEffect c.s. hun bevoegdheid uitoefenen met geen ander doel dan de Staat der Nederlanden en Fortis N.V. te schaden of met een ander doel dan waarvoor zij is verleend of, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening kunnen worden toegelaten.
6.6.3. Verder is niet, althans niet voldoende, gesteld of gebleken dat het verzoek van FortisEffect c.s. strijdig is met een goede procesorde, dan wel moet afstuiten op een ander zwaarwichtig bezwaar. Weliswaar zijn er op dit moment al diverse informatiebronnen beschikbaar en zal er in de toekomst meer informatie komen uit onder meer de rapporten in aanverwante procedures in België, het parlementaire onderzoek en de enquête van de Ondernemingskamer. Van belang is echter dat FortisEffect c.s. bij deze onderzoeken geen partij zijn en dus bijvoorbeeld geen invloed kunnen uitoefenen op de aan (eventueel te horen) getuigen te stellen vragen. Bovendien richten de onderzoeken zich niet op de specifieke verwijten die FortisEffect c.s. aan de Staat der Nederlanden en Fortis N.V. in de dagvaarding maken. De (toekomstige) beschikbaarheid van deze stukken maakt dit getuigenverhoor op de specifieke onderwerpen als hierna onder 6.7.2 vermeld dan ook niet overbodig en vormt aldus geen beletsel voor toewijzing van het verzoek. Overigens verwijst de rechtbank, voor wat betreft de raakvlakken met de door de Ondernemingskamer van het Gerechtshof te Amsterdam bevolen enquête, naar hetgeen hierna, onder 6.7.3, wordt overwogen.
6.6.4. Ten slotte is, mede in het licht van hetgeen hiervoor onder 6.5.3 ten aanzien van de Staat der Nederlanden en Fortis N.V. is overwogen, niet, althans niet voldoende, gesteld of gebleken dat FortisEffect c.s. bij hun verzoek geen belang hebben.
6.7.1. Aldus ligt het verzoek van FortisEffect c.s. tegen de Staat der Nederlanden en Fortis N.V., behoudens het navolgende, voor toewijzing gereed.
6.7.2. Het verhoor zal zich echter wel dienen te beperken tot de feitelijke gang van zaken met betrekking tot de transacties van en met de Staat der Nederlanden in de periode van 28 september 2008 tot en 3 oktober 2008, waarbij de vragen zich vooralsnog dienen te richten op de volgende drie onderwerpen: (i) wisten de direct betrokkenen op het moment dat de mededeling ‘Fortis is gered’ werd gedaan dat het eerste reddingsplan niet voldoende zou zijn om het voortbestaan van Fortis te waarborgen; (ii) op welk moment werd voor de direct betrokkenen duidelijk dat aan het eerste reddingsplan geen uitvoering zou worden gegeven; (iii) waarom heeft men de handel in het aandeel Fortis in de periode van 28 september 2008 tot en met 3 oktober 2008 niet stilgelegd.
6.7.3. De rechtbank ziet in de door de Ondernemingskamer van het Gerechtshof te Amsterdam bevolen enquête (zie hiervoor onder 2.13) aanleiding te bepalen dat het voorlopig getuigenverhoor eerst zal aanvangen nadat het verslag van de uitkomst van het onderzoek op de voet van artikel 2:353 lid 1 BW ter griffie van het Gerechtshof is nedergelegd. Hierbij gaat de rechtbank met partijen ervan uit dat de Ondernemingskamer op de voet van artikel 2:353 lid 2 BW zal bepalen dat het verslag, voor zover het de periode 28 september 2008 tot en met 3 oktober 2008 betreft, (mede) ter inzage ligt van FortisEffect c.s. en de Staat der Nederlanden, althans dat Fortis N.V. het verslag, voor zover het die periode betreft, op de voet van artikel 2:353 lid 3 BW aan FortisEffect c.s. en de Staat der Nederlanden ter beschikking zal stellen.
De rechtbank overweegt dat de raakvlakken met de door de Ondernemingskamer bevolen enquête van dien aard zijn dat het vanuit een proceseconomisch oogpunt noodzakelijk is met de aanvang van het voorlopig getuigenverhoor te wachten totdat het verslag van de enquête beschikbaar is. In dit verband is mede van belang dat niet is gesteld of gebleken dat het verslag van de enquête onredelijk lang op zich zal laten wachten.
