AB 2019/58
Inburgering als vereiste voor een autonoom verblijfsrecht.
HvJ EU 07-11-2018, ECLI:EU:C:2018:876, m.nt. M.A.K. Klaassen en H. Verbaten (C en A)
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Unie
- Datum
7 november 2018
- Magistraten
M. Vilaras, J. Malenovský, L. Bay Larsen
- Zaaknummer
C-257/17
- Noot
M.A.K. Klaassen en H. Verbaten
- Roepnaam
C en A
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS930328:1
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht / Algemeen
Vreemdelingenrecht / Verblijf
Bestuursrecht algemeen / Algemene beginselen van behoorlijk bestuur
- Brondocumenten
ECLI:EU:C:2018:876, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Unie, 07‑11‑2018
ECLI:EU:C:2018:503, Conclusie, Hof van Justitie van de Europese Unie (Advocaat-Generaal), 27‑06‑2018
- Wetingang
Art. 1 Richtlijn 2003/86/EG; art. 7 Richtlijn 2003/86/EG; art. 3.51, 380 VB 2000; art. 7 lid 2 Wet inburgering
Essentie
Lidstaten mogen voor verkrijging van een autonoom verblijfsrecht in het kader van de Gezinsherenigingsrichtlijn verlangen dat een vreemdeling slaagt voor een inburgeringsexamen.
Samenvatting
Gelet op een en ander dient op de tweede prejudiciële vraag te worden geantwoord dat art. 15 lid 1 en 4 Richtlijn 2003/86 niet in de weg staat aan een nationale regeling op grond waarvan een aanvraag voor een autonome verblijfstitel die is ingediend door een derdelander die uit hoofde van gezinshereniging langer dan vijf jaar op het grondgebied van een lidstaat heeft verbleven, kan worden afgewezen op grond dat hij niet heeft ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.