6.7.4. De rechtbank ziet in de omstandigheden van het geval verder aanleiding te bepalen dat het voorlopig getuigenverhoor zal beginnen met een regiezitting onder leiding van de hierna genoemde rechter-commissaris. Tijdens die zitting zullen onder meer de spelregels van de verhoren kunnen worden besproken, daaronder begrepen de spelregels rond geheimhoudingsverplichtingen en verschoningsrechten van politieke ambtsdragers en werknemers van toezichthouders. De rechtbank kan zich wat dit laatste betreft voorstellen dat tot leidraad, althans uitgangspunt, wordt genomen de beschikking van deze rechtbank van 29 november 2007, JOR 2008, 41 (Partrust).
6.7.5. FortisEffect c.s. kunnen zich, zodra het verslag van de uitkomst van het door de Ondernemingskamer bevolen onderzoek ter griffie van het Gerechtshof is nedergelegd, schriftelijk wenden tot de hierna genoemde rechter-commissaris, onder opgave van de verhinderingen van partijen en raadslieden in de drie maanden na dagtekening van hun brief. Vervolgens zal een datum voor de regiezitting worden bepaald.
6.8. Nu DNB en AFM vrijwillig zijn verschenen, en nu verder de Staat der Nederlanden, Fortis N.V., DNB en AFM enerzijds en FortisEffect c.s. anderzijds over en weer op enig punt in het ongelijk zijn gesteld, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een (nadere) proceskostenveroordeling. Dit geldt ook [verzoeker sub 6], nu hij niet meer of anders heeft verzocht dan FortisEffect c.s., en verweerders en belanghebbenden ten aanzien van hem dan ook geen extra kosten hebben gemaakt.
7. De beslissing
De rechtbank:
- verklaart [verzoeker sub 6] niet-ontvankelijk in zijn verzoek;
- beveelt een voorlopig getuigenverhoor tegen de Staat der Nederlanden en Fortis N.V. over hetgeen hiervoor onder 6.7.2 is vermeld;
- benoemt mr. J.M. Vrakking tot rechter-commissaris;
- bepaalt dat het voorlopig getuigenverhoor zal aanvangen op een nader te bepalen datum nadat FortisEffect, Valuas, [verzoeker sub 3], [verzoeker sub 4] en [verzoeker sub 5] de rechter-commissaris bij brief hebben medegedeeld dat het verslag van de uitkomst van het door de Ondernemingskamer van het Gerechtshof te Amsterdam bij beschikking van 24 november 2008 in de zaak met rekestnummer 200.015.810/1OK bevolen onderzoek op de voet van artikel 2:353 lid 1 BW ter griffie van het Gerechtshof is nedergelegd;
- bepaalt dat het voorlopig getuigenverhoor zal beginnen met een regiezitting onder leiding van de rechter-commissaris;
- stelt vast dat FortisEffect, Valuas, [verzoeker sub 3], [verzoeker sub 4] en [verzoeker sub 5] niet gehouden zijn de Staat der Nederlanden en Fortis N.V. op de voet van artikel 190 Rv een afschrift van deze beschikking te zenden, aangezien de advocaten van die partijen een afschrift van deze beschikking ontvangen;
- veroordeelt FortisEffect, Valuas, [verzoeker sub 3], [verzoeker sub 4], [verzoeker sub 5] en [verzoeker sub 6] in de kosten van het geding aan de zijde van de Belgische Staat en FPIM, tot deze beschikking voor ieder van de Belgische Staat en FPIM begroot op EUR 3.211,00 aan salaris advocaat en EUR 262,00 aan vast recht;
- veroordeelt FortisEffect, Valuas, [verzoeker sub 3], [verzoeker sub 4], [verzoeker sub 5] en [verzoeker sub 6] in de kosten van het geding aan de zijde van FBN, tot deze beschikking begroot op EUR 6.422,00 aan salaris advocaat en EUR 262,00 aan vast recht;
- verstaat dat het voorwaardelijk tegenverzoek van FBN geen behandeling behoeft.
Deze beschikking is gegeven door mr. W. Tonkens - Gerkema, mr. A.W.H. Vink en mr. M.R. Jöbsis en in het openbaar uitgesproken op 17 september 2009.?